Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Geert Wilders - Gerechtelijke procedure
In geschil: vrijheid van meningsuiting

Zaak: Tweede Kamer-lid Geert Wilders versus het Openbaar Ministerie

Geert Wilders is verdachte en staat terecht voor het mogelijk overtreden van artikel 137c Wetboek van Strafrecht (groepsbelediging) en artikel 137d Wetboek van Strafrecht (belediging, discriminatie en haat zaaien). De heer Wilders heeft naar zijn mening deze uitspraken gedaan binnen de reikwijdte van een grondrecht, te weten: de vrijheid van meningsuiting.
Een lid van de Tweede Kamer kan niet worden vervolgd voor uitspraken gedaan in vergaderingen van de Tweede Kamer, maar in deze kwestie gaat het om mogelijke uitlatingen daarbuiten gedaan. Gedurende het proces zal de heer Wilders zich beroepen op zijn zwijgrecht.

De drie rechters van de rechtbank, te weten de meervoudige kamer, zijn door de advocaat van de heer Wilders op de eerste dag van het proces (maandag 4 oktober 2010) gewraakt. Een wrakingskamer moest zich over het wrakingsverzoek buigen en heeft een besluit genomen. De wrakingskamer heeft het verzoek dinsdag 5 oktober 2010 afgewezen. Het proces kan worden hervat.

Het onderzoek ter terechtzitting geschiedt in het openbaar en de voorzitter van de meervoudige kamer heeft de leiding van het onderzoek.



Uitspraak Rechtbank Amsterdam met betrekking tot wrakingsverzoek

LJN: BN9409, Rechtbank Amsterdam, HA RK 10.942

Datum uitspraak: 05-10-2010
Inhoudsindicatie: Mondeling verzoek tot wraking. Verzoek afgewezen.

Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM

Zaaknummer HA RK 10.942


Beschikking op het verzoek tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van:
[ ],
verzoeker tot wraking,
raadsman mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam,

welk verzoek strekt tot wraking van mrs. [ ], [ ] en [ ], hierna: de rechters, leden van de strafkamer belast met de behandeling van een tegen verzoeker bij de rechtbank aanhangige strafzaak.

1. Verloop van de procedure
Ter zitting van 4 oktober 2010 heeft de raadsman namens verzoeker een mondeling verzoek tot wraking van de rechters gedaan.
De rechters hebben direct op de zitting meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2010, waar de rechtbank verzoeker, diens raadsman, en de officier van justitie heeft gehoord.
De rechters hebben een schriftelijke verklaring overgelegd die ter zitting is voorgelezen.
Verzoeker tot wraking heeft het laatste woord gevoerd.
Na behandeling ter zitting is na schorsing en hervatting meegedeeld dat de uitspraak is bepaald op dinsdag 5 oktober 2010.

Gronden van de beslissing
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 De raadsman heeft allereerst opgeworpen dat hij van mening is dat hij het verzoek tijdig heeft gedaan. Immers, nadat de gewraakte uitlating is gedaan heeft de raadman de woorden even willen laten bezinken. Kort daarop heeft verzoeker zijn raadsman gezegd dat hij verontrust was over de woorden van de voorzitter. In het daaropvolgende overleg is verzoeker samen met zijn raadsman tot de conclusie gekomen dat met het uitspreken van de gewraakte woorden de schijn van partijdigheid was gewekt. Op dat moment is het verzoek tot wraking gedaan. Naar de mening van verzoeker kan dan niet worden gezegd dat het verzoek niet tijdig is gedaan.

2.2 Bij aanvang van de zitting van 4 oktober 2010 heeft verzoeker zich beroepen op zijn zwijgrecht. Dit heeft hij gedaan in overleg met- en op advies van zijn raadsman. Verzoeker heeft ter zitting ook toegelicht waarom hij zich op zijn zwijgrecht beroept. Vervolgens heeft de voorzitter zich uitgelaten als in de door de rechtbank overgelegde verklaring staat vermeld. Het gaat daarbij vooral om de laatste zin waarin de voorzitter heeft gezegd "Het lijkt er een beetje op dat u dat nu ook weer doet."
De gewraakte uitlatingen kunnen dan niet los worden gezien van de inhoud van de beschikking van het Gerechtshof. De door het Gerechtshof gegeven beschikking waarbij het openbaar ministerie opdracht heeft gekregen tot vervolging van verzoeker over te gaan wordt ook wel geduid als een voorschot op de nog te nemen beslissing in deze zaak.
Een aantal overwegingen in die beschikking zijn ronduit bevooroordeeld, aldus de raadsman. Het verzoek dat is gedaan moet worden bezien vanuit het perspectief van verzoeker. Verzoeker wil voorkomen dat de zaak een politieke lading krijgt.
Verzoeker heeft het recht zich te beroepen op zijn zwijgrecht. Verzoeker betwist dat hij de discussie uit de weg gaat, en daarvan blijkt ook niet uit het strafdossier. Met de gewraakte uitlating heeft de rechtbank impliciet een visie op de persoon van verzoeker gegeven in de zin dat kan worden gezegd: "Hij steekt de lont erin en loopt vervolgens hard weg". Met de gewraakte uitlating heeft de rechtbank verzoeker onder druk willen zetten. Dit is in strijd met het pressieverbod. Dit alles heeft bij verzoeker ertoe geleid dat hij van oordeel is dat rechtbank jegens hem de schijn van partijdigheid heeft gewekt.

3. De reactie van de rechters
De rechters hebben in een schriftelijke verklaring het volgende aangevoerd.

Ter terechtzitting van heden, 4 oktober 2010, heeft de verdachte, de heer [ ], verklaard zich te beroepen op zijn zwijgrecht, om dit vervolgens uitgebreid toe te lichten. De voorzitter van de rechtbank heeft verdachte hierop -zakelijk weergegeven - de volgende woorden voorgehouden:

"De rechtbank heeft het dossier gelezen en leest ook kranten en kijkt tegenwoordig ook TV. U wordt nog wel eens verweten, door anderen, dat u goed bent in het poneren van stellingen, maar de discussie uit de weg gaat. Het lijkt er een beetje op dat u dat nu ook weer doet."

Ongeveer een uur nadat de voorzitter deze tekst uitsprak, in welke periode vrijwel de gehele tenlastelegging en de vragen daarover zijn voorgehouden, heeft mr. Moszkowicz de voorzitter gewraakt, omdat hij de schijn van partijdigheid zou hebben gewekt. Hij heeft de overige leden van de rechtbank gevraagd of de voorzitter ook namens hen heeft gesproken. De oudste en de jongste rechter hebben hierop geantwoord dat de voorzitter namens de rechtbank heeft gesproken. Hierop heeft mr. Moszkowicz ook de overige leden van de rechtbank gewraakt.

De rechtbank heeft in haar wraking niet berust en wel om de volgende redenen.

Allereerst meent de rechtbank dat het wrakingsverzoek niet tijdig is gedaan. Zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek berusten bekend zijn, moet het verzoek worden gedaan. De raadsman heeft een uur gewacht alvorens zijn verzoek te doen.

Daarenboven meent de rechtbank, dat de voorzitter met zijn opmerking geenszins de schijn van partijdigheid heeft gewekt, zoals hem door de raadsman is verweten. De voorzitter heeft niet zijn visie gegeven over de inhoud van zijn zaak, heeft niet zijn visie gegeven over de persoon van de verdachte, maar heeft deze slechts geconfronteerd met een beeld dat bij sommigen over verdachte bestaat en hem aldus de gelegenheid geboden op dit beeld te reageren. Hiermee heeft de voorzitter de verdachte de gelegenheid willen bieden zich nog eens te beraden op zijn keuze om zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Nadat de raadsman meedeelde dat zijn cliënt zich op zijn zwijgrecht zou blijven beroepen, heeft de rechtbank volstaan met het voorhouden van de vragen die zij had willen stellen.

4. Het standpunt van de officier van justitie
4.1. De officier van justitie is van mening dat de beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam niet bij de beoordeling van het verzoek mag worden betrokken. Het Gerechtshof heeft weliswaar de vervolging van de verdachte gelast maar het onderzoek ter terechtzitting is nog in volle gang.
Ten aanzien van de tijdigheid van het verzoek heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat de wet geen sanctie kent op het niet tijdig indienen of doen van het verzoek. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verzoeker ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek.

4.2. De officier van justitie heeft zich daarnaast zich op het standpunt gesteld dat het verzoek ongegrond is. Vaste rechtspraak is dat behoudens zwaarwegende omstandigheden die op het tegendeel wijzen de rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. De rechter mag ter terechtzitting niet de indruk wekken dat hij zich al een oordeel heeft gevormd over de schuldvraag. Dat is ook in deze zaak niet het geval. De rechtbank heeft getracht een verklaring van verzoeker te verkrijgen. De gewraakte uitlating zegt niets over de juridische waardering van de feiten of het antwoord op de schuldvraag. Uit de gewraakte uitlating valt geen (schijn van) bevooroordeeldheid van de rechters af te leiden.

5. De beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek
5.1 Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek tijdig gedaan.
Het is begrijpelijk dat de raadsman de door de voorzitter gebruikte woorden even heeft willen laten bezinken. Wraking is een ingrijpend middel waarbij vanzelfsprekend overleg met de cliënt mag plaatsvinden alvorens het verzoek te doen. De tijd die is verstreken tussen het maken van de gewraakte opmerking door de voorzitter en het moment waarop het wrakingsverzoek feitelijk is gedaan, is niet zo lang dat daarmee het recht op een inhoudelijke behandeling van het verzoek is verspeeld. Onder deze omstandigheden kan verzoeker in zijn verzoek worden ontvangen.

6. De beoordeling van het verzoek.
6.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

6.2 Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.

6.3 De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter, of van een volledige kamer, dat door verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter(s) partijdig is/zijn. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter of rechters, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter(s) ontbreekt waarbij ook (de te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is.

6.4 De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen aanwijzing is te ontlenen dat de rechters - subjectief - partijdig zijn.

6.5 Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees - inhoudend dat de rechter(s) jegens hem de schijn van partijdigheid hebben gewekt - objectief - gerechtvaardigd is.

6.6 Bij die beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de rechters zich dienen te onthouden van alles wat de strekking heeft een verklaring van de verdachte te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte heeft het recht zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Het voorgaande houdt echter niet in dat de rechtbank daarover geen enkele opmerking mag maken of daarover geen vraag mag stellen.
De rechter heeft tot taak op de zitting een zo grondig mogelijk onderzoek te doen naar alles wat relevant kan zijn voor de te nemen beslissing. Het standpunt van de verdachte over de telastegelegde feiten is daarbij van groot belang. Ontbreekt zijn verklaring, dan kan de rechter er geen rekening mee houden. Immers wat men niet weet, kan men niet wegen. De rechter zal zich er dus van willen vergewissen dat de verdachte dit begrijpt en de gevolgen accepteert. Naar het oordeel van de rechtbank moeten voornoemde uitlatingen van de voorzitter in dat licht worden bezien. Van het uitoefenen van ongeoorloofde pressie om verzoeker te bewegen zijn zwijgrecht op te geven is niet gebleken.
De woorden die de voorzitter in de laatste zinsnede van zijn uitlating heeft gebruikt zijn ongelukkig geformuleerd. Ze hebben kennelijk bij verzoeker een verkeerde indruk gewekt. Aan de andere kant weegt mee dat het gaat om één zinsnede, die in de context van de hele uitlating van de voorzitter moet worden gezien en waarbij de onderzoekstaak van de rechter, zoals hiervoor is weergegeven, een rol speelt. Van belang is ook dat de uitlating geen blijk geeft van vooringenomenheid met betrekking tot een nog door de rechtbank te nemen beslissing over de telastegelegde feiten.

Gelet op het voorgaande vormen de gebruikte woorden geen uitzonderlijke omstandigheid waaruit een objectief gerechtvaardigd vermoeden valt af te leiden dat de rechter(s) bij het nadere onderzoek ter zitting vooringenomen zal/zullen zijn.


6.7 Hoewel het vanuit het standpunt van verzoeker begrijpelijk is dat hij de beslissing van het gerechtshof wenst te betrekken bij het oordeel dat de rechtbank op het wrakingsverzoek dient te geven, komt de rechtbank daaraan niet toe. De beslissing van het gerechtshof richt zich tot het openbaar ministerie en houdt een verplichting in voor het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan. De rechtbank heeft tot taak om zelfstandig te beslissen op hetgeen door het openbaar ministerie aan verzoeker is telastegelegd. Om die reden betrekt de wrakingskamer de overwegingen en de beslissing van het gerechtshof evenmin bij haar beoordeling.

6.8 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn dat de rechter(s) jegens hem de schijn van partijdigheid hebben.

7. De slotsom is dat klager kan worden ontvangen in zijn wrakingsverzoek maar dat het verzoek moet worden afgewezen.

BESLISSING:
De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek;
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van indiening van het wrakingsverzoek.

Aldus gegeven door mrs. F.G. Bauduin, Th.J.M Gijsberts en M.W. van der Veen, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 5 oktober 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl