Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Arbeidsomstandighedenbesluit
<     Naar vorige pagina                                                       Naar inhoudsopgave     >



Hoofdstuk 9. Verplichtingen, strafbare feiten, overtredingen, bestuursrechtelijke bepalingen en overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 1. Aanduiding normadressaten van de bij of krachtens dit besluit vastgestelde verplichtingen

Artikel 9.1.Verplichtingen van de werkgever

De werkgever is verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld, met uitzondering van de artikelen 1.25, 2.6, 2.26 tot en met 2.29, 2.32 tot en met 2.34 en 7.21.



Artikel 9.1a.Verplichtingen van de scheepsbeheerder

De scheepsbeheerder is jegens zeevarenden die geen werkgever hebben, verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden die op grond van de wet en bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld voor een werkgever.



Artikel 9.2.Verplichtingen werkgever bij plaatsonafhankelijke arbeid

De werkgever, die een werknemer plaatsonafhankelijke arbeid laat verrichten, is ter zake verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
a. van hoofdstuk 1: de artikelen 1.46, 1.47, tweede lid, 1.48, 1.49, tweede tot en met zesde lid, 1.51 en 1.52;
b. van hoofdstuk 2: de artikelen 2.14, eerste lid, en 2.15;
c. van hoofdstuk 5: de artikelen 5.1 tot en met 5.12;
d. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.1 tot en met 7.16, met uitzondering van 7.4a en 7.11a; en
e. van hoofdstuk 8: de artikelen 8.1 tot en met 8.3.



Artikel 9.3.Verplichtingen van de werknemer

1. Indien op grond van het bepaalde bij of krachtens dit besluit persoonlijke beschermingsmiddelen of hulpmiddelen aan de werknemer ter beschikking zijn gesteld, is de werknemer verplicht die persoonlijke beschermingsmiddelen en hulpmiddelen overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften te gebruiken en zindelijk te houden. De vorige volzin is niet van toepassing op de gevallen, bedoeld in artikel 6.8, zevende lid, eerste volzin.

2. Voorts is de werknemer verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
a. van hoofdstuk 1: artikel 1.5ha;
b. van hoofdstuk 2: artikel 2.42g;
c. van hoofdstuk 3: de artikelen 3.5, 3.5g, eerste lid, en 3.5h, tweede, vierde en vijfde lid;
d. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.1c, eerste lid, onder g, j en k, 4.7, derde lid, onder c en d, 4.8, tweede, derde en vierde lid, 4.9, tweede en derde lid, 4.19, onder a, 4.45, eerste lid, 4.47a, derde lid, 4.48a, eerste en vierde lid, 4.50, vijfde en zesde lid, 4.51, 4.54d, vierde, zesde en achtste lid, voorzover het de certificaten uit het vierde en zesde lid betreft, 4.58, eerste lid, 4.59, eerste lid, 4.60, eerste lid, 4.61, tweede tot en met vijfde lid, 4.61a, eerste lid, 4.61b, eerste lid, 4.86, derde lid, 4.87a, derde lid, onder d, 4.89, eerste en vierde lid, 4.97, tweede lid, onder d, 4.108 en 4.109, alsmede ten aanzien van arbeid met asbest of asbesthoudende producten, als bedoeld in artikel 4.37, de artikelen 4.19, aanhef en onder a, en 4.20, derde lid;
e. van hoofdstuk 6: de artikelen 6.14, 6.14a, vijfde lid, 6.15, eerste lid, onder c, 6.16, eerste tot en met derde lid en vijfde tot en met achtste lid, 6.18, vierde lid, 6.19, eerste lid, 6.20, vierde lid, en 6.29;
f. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.5, tweede en derde lid, 7.13, zevende lid, 7.17c, tweede, derde, zevende en achtste lid, 7.18, tweede, vierde, zesde tot en met achtste lid, en negende lid, wat betreft de toepassing van de vastgestelde procedures, bedoeld in dit lid, 7.18a, tweede lid, derde lid, tiende lid, wat betreft de toepassing van de vastgestelde procedure, bedoeld in dit lid, en dertiende lid, 7.20, vierde lid, 7.21, tweede lid, 7.23c, eerste lid, onderdeel b, 7.23d, eerste, derde en vijfde lid, 7.24, eerste lid, 7.25, zesde lid, en 7.32, eerste en tweede lid.

3. De in dit artikel genoemde verplichtingen voor werknemers zijn niet van toepassing op leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen.



Artikel 9.3a.Verplichtingen van de zeevarende

Een zeevarende die geen werknemer is, is verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden die op grond van de wet en bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld voor een werknemer.



Artikel 9.4.Verplichtingen werknemer bij plaatsonafhankelijke arbeid

De werknemer die plaatsonafhankelijke arbeid verricht, is ter zake verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de artikelen 1.46, eerste lid, en 1.53.



Artikel 9.5.Verplichtingen van zelfstandigen en meewerkende werkgevers

1. Een zelfstandige en een werkgever als bedoeld in artikel 16, zevende lid, onderdeel b, van de wet zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
a. van hoofdstuk 1: de artikelen 1.5ha en 1.42;
b. van hoofdstuk 3: de artikelen 3.2, eerste lid, 3.3, 3.4, 3.5, 3.5d, eerste en tweede lid, 3.5e, 3.5g, 3.5h, 3.6, eerste lid, 3.7, eerste lid, 3.16, 3.17, 3.28, eerste lid, 3.29, tweede en vijfde lid, 3.30, 3.31, tweede lid, en 3.34, eerste lid;
c. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.1c, 4.1d, 4.3, tweede, derde en vierde lid, 4.5, 4.8, 4.9, 4.10, tweede en derde lid, 4.16, tweede, derde en vierde lid, 4.17, 4.19, 4.45, 4.46, 4.47b, 4.47c, eerste lid, onderdelen a en e, 4.48a, tweede lid, onderdelen b en c, en vierde lid, 4.51a, eerste en derde tot en met vijfde lid, 4.54, 4.54a, met inachtneming van artikel 4.54b, 4.54d, 4.58, 4.59, 4.60, 4.61, 4.61a, 4.61b, 4.62b, 4.87, 4.87a, 4.87b, 4.89, 4.94, 4.95, 4.108, 4.109, en 9.15, onder a, sub 1° tot met 4°, en onder b;
d. van hoofdstuk 6: de artikelen 6.8, negende lid, 6.14a, 6.15a, 6.16, 6.17, 6.18, 6.19, eerste lid, 6.20, 6.29 en 6.29a;
e. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.3, vierde lid, 7.4, eerste en tweede lid, voor zover het betreft landbouwtrekkers die 800 kg of meer wegen, derde en vierde lid, 7.5, tweede, derde en vijfde lid, 7.7, eerste lid, 7.9, 7.11, tweede lid, 7.16, 7.17a, eerste, tweede en vijfde lid, 7.17b, tweede lid, 7.17c, tweede lid, 7.18, tweede, vierde, zesde en zevende lid, 7.18a, derde en dertiende lid, 7.18b, eerste lid, 7.20, vierde lid, 7.21, 7.23, 7.23a tot en met 7.23d, 7.25, eerste, zesde en zevende lid, 7.27, tweede lid, 7.28, 7.32, eerste en tweede lid, en 7.34, tweede en derde lid;
f. van hoofdstuk 8: artikel 8.3, tweede, derde en vierde lid; g. van de wet: de artikelen 10, 11 en 32.

2. In aanvulling op het eerste lid zijn een zelfstandige en een werkgever als bedoeld in artikel 16, zevende lid, onderdeel b, van de wet, die een inrichting exploiteren waarop artikel 2.3 van toepassing is, tevens verplicht tot naleving van afdeling 2 van hoofdstuk 2 en artikel 19, eerste lid, van de wet.

3. In aanvulling op het eerste lid zijn een zelfstandige en een werkgever als bedoeld in artikel 16, zevende lid, onderdeel b, van de wet, die met betrekking tot de totstandbrenging van een bouwwerk op een bouwplaats arbeid verrichten, tevens verplicht tot naleving van:
a. artikel 19, eerste lid, van de wet;
b. artikel 2.35;
c. de artikelen van hoofdstuk 7, voor zover niet genoemd in het eerste lid, onderdeel e, en
d. de artikelen 8.1, eerste tot en met vijfde en zevende lid, 8.2 en 8.3, eerste lid.

4. In aanvulling op het eerste lid zijn een zelfstandige en een werkgever als bedoeld in artikel 16, zevende lid, onderdeel b, van de wet, die bij de werkzaamheden worden blootgesteld aan gewasbeschermingsmiddelen of biociden als bedoeld in artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, tevens verplicht tot naleving van de volgende artikelen:
a. van hoofdstuk 3: artikel 3.23;
b. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.6 en 4.7, met dien verstande dat artikel 4.7 van overeenkomstige toepassing is op een zelfstandige;
c. van hoofdstuk 8: de artikelen 8.1, zesde lid, en 8.4.

5. In aanvulling op het eerste lid zijn een zelfstandige en een werkgever als bedoeld in artikel 16, zevende lid, onderdeel b, van de wet tevens verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn vastgesteld bij of krachtens de volgende artikelen, tenzij:
a. het arbeid betreft die hij verricht ten behoeve van een opdrachtgever, bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, onderdeel c, sub 2°, met hem als enige opdrachtnemer;
b. het arbeid betreft die hij verricht ten behoeve van een opdrachtgever, met meerdere opdrachtnemers die niet gelijktijdig met hem aanwezig zijn op de arbeidsplaats; of
c. het arbeid betreft die wordt verricht ten behoeve van meerdere opdrachtgevers, met meerdere opdrachtnemers die niet gelijktijdig met hem aanwezig zijn op de arbeidsplaats:
1°. van hoofdstuk 3: de artikelen 3.1b, 3.2, tweede lid, 3.5d, derde, vierde en zesde lid, 3.7, tweede tot en met zesde lid, 3.9, 3.11, 3.12, 3.13, 3.14, 3.15, 3.19, 3.27, 3.28, tweede lid, 3.29, eerste, derde en vierde lid, 3.31, eerste lid, 3.35, eerste en derde lid, 3.37, 3.37g, 3.37h, 3.37k, 3.37m, 3.37p, 3.37t, eerste lid, 3.37y en 3.48;
2°. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.4, 4.6, 4.7, eerste, tweede en derde lid, 4.18, tweede, derde en vierde lid, 4.47a, eerste en derde tot en met achtste lid, 4.47c, eerste lid, onderdeel a, b, c, e en f, en tweede lid, 4.51, 4.51a, tweede lid, 4.88, 4.98, 4.99. 4.100, 4.101 en 4.105;
3°. van hoofdstuk 5: de artikelen 5.2, 5.3, onder a, 5.4, 5.6, 5.10 en 5.13a;
4°. van hoofdstuk 6: de artikelen 6.1, 6.2, 6.3, 6.4, 6.8, eerste tot en met vierde, zesde, zevende, tiende en elfde lid, 6.9, 6.11c, tweede en derde lid, 6.12, 6.12c, 6.12e, eerste, derde tot en met vijfde lid, 6.14, 6.15, 6.19, tweede tot en met vierde lid, 6.20b, 6.27, 6.29b en 6.29c;
5°. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.3, tweede, derde lid, 7.4, tweede lid, 7.4a, 7.5, eerste lid, 7.6, 7.7, tweede tot en met zevende lid, 7.8, 7.10, 7.11, eerste lid, 7.13, 7.14, 7.15, 7.17a, derde, vierde, zesde en zevende lid, 7.17b, derde tot en met zesde lid, 7.17c, eerste, derde tot en met achtste lid, 7.17d, 7.18, eerste, derde en vijfde lid, 7.18a, eerste, tweede, vijfde, achtste tot en met twaalfde lid, 7.18b, tweede tot en met vierde lid, 7.20, eerste tot en met derde, vijfde tot en met zevende lid, 7.24, 7.25 tweede tot en met vijfde lid, 7.26, 7.27, eerste lid, 7.29, 7.30, 7.34, eerste lid, 7.35 en 7.36b;
6°. van hoofdstuk 8: de artikelen 8.1, eerste tot en met vijfde lid, zevende en achtste lid, en 8.4.



Artikel 9.5a.Verplichtingen van degenen bij wie vrijwilligers werkzaam zijn

1. Degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn is verplicht tot naleving ten aanzien van die vrijwilligers van de voorschriften en verboden die zijn opgenomen in de volgende artikelen:
a. van de wet: de artikelen 3, 4, 5 en 18, voor zover het betreft arbeid met gevaarlijke stoffen en biologische agentia waarop hoofdstuk 4 van het besluit van toepassing is, 6 tot en met 11, 16 tot en met 44;
b. van hoofdstuk 3: de artikelen 3.2, eerste lid, 3.3, 3.4, 3.5, 3.5d, eerste lid, 3.5g, 3.5h, 3.6, eerste lid, 3.16 en 3.17;
c. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.1b tot en met 4.10d, 4.13 tot en met 4.21, 4.23, 4.44 tot en met 4.54d, 4.58 tot en met 4.61, 4.61a, 4.61b, 4.62b, 4.84 tot en met 4.102, 4.108 en 4.109;
d. van hoofdstuk 5: de artikelen 5.2, 5.3, aanhef en onder a, en 5.13a;
e. van hoofdstuk 6: de artikelen 6.8, eerste tot en met derde, zevende, negende, tiende en elfde lid, 6.11c, tweede lid, 6.12, eerste en tweede lid, 6.12e, eerste, tweede en vierde lid, 6.13, 6.14, 6.14a, 6.14b, 6.15, 6.15a, 6.16, 6.17, 6.18, 6.19 en 6.20;
f. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.3, tweede tot en met vierde lid, 7.4, 7.5, tweede, derde en vijfde lid, 7.7, eerste lid, 7.9, 7.11, tweede lid, 7.16, 7.17a, eerste, tweede en vijfde lid, 7.17b, eerste en tweede lid, 7.17c, eerste en tweede lid, 7.18, tweede, derde, vierde, zesde en zevende lid, 7.18a, derde en dertiende lid, 7.18b, eerste lid, 7.23, 7.23a tot en met 7.23d, en 7.32 tot en met 7.35;
g. van hoofdstuk 8: de artikelen 8.1, tweede, zevende en achtste lid, en 8.4.

2. De persoon, bedoeld in het eerste lid, is ten aanzien van vrijwilligers die jonger zijn dan 18 jaar tevens verplicht tot naleving ten aanzien van die vrijwilligers van de voorschriften en verboden die zijn opgenomen in de artikelen 1.37, eerste lid, eerste zin, en tweede lid, 3.46, 6.27 en 7.39.

3. De persoon, bedoeld in het eerste lid, is ten aanzien van zwangere vrijwilligers en vrijwilligers tijdens de lactatie tevens verplicht tot naleving ten aanzien van die vrijwilligers van de voorschriften en verboden die zijn opgenomen in de artikelen 1.42, 1.42a, 3.48, 6.29, 6.29a, 6.29b en 6.29c.



Artikel 9.5b.Verplichting van degene die arbeid verricht of doet verrichten in de territoriale zee of de exclusieve economische zone

1.Degene die arbeid verricht of doet verrichten in de territoriale zee of in de exclusieve economische zone is verplicht de toezichthouder bij de uitoefening van zijn bevoegdheden te vervoeren naar door de toezichthouder aan te duiden plaatsen waar deze arbeid wordt verricht, mits dat vervoer plaatsvindt tussen 07.00 en 20.00 uur.

2.Indien sprake is van arbeidsongevallen die leiden tot de dood, een blijvend letsel of een ziekenhuisopname of bij het verrichten van arbeid ernstig gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of zelfstandigen vindt het vervoer op aanwijzing van de daartoe aangewezen toezichthouder plaats tussen 00.00 uur en 24.00 uur.



Artikel 9.6.Verplichtingen van de opdrachtgever

De opdrachtgever is verplicht tot naleving van de voorschriften welke zijn opgenomen in de artikelen 2.26 tot en met 2.29 en 2.32.



Artikel 9.7.Verplichtingen van de ontwerpende partij

De ontwerpende partij is verplicht tot naleving van de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 2.34.



Artikel 9.8.Verplichtingen van de uitvoerende partij

De uitvoerende partij is verplicht tot naleving van de voorschriften welke zijn opgenomen in de artikelen 2.29 en 2.33.



Artikel 9.9.Verplichtingen van de lifteigenaar of -beheerder

De eigenaar of beheerder van een lift is verplicht tot naleving van de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 7.21.



Afdeling 2. Strafbare feiten en overtredingen

§ 1. Strafbare feiten

Artikel 9.9a.Overtredingen

1. Als een strafbaar feit wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de artikelen 1.46, eerste lid, 2.5a, eerste en tweede lid, 2.5b, eerste tot en met vierde lid, 2.5c, eerste, derde en vierde lid, 2.5d, 2.5e, eerste lid, 2.5f, 2.5g, eerste en tweede lid, 2.5h, en de artikelen van de op grond van de wet en dit besluit vastgestelde ministeriėle regeling, voor zover en op de wijze als bij die regeling is bepaald.

2. Voor zover van de artikelen, bedoeld in het eerste lid, ontheffing onder voorschriften is verleend, wordt de handeling of het nalaten in strijd met die voorschriften mede aangemerkt als een strafbaar feit.



§ 2. Overtredingen

Artikel 9.9b

1. Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
a. van hoofdstuk 1: de artikelen 1.5ha, 1.36, 1.37, eerste en tweede lid, 1.38, 1.41, 1.42, 1.42a, 1.46, tweede tot en met elfde lid, 1.48, 1.49, tweede tot en met zesde lid, 1.51 tot en met 1.53;
b. van hoofdstuk 2: de artikelen 2.1, 2.13, 2.14a, eerste en tweede lid, 2.15, 2.26 tot en met 2.29, 2.32 tot en met 2.35, 2.41, 2.42, tweede tot en met vierde en zesde lid, 2.42a tot en met 2.42c, 2.42e, eerste lid, 2.42f, eerste tot en met derde lid, 2.42g, 2.42h en 2.43, tweede lid;
c. van hoofdstuk 3: de artikelen 3.1b, 3.2, 3.3, 3.4, eerste tot en met derde lid, 3.5, eerste tot en met vierde en zevende lid, 3.5b, tweede lid, 3.5c tot en met 3.5g, eerste, tweede en vierde lid, 3.5h, tweede tot en met vijfde lid, 3.6 tot en met 3.15, 3.16, eerste en vijfde lid, 3.17 tot en met 3.25, 3.27 tot en met 3.31, 3.33 tot en met 3.35, 3.37 tot en met 3.37t, 3.37u, 3.37v, eerste tot en met derde lid, 3.37w, 3.37y, 3.46 en 3.48;
d. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.1b, 4.1c, 4.1d, 4.2, eerste tot en met achtste lid, 4.2a, 4.3, tweede tot en met vierde lid, 4.4, 4.5, eerste tot en met derde lid, 4.6, eerste en tweede lid, 4.7, 4.8, eerste tot en met vierde lid, 4.9, eerste tot en met derde lid, 4.10, tweede en derde lid, 4.10a, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 4.10b, eerste en tweede lid, 4.10c, vierde en vijfde, 4.10d, 4.13, 4.15, 4.16, tweede tot en met vierde lid, 4.17, 4.18, 4.19, 4.20, 4.23, tweede lid, 4.45, eerste lid, 4.45a, 4.45b, 4.46, 4.47, eerste, tweede en vijfde tot en met achtste lid, 4.47a, eerste, derde tot en met zesde en achtste lid, 4.47b, 4.47c, eerste en tweede lid, 4.48a, eerste, tweede en vierde lid, 4.50, 4.51, 4.51a, eerste tot en met vierde lid, 4.52, eerste, derde en vierde lid, 4.53, eerste tot en met derde lid, 4.54. 4.54a, 4.54d, eerste en derde tot en met negende lid, 4.58, 4.59, eerste en tweede lid, 4.60, eerste en derde lid, 4.61, tweede tot en met vijfde lid, 4.61a, eerste en derde lid, 4.61b, eerste lid, 4.62b, 4.85, 4.86, derde lid, 4.87, 4.87a, eerste tot en met derde lid, 4.87b, 4.88 tot en met 4.90, 4.91, eerste tot en met derde, vijfde, zesde en tiende lid, 4.94, eerste, derde en vijfde lid, 4.95 tot en met 4.100, eerste lid, 4.101, 4.102, 4.105, 4.106, 4.108 en 4.109;
e. van hoofdstuk 5: de artikelen 5.2 tot en met 5.5, 5.9 tot en met 5.11, 5.13a;
f. van hoofdstuk 6: de artikelen 6.1, 6.2, eerste tot en met vier en zesde lid, 6.3, 6.4, 6.7, eerste tot en met vierde lid, zesde en achtste lid, 6.8, eerste, derde, vierde tot en met zevende, en negende tot en met elfde lid, 6.9 tot en met, 6.11, 6.11b, eerste tot en met vierde en zesde lid, 6.11c, eerste tot en met derde lid, 6.11d, 6.11e, eerste, tweede en vierde lid, 6.12, eerste tot en met vijfde lid, 6.12d, eerste tot en met zesde, negende en tiende lid, 6.12e, eerste tot en met vijfde lid, 6.12f, 6.12g, 6.14, 6.14a, eerste tot en met derde en vijfde lid, 6.15, 6.15a, 6.16, eerste tot en met derde en vijfde tot en met achtste lid, 6.17, eerste, tweede en derde lid, 6.18 tot en met 6.20, 6.20b, 6.20e, 6.27, 6.29 tot en met 6.29c;
g. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.2, eerste lid, 7.3 tot en met 7.4a, eerste tot en met zesde lid, 7.5 tot en met 7.11a, 7.13, 7.14, eerste lid, 7.15 tot en met 7.17a, eerste, tweede en vierde tot en met zevende lid, 7.17b, tweede tot en met zesde lid, 7.17c tot en met 7.18a, tweede tot en met dertiende lid, 7.18b, 7.20, 7.21, 7.23 tot en met 7.23c, 7.24 tot en met 7.29, tweede tot en met achtste lid, en tiende lid, 7.30, eerste lid, 7.32, eerste en tweede lid, 7.34, 7.35, 7.36b en 7.39;
h. van hoofdstuk 8: de artikelen 8.1 tot en met 8.4, eerste lid;
i. van hoofdstuk 9: artikel 9.36, eerste lid;
j. de artikelen van de op grond van de wet en dit besluit vastgestelde ministeriėle regeling, voor zover en op de wijze als bij die regeling is bepaald.

2. Voor zover van de artikelen, bedoeld in het eerste lid, ontheffing onder voorschriften is verleend, wordt het handelen of nalaten in strijd met die voorschriften aangemerkt als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.



Artikel 9.9c [Vervallen per 01-01-2013]



Afdeling 3. Bestuursrechtelijke bepalingen

§ 1. Bestuursdwang en preventieve stillegging van werk

Artikel 9.10Last onder bestuursdwang

Ter zake van de naleving van de in artikel 9.9b, eerste lid, genoemde bepalingen, en de in het tweede lid van dat artikel bedoelde voorschriften kan een last onder bestuursdwang worden opgelegd.



Artikel 9.10a.Stillegging van werk in verband met recidive

1. Na een herhaling van een overtreding of soortgelijke overtreding wordt een waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, van de wet en indien een herhaling van die of een soortgelijke overtreding is geconstateerd als bedoeld in dat artikel van de wet, wordt een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

2. Indien een ernstige overtreding is geconstateerd, wordt in afwijking van het eerste lid, een waarschuwing als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, van de wet gegeven bij de eerste overtreding en wordt, indien opnieuw dezelfde of een soortgelijke overtreding is geconstateerd die eveneens ernstig is, een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

3. Als een ernstige overtreding als bedoeld in het tweede lid wordt aangemerkt:
a. een overtreding waarbij de werkgever willens en wetens handelingen verricht of nalaat in strijd met de wet of de daarop berustende bepalingen waardoor een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden dat de dood tot vrijwel onmiddellijk gevolg heeft gehad;
b. een handelen of nalaten in strijd met de volgende artikelen:
1°. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.54d, eerste lid, 4.58, 4.59, eerste en tweede lid, 4.60, eerste en tweede lid, en 4.61, tweede lid, 4.61a, eerst en derde lid, 4.61b, 4.105, 4.108 en 4.109;
2°. van hoofdstuk 6: de artikelen 6:27, 6.29 en 6.29a.

4. Indien de aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden dan wel de gevolgen van een stillegging van de werkzaamheden daartoe aanleiding geven, kan worden afgezien van een waarschuwing als bedoeld in het eerste en tweede lid en kan worden afgezien van een bevel als bedoeld in het eerste en tweede lid.

5. Een waarschuwing als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt niet gegeven en een bevel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt niet opgelegd indien het boetenormbedrag voor de bestuurlijke boete voor de overtreding, bedoeld in het eerste en tweede lid, op grond van de beleidsregels, bedoeld in artikel 34, tiende lid, van de wet lager is dan een bij ministeriėle regeling vast te stellen hoogte van het boetenormbedrag.



Artikel 9.10b.Aanduiding ernstige overtredingen

Ernstige overtredingen in de zin van artikel 34, zesde en negende lid, van de wet zijn de overtredingen, genoemd in artikel 9.10a, derde lid.



Artikel 9.10c.Aanduiding soortgelijke overtreding

De soortgelijke verplichtingen en verboden, bedoeld in artikel 34, vijfde en zevende lid, van de wet en de soortgelijke overtredingen, bedoeld in artikel 9.10a, eerste en tweede lid, worden bij ministeriėle regeling aangewezen.



§ 2. Vrijstelling of ontheffing

Artikel 9.11.Verzoek om vrijstelling of ontheffing

Een verzoek om vrijstelling of ontheffing van het bij of krachtens de wet bepaalde wordt langs elektronische weg ingediend. Artikel 2.1, eerste lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.



Artikelen 9.12 en 9.13 [Vervallen per 08-03-2005]



Artikel 9.14.Vrijstelling of ontheffing specifiekestoffenverbod

Vrijstelling of ontheffing van het in artikel 4.59, eerste lid, vervatte verbod kan slechts verleend worden voor:
a. het gebruik van de stoffen voor onderzoek en proeven, met inbegrip van analyse;
b. werkzaamheden die zijn gericht op de verwijdering van de stoffen die in een mengsel of oplossing aanwezig zijn in een concentratie die kleiner is dan 0,1 gewichtsprocent;
c. productieprocessen waarbij de stoffen in een gesloten procesinstallatie worden vervaardigd en daarin worden omgezet in andere stoffen, zonder dat de stoffen daarbij, anders dan voor zover dat noodzakelijk is voor de controle op het productieproces en het onderhoud van de procesinstallatie, tussentijds uit de procesinstallatie worden genomen.



Artikel 9.15.Vrijstelling specifieke stoffenverbod

In gevallen waarin van de in artikel 4.59 vervatte verboden vrijstelling is verleend worden:
a. indien het voornemen bestaat om een in de vrijstelling genoemde stof te vervaardigen, te gebruiken of in voorraad te houden, aan een daartoe aangewezen toezichthouder schriftelijk de volgende gegevens gemeld:
1°. de identiteit van de stof die zal worden vervaardigd of gebruikt dan wel in voorraad zal worden gehouden;
2°. de hoeveelheid van de stof die per jaar zal worden vervaardigd of gebruikt dan wel in voorraad zal worden gehouden;
3°. de plaats waar de stof zal worden vervaardigd of gebruikt dan wel in voorraad zal worden gehouden;
4°. de vormen van arbeid die met de stof zullen worden verricht;
5°. het aantal werknemers dat bij de arbeid aan de stof zal kunnen worden blootgesteld;
6°. de wijze waarop en de mate waarin werknemers bij de arbeid aan de stof zullen kunnen worden blootgesteld;
7°. de maatregelen die zijn genomen om te voorkomen dat werknemers bij de arbeid aan de stof zullen worden blootgesteld;
b. indien het voornemen bestaat om een belangrijke wijziging aan te brengen in de omstandigheden die ten grondslag liggen aan de gegevens die zijn overgelegd op grond van het onder a bedoelde voorschrift, de daar bedoelde gegevens opnieuw schriftelijk gemeld aan een daartoe aangewezen toezichthouder.



Artikel 9.16.Ontheffing specifieke stoffenverbod

Bij een verzoek om ontheffing van de in artikel 4.59 vervatte verboden wordt de reden van het verzoek gegeven en worden de in artikel 9.15, onder a, bedoelde gegevens overlegd.



Artikel 9.16a.Vrijstelling of ontheffing vervangingsplicht vluchtige organische stoffen

Vrijstelling of ontheffing van artikel 4.62b kan uitsluitend worden verleend in gevallen waarin het technisch niet uitvoerbaar is om onschadelijke of minder schadelijke stoffen of producten te gebruiken dan vluchtige organische stoffen of producten die deze stoffen bevatten.



Artikel 9.17.Vrijstelling of ontheffing lawaaivoorschriften

1.Vrijstelling of ontheffing van artikel 6.8, zevende lid, eerste zin, negende, tiende en elfde lid, wordt slechts verleend wanneer in uitzonderlijke omstandigheden het volledige en correcte gebruik van individuele gehoorbeschermers tot grotere risico’s voor de gezondheid of de veiligheid zou kunnen leiden dan het niet gebruiken van deze beschermers.

2.Aan een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in het eerste lid worden voorschriften verbonden om, rekening houdende met de bijzondere omstandigheden, te waarborgen dat:
a. de daaruit voortvloeiende risico’s voor de veiligheid en de gezondheid tot een minimum worden beperkt en
b. de betrokken werknemers onder verscherpt medisch toezicht staan.

3.Een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend voor een periode van ten hoogste vier jaar.



Artikel 9.17a.Ontheffing voorschriften met betrekking tot trillingen

Ontheffing van artikel 6.11c, tweede lid, kan uitsluitend worden verleend indien:
a. de blootstelling gewoonlijk onder de actiewaarden, bedoeld in artikel 6.11a, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel b, blijft;
b. de overschrijding incidenteel van aard is;
c. de gemiddelde blootstelling over een periode van 40 uur onder de grenswaarde voor blootstelling blijft;
d. er bewijzen zijn dat de risico's van het blootstellingspatroon geringer zijn dan de risico's van blootstelling aan de grenswaarde voor blootstelling;
e. de hieruit voortvloeiende risico’s tot een minimum beperkt worden;
f. de betrokken werknemers en de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers vooraf over de aard en inhoud van de aanvraag tot ontheffing geraadpleegd zijn, en
g. de betrokken werknemers onder verscherpt gezondheidstoezicht staan.



Artikel 9.17b.Vrijstelling zeeschepen en luchtvaartuigen

Voor zeeschepen en luchtvaartuigen kan vrijstelling van artikel 6.11c, tweede lid, worden verleend, voorzover het betreft de grenswaarde, bedoeld in artikel 6.11a, derde lid, onderdeel a, indien:
a. het gezien de stand van de techniek en de specifieke kenmerken van de arbeidsplaats, ondanks de uitvoering van technische en/of organisatorische maatregelen, niet mogelijk is om te voldoen aan de grenswaarde voor blootstelling aan lichaamstrillingen;
b. de hieruit voortvloeiende risico’s tot een minimum beperkt worden, en
c. de betrokken werknemers onder verscherpt gezondheidstoezicht staan.



Artikel 9.18.Vrijstelling of ontheffing laden en lossen van schepen

1.Vrijstelling of ontheffing van de artikelen 7.24 tot en met 7.28 kan uitsluitend worden verleend:
a. ten aanzien van plaatsen waar het verkeer onregelmatig is;
b. ten aanzien van binnenvaartuigen met een lengte van minder dan 55 meter, zeeschepen kleiner dan 500 GT of vissersvaartuigen als bedoeld in artikel 1 van de Schepenwet.

2.Vrijstelling of ontheffing van artikel 7.29 kan uitsluitend worden verleend:
a. ten aanzien van plaatsen waar het verkeer onregelmatig is;
b. ten aanzien van binnenschepen met een lengte van minder dan 55 meter of zeeschepen kleiner dan 500 GT.



Artikel 9.19.Beperking vrijstellings- of ontheffingsmogelijkheid

Geen vrijstelling of ontheffing wordt verleend van de voorschriften en verboden, bedoeld in de volgende artikelen en de daarop berustende bepalingen:
a. van hoofdstuk 1: de artikelen van de afdelingen 8 en 9;
b. van hoofdstuk 2: de artikelen van de afdelingen 5, 6 en 6a;
c. van hoofdstuk 3: artikel 3.1b, de artikelen van paragraaf 2a van afdeling 1 en van de afdelingen 2, 3, 3a, 3b en 3c en de paragrafen 4 en 5 van afdeling 5;
d. van hoofdstuk 4: de artikelen van afdeling 1, met uitzondering van de artikelen 4.8, 4.9 en 4.10, de artikelen van afdelingen 2, 5, 6, 7, met uitzondering van artikel 4.62b, en 9 en de artikelen van de paragrafen 2, 3 en 4 van afdeling 10;
e. van hoofdstuk 5: de artikelen van de afdelingen 1 en 2 en artikel 5.14;
f. van hoofdstuk 6: de artikelen van de afdelingen 1 en 2, 3, met uitzondering van artikel 6.8, zevende lid, eerste zin, negende, tiende en elfde lid, afdeling 3a, met uitzondering van artikel 6.11c, tweede lid, afdeling 4a, afdeling 5a, en de artikelen van de paragrafen 3 en 4 van afdeling 6;
g. van hoofdstuk 7: de artikelen van de afdelingen 1, 2, 3 en 4, met uitzondering van de artikelen 7.20, zesde lid, en 7.21, en de artikelen van de afdelingen 5, met uitzondering van artikel 7.32, en 5a en paragraaf 2 van afdeling 6;
h. van hoofdstuk 8: de artikelen van de afdelingen 1 en 2;
i. van hoofdstuk 9: de artikelen 9.15 en 9.16.



Artikel 9.20.Duur van vrijstelling of ontheffing

Vrijstellingen of ontheffingen worden slechts verleend voor beperkte duur en worden in ieder geval ingetrokken wanneer de redenen waarom zij zijn verleend, zijn vervallen.



§ 3. Eis tot naleving

Artikel 9.21 [Vervallen per 01-11-1999]



Artikel 9.22.Eis tot naleving

1.Omtrent de wijze waarop de voorschriften, gesteld krachtens de artikelen 6, eerste lid, en 16 van de wet moeten worden nageleefd kan een eis worden gesteld overeenkomstig artikel 27, eerste lid, van de wet.

2.Het eerste lid geldt niet in de gevallen, bedoeld in artikel 1.33.

3.Het eerste lid geldt voorts niet ten aanzien van de volgende artikelen:
a. van hoofdstuk 1: de artikelen 1.26 tot en met 1.32 en 1.34;
b. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.1c, eerste lid, onderdeel k, 4.58, 4.59, 4.60, eerste en derde lid, 4.61, tweede lid, 4.61b, 4.105, 4.108, 4.109 en 4.110;
c. van hoofdstuk 6: de artikelen 6.27, 6.29 en 6.29a.

4.Bij het stellen van een eis aan een werkgever of werknemer, waarop zowel afdeling 2 als afdeling 4 of 6 van hoofdstuk 1 van toepassing is, wordt het ter zake in afdeling 4 of 6 bepaalde in acht genomen.

5.Een eis waarop afdeling 2 van hoofdstuk 2 van toepassing is, die met een voorschrift dat is verbonden aan een op grond van een der wetten tot bescherming van het milieu verleende vergunning tot het oprichten, in werking brengen of houden, uitbreiden of wijzigen van een bedrijf of inrichting dan wel tot het veranderen van een daarin gebezigde werkwijze één of meer zodanige raakpunten heeft dat hij met dat voorschrift in strijd kan komen, stelt de de daartoe aangewezen toezichthouder niet dan na overleg met het gezag dat de vergunning heeft verleend.

6.Bij het stellen van een eis aan een werkgever of werknemer, waarop afdeling 4 of 6 van hoofdstuk 1 van toepassing is, wordt het ter zake in die afdeling bepaalde in acht genomen.

7.Indien ten aanzien van een of meer bepalingen van dit besluit overeenkomstig artikel 27, eerste lid, van de wet, een eis tot naleving is gesteld, kan in die situatie van het betreffende voorschrift respectievelijk de betreffende voorschriften geen ontheffing meer worden verleend.



Afdeling 4. Overgangs- en slotbepalingen

§ 1 [Vervallen per 01-01-2007]

Artikel 9.23 [Vervallen per 01-01-2007]

§ 2 [Vervallen per 01-01-2007]

Artikelen 9.24 t/m 9.33 [Vervallen per 01-01-2007]




§ 3. Overgangsrecht

Artikel 9.34.Aanvullende inventarisatie en evaluatie van veiligheidsrisico's; arbeidsveiligheidsrapportage

1.Artikel I, onderdelen A tot en met I, O, P, T en V van het Koninklijk besluit van 7 februari 2004 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit ter vervanging van de bepalingen met betrekking tot de arbeidsveiligheidsrapportage door aanvullende voorschriften met betrekking tot de risico-inventarisatie en -evaluatie en enige andere wijzigingen (Stb. 2004, 69) is tot twee jaar na de inwerkingtreding niet van toepassing tenzij dat besluit voor dat tijdstip wordt toegepast.

2.Ten aanzien van bedrijven of inrichtingen waar op de dag van de inwerkingtreding van het besluit, bedoeld in het eerste lid, over een arbeidsveiligheidsrapport als bedoeld in artikel 2.2b, zoals dat artikel luidde op de dag voor de inwerkingtreding van voornoemd besluit, wordt beschikt, is, in afwijking van het eerste lid, het voornoemde besluit niet van toepassing tot het tijdstip waarop het arbeidsveiligheidsrapport had behoren te worden herzien op grond van artikel 2.2b, tweede lid, zoals dat artikel luidde op de dag voor de inwerkingtreding van voornoemd besluit, doch uiterlijk tot vijf jaar na het tijdstip waarop het arbeidsveiligheidsrapport volledig is herzien en in zijn geheel aan de daartoe aangewezen toezichthouder is toegezonden, tenzij dat besluit voor dat tijdstip wordt toegepast.

3.De melding, bedoeld in artikel 2.5g, eerste lid, ten aanzien van bedrijven of inrichtingen die in bedrijf zijn op de dag waarop het besluit, bedoeld in het eerste lid, ingevolge het eerste of het tweede lid wordt toegepast, vindt plaats binnen zes weken na de toepassing van voornoemd besluit.

4.Het Arbeidsomstandighedenbesluit zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van het besluit, bedoeld in het eerste lid, is van toepassing tot het tijdstip waarop ingevolge het eerste of het tweede lid het laatstgenoemde besluit wordt toegepast.





Artikelen 9.35 en 9.35a [Vervallen per 01-07-2012]



Artikel 9.36

1.Indien jeugdige werknemers arbeid verrichten bestaande in het op de openbare weg besturen van trekkers en het in rechtstreeks verband daarmee aan- of afkoppelen van aanhangwagens of werktuigen, zijn zij in aanvulling op artikel 7.39, onder a, in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid, dat is afgegeven door een door Onze Minister daartoe aangewezen instelling.

2.Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.



Artikel 9.36a [Vervallen per 01-01-2007]



Artikel 9.37.Explosieve atmosferen

Artikel 3.5e, onder e, is niet van toepassing op arbeidsmiddelen voor gebruik op plaatsen waar een explosieve atmosfeer kan voorkomen die voor 30 juni 2003 in gebruik zijn genomen.



Artikel 9.37a.Trillingen

1.Artikel 6.11c, tweede en derde lid is tot 6 juli 2010 niet van toepassing wanneer arbeidsmiddelen worden gebruikt die vóór 6 juli 2007 ter beschikking van de werknemers zijn gesteld en waarbij de grenswaarden voor blootstelling gezien de laatste technische ontwikkelingen en ondanks de uitvoering van organisatorische maatregelen niet in acht kunnen worden genomen.

2.In afwijking van het eerste lid is artikel 6.11c, tweede en derde lid, tot 6 juli 2014 niet van toepassing op arbeidsmiddelen als bedoeld in het eerste lid die in de land- en bosbouw worden gebruikt.

3.Bij ministeriėle regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.



Artikel 9.37b.Certificaat

Een certificaat afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1.5g en 1.5i.



Artikel 9.37c.Aanwijzing certificerende instelling op verzoek

1. Een aanwijzing als certificerende instelling op verzoek, afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit.

2. Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de betrokken instelling werkzaam is, geldende ministeriėle regeling, bedoeld in artikel 1.5a, tweede lid.

3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriėle regeling, bedoeld in artikel 1.5a, tweede lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht. Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege.

4. De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die zijn komen te luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395.

5. In afwijking van artikel 1.5b, vierde lid, zijn de aan de beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling, bedoeld in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld, waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriėle regeling, bedoeld in artikel 1.5a, tweede lid.

6. Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.



§ 4. Slotbepalingen

Artikel 9.38 [Vervallen per 01-01-2007]



Artikel 9.39.Wijziging bijlagen bij EG-richtlijnen

Een wijziging van een van de bijlagen bij een EG-richtlijn waarnaar in dit besluit wordt verwezen, gaat voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.



Artikel 9.40 [Vervallen per 01-01-2007]

Dit besluit wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenbesluit.

-

Het Arbeidsomstandigheden-
besluit is voor het laatst geactualiseerd op: 4 maart 2014.

De status van deze wet is: zeer goed.

Klik hier voor meer informatie.

<     Naar vorige pagina                                                       Naar inhoudsopgave     >
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl