Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Burgerlijk wetboek - boek 1 - personenrecht en familierecht
artikel 151 - rechtspraak

LJN: BG6720, Hoge Raad , 08/01403

Datum uitspraak: 13-02-2009
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
Inhoudsindicatie: Familierecht. Echtscheiding; duurzame ontwrichting; omvang stelplicht verzoeker tot echtscheiding (81 RO).





Uitspraak

13 februari 2009
Eerste Kamer
08/01403
RM/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,

t e g e n

[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.





1. Het geding in feitelijke instanties

Bij verzoekschrift, gedateerd 5 januari 2007, heeft de vrouw zich gewend tot de rechtbank Haarlem en verzocht, kort gezegd, tussen partijen echtscheiding uit te spreken, te bepalen dat de man een bijdrage zal betalen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en voorts de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen te bevelen.
De man heeft de verzoeken van de vrouw bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 17 juli 2007 tussen partijen echtscheiding uitgesproken en de behandeling van de zaak voor het overige aangehouden.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 3 januari 2008 heeft het hof de beschikking waarvan beroep, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.





2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft bij verweerschrift verzocht het beroep te verwerpen en de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de man heeft bij brief van 24 december 2008 op die conclusie gereageerd.





3. Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.





4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.





Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 februari 2009.





Conclusie

Nr. 08/01403
Mr. D.W.F. Verkade
Parket 12 december 2008

Conclusie inzake:

[De man]
(hierna: de man)

tegen:

[De vrouw]
(hierna: de vrouw)





1. Inleiding

1.1. Op verzoek van de vrouw heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De man heeft zich tegen het verzoek van de vrouw verzet, omdat het huwelijk zijns inziens niet duurzaam is ontwricht en het verzoek is ingegeven door de psychosomatische gesteldheid van de vrouw als gevolg van een herseninfarct, waardoor zij niet in staat is haar te wil te bepalen.

1.2. Het cassatiemiddel keert zich tegen de bekrachtiging door het hof van de beschikking van de rechtbank.





2. Feiten en procesverloop

2.1. Aan rov. 2 van de bestreden beschikking kunnen de volgende feiten worden ontleend. Partijen zijn op 23 december 1974 met elkaar gehuwd. De vrouw heeft op 7 september 2005 een herseninfarct gehad.

2.2. Bij verzoekschrift, gedateerd 5 januari 2007, heeft de vrouw de rechtbank Haarlem verzocht tussen partijen de echtscheiding uit te spreken, voorts te bepalen dat de man een bijdrage zal betalen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen te bevelen.

2.3. De man heeft zich in zijn verweerschrift verzet tegen het verzoek tot echtscheiding en de gevraagde nevenvorderingen, omdat het huwelijk zijns inziens niet duurzaam is ontwricht.

2.4. Het verzoek is op 4 juni 2007 ter terechtzitting behandeld in aanwezigheid van beide partijen en hun raadslieden.

2.5. Bij beschikking van 17 juli 2007 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de behandeling van de zaak voor het overige pro forma aangehouden. Naar het oordeel van de rechtbank kon het verzoek tot echtscheiding worden toegewezen, aangezien de rechtbank uit het verhandelde ter zitting en de opstelling van beide partijen jegens elkaar voldoende is gebleken dat er sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk (rov. 2.2).

2.6. De man is van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Amsterdam. De vrouw heeft verweer gevoerd.

2.7. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft op 22 oktober 2007 plaatsgevonden in aanwezigheid van beide partijen en hun advocaten.

2.8. Het hof heeft bij beschikking van 3 januari 2008 de beschikking van de rechtbank, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigd.
De overwegingen van het hof luiden ten deze:
'4.1. De man heeft gesteld dat de echtscheiding niet door de rechtbank had behoren te worden uitgesproken. Hij brengt in dit verband naar voren dat het geen authentieke wens van de vrouw betreft, de wens zou worden ingegeven door haar psycho-somatische gesteldheid veroorzaakt door een karakterveranderende hersenaandoening. De vrouw is, aldus de man, niet in staat in vrijheid haar wil te bepalen. Voorts heeft de man gesteld dat het huwelijk niet duurzaam is ontwricht.

4.2. De vrouw heeft ter terechtzitting gesteld dat haar behandelend arts geen psychische aandoening na haar herseninfarct heeft geconstateerd en dat uit onderzoek is gebleken dat zij niet lijdt aan de ziekte van Alzheimer. Voor zover sprake is van een karakterverandering stelt de vrouw dat dit voortvloeit uit het feit dat zij zich assertiever is gaan opstellen in de huwelijksrelatie. Zij handhaaft haar stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

4.3. Het hof stelt voorop dat niet is gebleken dat de vrouw niet handelingsbekwaam is. Voorts is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de vrouw op grond van haar geestesgesteldheid niet in staat zou zijn de reikwijdte van het door haar ingediende verzoek in te zien. De man heeft daartoe, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende gesteld. Een en ander geldt eveneens voor de stelling van de man dat het huwelijk niet duurzaam zou zijn ontwricht, in welk verband er nog op wordt gewezen dat [de] man heeft bevestigd dat partijen sinds februari 2007 duurzaam gescheiden leven en dat onderlinge communicatie niet meer mogelijk is. Het enkele feit dat de man heeft aangegeven dat hij het huwelijk in stand wil houden omdat hij zich voor de vrouw verantwoordelijk voelt, maakt dat niet anders. Het vorenstaande brengt mee dat het appel van de man faalt en de beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd.'

2.9. De man is van deze beschikking tijdig(1) in cassatie gekomen. De vrouw heeft een verweerschrift ingediend en daarbij verzocht af te wijken van de hoofdregel om tussen echtelieden de proceskosten te compenseren.





3. Bespreking van het cassatieberoep

3.1. Het cassatiemiddel keert zich met één motiveringsklacht tegen rov. 4.1, 4.2 en 4.3 van de beschikking van het hof. Volgens het middel is het onbegrijpelijk dat de rechtbank en het hof - tegenover de stellingen van de man en de verklaring van zijn meerderjarige dochters en de erkenning van de vrouw dat zij een herseninfarct heeft gehad - zonder enig nader bewijsstuk hebben aangenomen dat de vrouw goed genezen is van haar herseninfarct. Daartoe wordt aangevoerd dat de rechtbank en het hof geen deskundigheid bezitten om na te gaan of de vrouw niet zodanig in de war is dat zij niet in staat is haar wil te bepalen en zelfstandig een verzoek tot echtscheiding in te dienen en dat derhalve van de vrouw had moeten worden verlangd dat zij schriftelijke bescheiden in het geding zou brengen waaruit zou blijken dat van handelingsonbekwaamheid geen sprake is geweest.

3.2. Art. 1:151 BW bepaalt dat echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten wordt uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is. Een huwelijk is duurzaam ontwricht indien de voortzetting der samenleving ondraaglijk is geworden en geen uitzicht bestaat op herstel van enigszins behoorlijke echtelijke verhoudingen(2).

3.3. De verzoekende partij moet de duurzame ontwrichting stellen en bij ontkenning door de andere echtgenoot bewijzen, waarna de rechter vaststelt of sprake is van duurzame ontwrichting(3). Indien een echtgenoot gemotiveerd stelt en daarbij volhardt dat hij niet meer met zijn echtgenoot kan samenleven, zal dit voor de rechter vrijwel altijd een beslissende aanwijzing zijn dat het huwelijk duurzaam is ontwricht(4), waardoor aan (verdere) bewijslevering niet meer wordt toegekomen(5). Het gedurende langere tijd niet meer samenwonen vormt eveneens een ernstige aanwijzing voor duurzame ontwrichting(6).

3.4. Bij de beoordeling van de vraag of het huwelijk duurzaam is ontwricht door een oorzaak gelegen in de geestelijke stoornis van een van de echtgenoten, zal de rechter zich ernstig rekenschap moeten geven van de medische aspecten, waarbij het voor de hand ligt dat hij zich door deskundigen grondig zal laten voorlichten over de ernst van de stoornis en de vooruitzichten van het verloop van de ziekte. Het medische aspect is echter niet het enige dat bij de ontwrichting telt(7).

3.5. Het hof heeft, na in rov. 4.1 en 4.2 de stellingen van de man en de vrouw te hebben weergegeven, in rov. 4.3 aan zijn oordeel omtrent de geestesgesteldheid van de vrouw ten grondslag gelegd dat de man daarvoor onvoldoende heeft gesteld in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw. De stellingen van de vrouw ter terechtzitting (zie rov. 4.2) hebben het hof kennelijk geen aanleiding gegeven tot twijfel omtrent haar geestelijke vermogens en tot het op die grond benoemen van een deskundige(8). Nu dit oordeel berust op een aan het hof als feitenrechter voorbehouden waardering van de stellingen en het voorts aan het inzicht van de feitenrechter is overgelaten of hij behoefte heeft aan deskundige voorlichting, kan het middel niet tot cassatie leiden(9).

3.6. Geoordeeld hebbend dat de vrouw bij haar verzoek tot echtscheiding en bij de handhaving daarvan in staat was haar wil zelfstandig te bepalen en daarvan de reikwijdte in te zien, kon het hof voorts de toestand van duurzame ontwrichting vaststellen, mede aan de hand van de (door de man bevestigde) omstandigheid dat partijen al enige tijd duurzaam gescheiden leven en dat onderlinge communicatie niet meer mogelijk is.

3.7. Aan het slot van haar verweerschrift heeft de vrouw uitdrukkelijk verzocht af te wijken van de hoofdregel om tussen echtelieden de proceskosten te compenseren. Grond hiervoor is het misbruik van (proces)recht, gelegen in het aanspannen van een 'evident nodeloze procedure met geen ander doel om de inschrijving van de echtscheiding met zo'n twee jaar te vertragen'.

3.8. Daargelaten de vraag of het hier een zelfstandig verzoek betreft, acht ik voor een uitzondering op de gebruikelijke compensatie van kosten geen plaats, nu tegenover de niet nader gesubstantieerde stelling van de vrouw staat de stelling van de man dat zijn cassatieberoep is ingegeven door 'de verantwoordelijkheid voor zijn niet gezonde echtgenote en hij haar uit een vorm van genegenheid als het ware tegen zichzelf wil beschermen'.





4. Conclusie

Mijn conclusie strekt tot verwerping van het beroep.





De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,

A-G

1 Het verzoekschrift is op 28 maart 2008 bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen.
2 Asser-De Boer, Personen- en familierecht (2006), nr. 603; Koens 2006, T&C BW, art. 1:151, aant. 2; Wortmann, Personen- en familierecht, art. 151, aant. 2; Vlaardingerbroek e.a., Het hedendaagse personen- en familierecht (2008), p. 156-157.
3 Koens 2006, T&C BW, art. 1:151, aant. 4; Wortmann, Personen- en familierecht, art. 151, aant. 2; Vlaardingerbroek e.a., a.w., p. 157.
4 Asser-De Boer, a.w., nr. 603; Wortmann, Personen- en familierecht, art. 151, aant. 2; HR 6 december 1996, NJ 1997, 189, rov. 3.4.
5 W.H.B. den Hartog Jager, (Echt)scheidingsprocesrecht, 2007, p. 105.
6 Wortmann, Personen- en familierecht, art. 151, aant. 2; Vlaardingerbroek e.a., a.w., p. 157.
7 Koens 2006, T&C BW, art. 1:151, aant. 3; Wortmann, a.w., art. 151, aant. 3.
8 Vgl. HR 23 januari 1998, NJ 1998, 331.
9 Zie o.m. HR 16 april 1982, NJ 1982, 560; HR 31 maart 1995, NJ 1995, 567 m.nt. HER; HR 23 januari 1998, NJ 1998, 331.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl