Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN0574, Rechtbank Almelo , 106144 / FA RK 09-1303 (kh

Datum uitspraak: 30-06-2010
Inhoudsindicatie: Samenvatting: Partijen zijn gehuwd op 24 september 2001. De man heeft op 17 april 2002 de toen 13-jarige zoon van de vrouw erkend. Echtscheiding uitgesproken bij beschikking van 28 september 2005, ingeschreven op 11 januari 2006 in de daartoe bestemde registers. De man beschikte destijds over onvoldoende draagkracht om naast de kinderalimentatie een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. Vrouw verzoekt thans met terugwerkende kracht vaststelling van partneralimentatie van € 1.500,-- per maand. Man voert verweer: vrouw heeft geen behoefte, vrouw heeft vermogen, en afwijzing terugwerkende kracht. Man doet een zelfstandig verzoek en vraagt om de alimentatieduur te limiteren tot de duur van het huwelijk, nu uit het huwelijk geen kinderen geboren zijn. Volgens vrouw moet erkend kind beschouwd worden als geboren uit huwelijk. Beslissing rechtbank: Vrouw heeft behoefte aan een bijdrage, terugwerkende kracht afgewezen, man is in staat om € 648,-- per maand bij te dragen, alimentatieplicht gelimiteerd tot duur huwelijk, nu vrouw, gelet op leeftijd kind, niet beperkt was in haar mogelijkheden om zich op de arbeidsmarkt te ontplooien.





Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht

Zaaknummer: 106144 / FA RK 09-1303 (kh)

Beschikking van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 30 juni 2010, in de zaak van:

[verzoekster]
verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [woonplaats] en [adres]
verzoekster,
advocaat: mr. P.P.J.T.M. Seelen,

tegen

[belanghebbende]
verder ook de man te noemen,
wonende te [woonplaats] en [adres]
belanghebbende,
advocaat: mr. S.J.M. Masselink.





Het procesverloop

Bij op 12 oktober 2009 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen heeft de vrouw verzocht om vaststelling van partneralimentatie.

Op 14 december 2009 is een verweerschrift ter griffie van deze rechtbank ingekomen.

Dit verweerschrift bevat een zelfstandig verzoek. Op 11 januari 2010 is hiertegen een verweerschrift ingediend.

Op 17 februari 2010 heeft de man aanvullende stukken in het geding gebracht. Voorts zijn op 19 februari 2010 aanvullende stukken van de vrouw ingekomen.

De zaak is behandeld ter zitting van 10 maart 2010. Ter zitting zijn verschenen: de vrouw, vergezeld door mr. Seelen, en de man, vergezeld door mr. Masselink, die een pleitnota heeft gehanteerd. De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

Naar aanleiding van voormelde behandeling is op 17 maart 2010 een reactie met stukken van de vrouw ingekomen, waarop de man vervolgens heeft gereageerd bij fax, ingekomen op
23 maart 2010, en gevolgd door een fax, ingekomen op 24 maart 2010.





De beschikking is nader bepaald op heden.

De vaststaande feiten

De volgende feiten die van belang zijn voor de beoordeling van dit geschil staan vast.

Partijen zijn op 24 september 2001 te Hellendoorn in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.

Bij beschikking van deze rechtbank van 28 september 2005 is de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 11 januari 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente]

Bij voormelde beschikking is bepaald dat de man over onvoldoende draagkracht beschikte om naast de opgelegde kinderalimentatie van € 306,-- per maand voor de toen minderjarige zoon [naam], enige partneralimentatie aan de vrouw te betalen.

Per 1 januari 2009 betaalt de man geen kinderalimentatie meer voor genoemde zoon.





De standpunten van partijen

De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man vanaf 25 november 2008 dient bij te dragen in haar kosten van levensonderhoud met een bedrag van € 1.500,-- per maand. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de man inmiddels (mede)eigenaar is van een aantal ondernemingen, waardoor zijn inkomen is gestegen, en dat de kinderalimentatie is weggevallen, redenen waarom de man nu in staat moet worden geacht om aan de vrouw partneralimentatie te betalen.

De man heeft daartegen verweer gevoerd. Hij betwist de behoeftigheid van de vrouw en het feit dat zij behoefte heeft aan een maandelijkse bijdrage van € 1.500,--. Ook betwist hij de hoogte van het door haar gestelde netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk alsmede haar stelling dat er sprake is van wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 BW.
De man stelt voorts dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte bijdrage te voldoen en maakt bezwaar tegen de terugwerkende kracht, zoals verzocht.
Voor het geval de rechtbank het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie zal toewijzen, heeft de man als zelfstandig verzoek verzocht om de alimentatieduur te limiteren tot de duur van het huwelijk.

Hiertegen heeft de vrouw verweer gevoerd. Ter zitting heeft zij haar verzoek aangevuld, in die zin dat zij thans verzoekt om de alimentatie vast te stellen vanaf 1 januari 2007, nu uit de stukken is gebleken dat de man reeds vanaf die datum in staat was om alimentatie aan haar te betalen.

De man heeft hiertegen bezwaar gemaakt.





De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

1. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling mogelijk maakt van de partneralimentatie. Daarbij overweegt de rechtbank dat gebleken is dat de man, naast zijn bestaande ondernemingen [naam]BV en [naam]BV, per 1 januari 2007 een eenmanszaak genaamd [naam] te [woonplaats] is gestart, terwijl eveneens vast staat dat hij per 1 januari 2009 geen kinderalimentatie meer betaalt voor de zoon.

de behoefte van de vrouw

2. Als uitgangspunt geldt dat de behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan een door de onderhoudsplichtige te betalen bijdrage wordt gesteld op het bedrag dat nodig is om een staat te voeren die de onderhoudsgerechtigde in redelijkheid past, daarbij gelet op de welstand zoals die tijdens het huwelijk bestond. Dit betekent doorgaans dat de behoefte aan partneralimentatie gelijk wordt gesteld aan 60% van het netto gezinsinkomen in de laatste periode van het huwelijk, berekend op een wijze als nader omschreven in de Trema normen.

3. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt en neemt de berekening van de behoefte over zoals die is weergegeven in de beschikking van
2 februari 2005. Aldaar is uitgegaan van een netto gezinsinkomen in de laatste periode van het huwelijk van € 3.222,-- per maand. Door de man is niet althans niet voldoende aangetoond dat destijds sprake was van een ander gezinsinkomen.
Na aftrek van een bedrag van € 129,-- per maand ter zake de inkomensafhankelijke bijdrage van de werkgever, bedraagt de behoefte 60% van dat bedrag, te weten € 1.855,-- netto per maand. De rechtbank is destijds uitgegaan van eigen inkomsten van de vrouw van € 600,-- per maand, zodat de netto behoefte neerkomt op een bedrag van € 1.255,-- per maand. Het door de vrouw verzochte bruto bedrag van € 1.500,-- per maand komt dan ook alleszins redelijk voor, ook al gelet op het feit dat de destijds vastgestelde behoefte onderhevig is aan de wettelijke indexering.

de behoeftigheid van de vrouw

4. Thans dient te worden beoordeeld of sprake is van behoeftigheid bij de vrouw. Van behoeftigheid is sprake indien de alimentatiegerechtigde niet voldoende inkomsten heeft en zich deze in redelijkheid ook niet kan verwerven om te voorzien in haar eigen levensonderhoud. De man betwist dat en is van mening dat de vrouw haar behoeftigheid dient te bewijzen. Hij stelt daartoe dat uit de door haar overgelegde stukken niet kan worden afgeleid welke inspanning zij sedert 28 september 2005 heeft verricht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Volgens hem heeft de vrouw kennelijk geen cursussen c.q. opleiding gevolgd, terwijl zij wel in staat is geweest om vier jaar lang in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Daarnaast heeft zij nog vermogen, nu zij in drie jaarlijkse termijnen, voor het eerst met ingang van1 juli 2009, een termijnbedrag van € 32.500,-- in het kader van de boedelverdeling van de man ontvangt. Voornoemd bedrag kan de vrouw aanwenden om in eigen levensonderhoud te voorzien, aldus de man.

5. De vrouw is thans 41 jaar. In de eerder genoemde beschikking van 2 februari 2005 komt naar voren dat de vrouw, toen 37 jaar, indertijd slecht Nederlands sprak. In deze procedure heeft zij stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij na de echtscheiding diverse cursussen Nederlandse taal heeft gevolgd om zodoende haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.
Zij was aangewezen op een bijstandsuitkering en heeft via de gemeente een opstapbaan gehad (P/Flex), hetgeen niet heeft geresulteerd in een vaste aanstelling. Daarnaast heeft zij via Randstad geringe inkomsten uit oproepwerk bij Van der Laan Almelo BV.
Vanaf mei 2009 heeft de vrouw gedurende vier maanden tot en met 7 september 2009 een WW-uitkering gehad, en, tot eind oktober 2009, een inkomen als oproepkracht via Randstad van gemiddeld € 622,-- per maand inclusief vakantiegeld. Zij heeft op dit moment geen werk, en dus geen inkomen uit arbeid, hoewel zij ingeschreven staat bij alle uitzendbureaus.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op bovenstaande, niet worden gezegd dat de vrouw geen (voldoende) inspanningen heeft verricht om middels werkzaamheden in haar levensonderhoud te trachten te voorzien.
Daarbij mede in aanmerking nemend de geringe arbeidservaring (slechts drie jaar) van de vrouw, haar - kennelijk - toch wel beperkte opleidingsniveau alsmede de huidige economische situatie acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat de vrouw binnen afzienbare tijd een zodanige werkkring weet te vinden dat zij daarmee geheel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Haar behoefte aan een bijdrage is daarmee in feite gegeven.

6. De man is voorts van mening dat de vrouw de termijnbedragen die zij in het kader van de boedelverdeling ontvangt, moet aanwenden om daarmee in eigen levensonderhoud te voorzien. Die bedragen zijn volgens hem aan te merken als ter beschikking staand vermogen.
Volgens de vrouw betreft dit echter een vermogensverdeling betreft die los staat van c.q. niet van belang is voor haar behoeftigheid (de man beschikt immers over een gelijk vermogensdeel dat voor zijn draagkracht ook buiten beschouwing blijft). Tevens voert zij aan dat zij dit bedrag voor het grootste deel kwijt is aan de gemeente in verband met een terugbetalingsplicht van de genoten uitkering alsmede advocaatkosten. Ook komt zij om deze reden thans niet in aanmerking voor een bijstandsuitkering.

7. Bij beantwoording van de vraag of sprake is van behoeftigheid bij degene die vaststelling van alimentatie verzoekt, is niet alleen diens inkomen maar ook diens vermogen van belang, zoals ook de financiλle draagkracht van de alimentatieplichtige niet alleen door diens inkomen maar ook door diens vermogen wordt bepaald.
Of van degene die vaststelling van een partneralimentatie verzoekt, kan worden gevergd dat zij inteert op haar vermogen, hangt af van de omstandigheden van het geval.

Op 1 juli 2009 heeft de vrouw een bedrag van € 32.500,-- ontvangen, welk bedrag zij ook op 1 juli 2010 en 1 juli 2011 zal gaan ontvangen.
De vrouw heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij het door haar in 2009 ontvangen bedrag heeft aangewend om aan haar terugbetalingsplicht aan de gemeente Hellendoorn en Almelo te voldoen in verband met ontvangen bijstand, om reden dat zij de beschikking heeft gekregen over een vermogen dat de in de WWB geregelde vrijlatinggrens te boven gaat. Daarnaast heeft zij van dat bedrag advocaatkosten betaald.
Het haar thans nog ter beschikking staande vermogen en hetgeen zij nog zal ontvangen is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig groot dat van de vrouw kan worden gevergd dat zij daar (nog langer) op moet interen. Bovendien is het aannemelijk dat de vrouw geld dient te reserveren voor onverwachte uitgaven en/of voor het treffen van een voorziening voor haar oudedag.
Eventuele inkomsten uit het haar ter beschikking bestaand vermogen acht de rechtbank, gezien de hoogte van het vermogen, in dit verband verwaarloosbaar.
De rechtbank gaat derhalve voorbij aan de stelling van de man.

De rechtbank is dan ook van oordeel, gelet op bovenstaande, dat de vrouw behoeftig is en derhalve behoefte aan een bijdrage heeft.

terugwerkende kracht

8. Gebruikelijk is dat de ingangsdatum van een alimentatieverplichting wordt bepaald op de datum van indiening van het verzoek ter griffie van de rechtbank, tenzij er omstandigheden zijn die aanleiding geven anders te beslissen. Als zodanige omstandigheid kan niet gelden dat de voormalig raadsman van de vrouw onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke ingangsdatum, in dit geval 12 oktober 2009.

de draagkracht van de man

9. De man is directeur van de onderneming [naam]BV Deze BV is enig aandeelhouder van dochteronderneming [naam] BV. Hij is in loondienst werkzaam bij de dochteronderneming, uit welke hoofde hij over 2009 een bruto jaarinkomen heeft genoten van € 46.666,--. Hij stelt dat hij in verband met de slechte bedrijfsresultaten genoodzaakt was zijn salaris te verlagen, reden waarom hij gedurende dat jaar zijn salaris van € 5.000,-- bruto heeft verlaagd naar € 3.333,33 bruto per maand, zijnde het fiscaal minimum voor een DGA, aldus de man.

De ondernemer die zijn zaak in de vorm van een rechtspersoon drijft, schat zichzelf een salaris toe. Bij het berekenen van de draagkracht wordt in het algemeen uitgegaan van het inkomen wat hij redelijkerwijs kan verwerven, zijnde het inkomen uit dienstbetrekking, zoals dat staat vermeld op de salarisspecificatie. De vraag is echter of dit salaris redelijk is en of dit salaris, gelet op de resultaten van de onderneming verhoogd kan worden.
Hoewel de resultaten gedurende de laatste jaren, in vergelijking met de omzet, excessief zijn gedaald, is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de man, gezien de dalende omzet, zijn salaris heeft verlaagd. Gelet echter op het feit dat bij [naam]BV sprake is van een aanzienlijke reserve, acht de rechtbank het redelijk om uit te gaan van het gemiddelde bruto salaris dat door de man over de laatste drie jaren is genoten.

Uit de jaarrekeningen van [naam] BV blijkt dat de man in 2007 een inkomen heeft genoten van € 94.761,-- en in 2008 een inkomen van € 60.000,--.
Per 1 januari 2009 is hij in dienst van [naam] BV tegen een inkomen van € 46.666,--. Inclusief vakantiegeld bedraagt zijn bruto inkomen gemiddeld € 72.513,-- per jaar. De rechtbank zal bij de berekening van de draagkracht uitgaan van dit bedrag.

Volgens de vrouw dient bij de bepaling van het inkomen ook rekening te worden gehouden met de dividenduitkering die de man heeft genoten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man echter genoegzaam heeft aangetoond dat hij met deze uitkering de rekening-courant verhouding heeft afgewikkeld. De rechtbank laat het dividend dan ook buiten beschouwing. Er is derhalve geen sprake van een box II inkomen.

Tot slot had de man een eenmanszaak, genaamd [naam]. Deze onderneming was verliesgevend en, volgens mededeling van de man, daarom per 31 december 2009 opgeheven. De rechtbank zal deze onderneming dan ook geheel buiten beschouwing laten bij de berekening.

10. De man heeft de volgende lasten opgevoerd:
- een bedrag van € 1.750,-- per maand aan hypotheekrente,
- een bedrag van € 300,-- per maand aan hypotheekaflossing/premie levensverzekering,
- de WOZ waarde bedroeg over 2008 € 563.000,--, het eigenwoningforfait bedraagt € 4.275,--,
- een bedrag van € 47,-- per maand ter zake het forfait overige eigenaarslasten,
- een premie basisverzekering Zorgverzekeringswet van € 105,-- per maand, en een verplicht eigen risico van € 12,-- per maand,
- een premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 631,-- per maand,
- een bedrag van € 2.330,-- per maand aan aflossing schulden,
- een bedrag van € 306,-- per maand ter zake kinderalimentatie ten behoeve van [naam kind], geboren op [geb.jaar en datum], en
- een bedrag van € 100,-- per maand aan premie ten behoeve van een spaarplan voor [naam kind]

11. De vrouw voert verweer tegen de door de man opgevoerde woonlasten van totaal
€ 2.050,-- per maand, omdat volgens haar geen sprake is van redelijke woonlasten in relatie tot het inkomen. Hoewel de overeengekomen rente van 8% aan de hoge kant moet worden beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat het totaal van de netto woonlasten niet onredelijk zijn, gezien het inkomen waar de rechtbank van uit gaat. De Rechtbank zal met die last dan ook rekening houden.

12. Voorts maakt de vrouw bezwaar tegen de door de man opgevoerde leningen door [naam] BV verstrekt aan de man al dan niet handelend onder de naam [naam]
De man stelt dat de geldlening van € 100.000,--is aangegaan ter aflossing van de in de periode 2005-2007 hoog opgelopen rekening-courant faciliteit en deels ter aflossing van advocaatkosten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man niet althans niet voldoende inzicht gegeven in zijn stelling.
De geldlening van € 150.000,--, op aan [naam] roept eveneens vraagtekens op. De lening zou zijn opgelopen van € 20.000,-- naar € 150.000,--, dus met een bedrag van € 130.000,--, ter compensatie van de in 2007 en 2008 geleden verliezen. De rechtbank acht het niet redelijk om een dergelijk bedrag in een verliesgevende onderneming te storten.

Daargelaten het feit dat op voormelde leningen niet wordt afgelost, is evenmin gebleken dat de man aan zijn maandelijkse renteverplichtingen voldoet, reden waarom de rechtbank deze schulden buiten beschouwing zal laten.

13. Tegen de overige opgevoerde lasten is geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de rechtbank de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet bij de berekening in aanmerking neemt, terwijl tevens de helft van het eigenwoningforfait aan de man wordt toegerekend, nu de helft van de woonlasten voor rekening van zijn partner komt.

14. Gelet op bovenstaande, alsmede gelet op de voor een alleenstaande geldende normbedragen, resteert bij de man een zodanige ruimte dat hij in staat moet worden geacht om € 648,-- per maand bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

limitering

15. Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit huwelijk geen kinderen zijn geboren, eindigt ingevolge artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.

De omstandigheid dat het huwelijk kort heeft geduurd is wel van belang voor de vraag of de alimentatieplicht in tijd gelimiteerd dient te worden aangezien de eventueel door het huwelijk en de door partijen gekozen rolverdeling veroorzaakte onmogelijkheid voor de vrouw zich op de arbeidsmarkt te ontplooien, van korte duur is geweest. Dat is weer anders indien uit het huwelijk van partijen een kind is geboren dat door de vrouw wordt verzorgd. Ook de omstandigheid, dat een kind is geboren enige maanden voor het huwelijk, is geen reden voor limitering.


In het onderhavige geval is de minderjarige geboren op 13 maart 1989 en door de man erkend op 17 april 2002. De minderjarige was destijds 13 jaar oud.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vrouw als gevolg van de zorg voor het kind niet in een nadelige positie komen te verkeren, waardoor zij niet in staat zou zijn geweest zich op de arbeidsmarkt te ontplooien. Zij was immers - door de leeftijd van het kind - niet beperkt in haar mogelijkheden. Dit moet naar het oordeel van de rechtbank, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, als een dusdanige bijzondere omstandigheid worden beschouwd, dat een dergelijke ingrijpende beslissing gerechtvaardigd moet worden geacht.
De rechtbank zal het zelfstandig verzoek van de man dan ook toewijzen, met dien verstande dat het huwelijk vier jaar en drie en een halve maand heeft geduurd, nu de echtscheiding eerst van kracht wordt op het moment van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De beschikking is ingeschreven op 11 januari 2006, zodat de termijn zal verstrijken op 30 april 2010.

16. De rechtbank zal de proceskosten compenseren nu partijen gehuwd zijn geweest en de procedure de vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud betreft.





De beslissing

De rechtbank:

I. Bepaalt het bedrag dat de man vanaf 12 oktober 2009 tot en met 30 april 2010 aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud op € 648,-- (zeshonderd achtenveertig euro) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

II. Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

III. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

IV. Wijst af het meer of anders verzochte.





Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. E.V.A. Groener en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2010 in tegenwoordigheid van M.T. Hovius-Huisman, griffier.


Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem:
a. door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl