Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN5586, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.021.471/01

Datum uitspraak: 23-06-2010
Inhoudsindicatie: Gezamenlijk gezag en contactregeling. Geen (tijdelijk) verbod, echter wel een afwijzing van het verzoek tot het vaststellen van een contactregeling.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector


Uitspraak : 23 juni 2010
Zaaknummer : 200.021.471/01
Rekestnr. rechtbank : 06-7611 en 06-7042


[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.C. Burger te Leiden,

tegen

[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. de Regt te ’s-Gravenhage.





VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 1 juli 2009, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.

Bij die beschikking is, voor zover thans nog van belang, een ouderschapsonderzoek gelast. In het kader van dit onderzoek is mevrouw drs. I.M. van ’t Hoff (verder: de deskundige) tot deskundige benoemd. Voorts is, voor zover van belang, bepaald dat de deskundige het hof tijdig zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het ouderschapsonderzoek en dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat de ouders door de deskundigen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

Op 4 januari 2010 is bij het hof het deskundigenbericht ingekomen.

Bij brief van 21 januari 2010 is door de advocaat van de moeder meegedeeld dat de moeder zich niet kan vinden in het advies van de deskundige en is verzocht om voortzetting van de mondelinge behandeling.

Van de zijde van de vader is bij het hof op 28 januari 2010 een fax ingekomen waarin is meegedeeld dat hij zich kan vinden in het advies van de deskundige en dat hij prijst stelt op een voortzetting van de mondelinge behandeling.

Bij beschikking van 24 februari 2010 van dit hof is mr. I.J. Pieters, advocaat te Leiden, (hierna: de bijzondere curator) benoemd tot bijzonder curator over de minderjarige ([de minderjarige], geboren in 1994 te [geboorteplaats]).

Op 2 juni 2010 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door mr. M.C. Reichmann (volgens haar verklaring plaatsvervangend voor haar voormalige kantoorgenoot mr. P.C. Burger), de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de bijzondere curator. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.





VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. Het hof handhaaft al hetgeen is overwogen en beslist in de voormelde tussenbeschikking. Het hof heeft voorts kennisgenomen van het deskundigenbericht van 4 januari 2010. In geschil is thans nog het contact tussen de vader en de minderjarige.

2. In hoger beroep is vast komen te staan dat de echtscheidingbeschikking op 15 januari 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3. De deskundige heeft geconstateerd dat de minderjarige momenteel geen contact met de vader wenst, terwijl de ouders achter het contact tussen de vader en de minderjarige staan. De deskundige concludeert dat een derde (bijvoorbeeld een maatschappelijk werker) en een systeemtherapeut aangesteld zouden kunnen worden teneinde zich te richten op het opheffen van het negatieve vaderbeeld dat de minderjarige heeft, hetgeen wellicht zou kunnen leiden tot contact tussen de vader en de minderjarige.

4. Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat het voor de ontwikkeling van een kind belangrijk is dat het, ook na scheiding van de ouders, contact heeft met beide ouders en dat de ouders zich gezamenlijk verantwoordelijk voelen voor zijn verzorging, opvoeding en ontwikkeling. Teneinde te bevorderen dat beide ouders zich bij de scheiding rekenschap geven van de gevolgen van die scheiding voor de kinderen en daadwerkelijk controleerbare afspraken maken over die gevolgen heeft de wetgever in de op 1 maart 2009 in werking getreden Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500, verder: de Wet), bepaald dat in het verzoek tot echtscheiding een ouderschapsplan dient te worden opgenomen.

5. In dit ouderschapsplan dient ingevolge het met ingang van 1 maart 2009 gewijzigde artikel 815 Rv onder meer de afspraak over de wijze waarop de echtgenoten de zorg- en opvoedingstaken, bedoeld in artikel 1:247 van het BW, verdelen, te worden opgenomen.

6. De processuele vereisten van artikel 815 Rv zijn in de onderhavige situatie niet van toepassing nu het verzoekschrift tot echtscheiding vóór de inwerkingtreding van de Wet is ingediend. In materieel opzicht zijn de nieuwe bepalingen echter wel sedert 1 maart 2009 van kracht. Het hof is van oordeel dat de ouderlijke verantwoordelijkheid van partijen met zich meebrengt dat op de ouders de plicht rust dat zij een regeling treffen over de wijze waarop zij de zorg- en opvoedingstaken vormgeven. Bij het opstellen van een dergelijke regeling dienen de ouders zich allereerst op elkaar te richten en zich met name niet te verschuilen achter de minderjarige. In het vervolg kan blijken dat het belang van de minderjarige vergt dat de ouders hun regeling bijstellen of dat, in een uiterst geval, contact tussen de minderjarige en een van de ouders tijdelijk achterwege blijft. Denkbaar is dat de rechter daartoe een verbod uitvaardigt, als bedoeld in artikel 1:253a, lid 2, sub a, BW. Indien de ouders nog geen regeling hebben getroffen is ook denkbaar dat de rechter onder de omstandigheden van het geval (nog) geen regeling vaststelt.

7. In het onderhavige geval heeft de rechter in eerste aanleg terzake de contacten tussen de minderjarige en de vader een regeling vastgesteld. Dit onderdeel van de ouderschapsregeling is tussen de ouders in geschil. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de minderjarige zich hardnekkig verzet tegen contact met zijn vader. Ter terechtzitting is dit door de bijzondere curator bevestigd. Gelet op de leeftijd van de minderjarige – thans bijna zestien jaar oud – en zijn reactie zal dwang tot contact met de vader op dit moment het tegengestelde effect hebben van hetgeen de vader beoogt. Reeds in het rapport van 7 april 2008 van de raad is vastgesteld dat sprake is van een loyaliteitsconflict. Het hof is van oordeel dat, mede gezien de leeftijd van de minderjarige en diens ernstige bezwaren tegen het contact, het thans forceren van contact tussen de vader en de minderjarige de draagkracht van de minderjarige te boven gaat. Op dit moment vergen de belangen van de minderjarige dat er rust wordt gecreëerd. Het hof is van oordeel dat het belang van de minderjarige in de onderhavige situatie zwaarder weegt dan het belang van de vader bij het opleggen van een regeling.
Na een periode van rust kan weer ruimte ontstaan voor contact tussen de minderjarige en zijn vader. Het hof ziet in het geval de minderjarige in contact wenst te komen met zijn vader daartegen geen enkel bezwaar. Het hof zal dan ook geen verbod aan de vader opleggen of – zoals de moeder heeft verzocht - het contact tussen de vader en de minderjarige opschorten voor de duur van de minderjarigheid van de minderjarige, maar zal de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de vader tot vaststelling van een contactregeling afwijzen.

8. Nu het hof de bestreden beschikking niet zal bekrachtigen, komt het hof niet toe aan de door de vader onder sub II verzochte dwangsom.

9. Gelet op de door de deskundige overgelegde rekening, stelt het hof hierbij de vergoeding van de deskundige vast op € 3.773,78 (inclusief BTW) zoals door haar is verzocht. Blijkens mededeling van de griffie is dit bedrag reeds aan de deskundige voldaan.

10. Het hof zal als volgt beslissen.





BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:

stelt de kosten van het deskundigenbericht vast op € 3.773,78 (inclusief BTW) en verstaat dat de griffier van dit hof dit bedrag reeds aan de deskundige heeft voldaan;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het inleidende verzoek van de vader tot vaststelling van een contactregeling tussen de vader en de minderjarige alsnog af;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Bouritius en Hulsebosch, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl