Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN2012, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.024.337/01

Datum uitspraak: 07-07-2010
Inhoudsindicatie: Verzoeken wijziging gezag en gezamenlijk gezag afgewezen; omgang met in buitenland wonende man; bijzondere situatie; informatieregeling.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector

Uitspraak : 7 juli 2010
Zaaknummer : 200.024.337/01
Rekestnummer : 744626

[de man],
wonende te [woonplaats], [land],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. U.W.G. Thöle te ’s-Gravenhage,

tegen

[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.





PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 20 januari 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 oktober 2008 van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam.

Van de zijde van de vader zijn bij het hof respectievelijk op 28 september 2009, 12 februari 2010, 24 februari 2010 en 11 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.

De raad heeft het hof bij brief van 16 september 2009 het raadsrapport van 13 augustus 2008 overgelegd.

Op 17 februari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de vader, en namens de raad: mevrouw A. Timmers. De vader en de moeder zijn hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van deze mondelinge behandeling is een proces verbaal opgemaakt. De behandeling van de zaak is aangehouden teneinde de raad in de gelegenheid te stellen het beschermingsonderzoek ten behoeve van de minderjarige uit te breiden in die zin dat de contactmogelijkheden tussen de vader en de minderjarige daarin worden meegenomen.
Nadien is bij het hof op 12 mei 2010 ingekomen het rapport van de raad van 6 mei 2010.

Op 3 juni 2010 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn: de advocaat van de vader, en de moeder. De moeder is vergezeld door een beëdigd tolk in de Spaanse taal mevrouw M.P. del Corro Matilla. Voorts is namens de raad verschenen: de heer F. Dekkers. De vader is hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.





PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Bij beschikking van 14 mei 2007 heeft de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, alvorens verder te beslissen, de raad gevraagd om advies of inwilliging van een van de verzoeken dan wel een andere voorziening in het belang van de minderjarige, [X], geboren [in 2000] te [woonplaats] (hierna: de minderjarige), wenselijk is.

Bij beschikking van 20 oktober 2008 (hierna: de bestreden beschikking) zijn de verzoeken van de vader, om hem primair bij uitsluiting te belasten met het gezag over de minderjarige, subsidiair hem samen met de moeder te belasten met het gezag over de minderjarige en meer subsidiair tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige, afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.





BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarige en de omgang van de vader met de minderjarige.

2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair het gezag over de minderjarige in dier voege te wijzigen dat de vader bij uitsluiting met het gezag over de minderjarige zal worden bekleed, subsidiair het gezag over de minderjarige in dier voege te wijzigen dat de vader samen met de moeder zal worden belast met het ouderlijk gezag, met de bepaling dat deze beschikking in de plaats van de machtiging van de moeder aan de vader om inschrijving daarvan in het gezagsregister te doen plaatsvinden, zulks voor zover noodzakelijk, alsmede te bepalen dat de minderjarige voorlopig haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben of tussen de vader en de minderjarige een omgangsregeling van een dag per maand vast te stellen, en verder subsidiair tussen de vader en de minderjarige een omgangsregeling van een dag per maand vast te stellen. Ter terechtzitting heeft de man zijn verzoek vermeerderd, buiten procesrechtelijk bezwaar van de moeder, in die zin dat hij verzoekt om het vaststellen van een informatieregeling met betrekking tot de minderjarige.

3. De moeder bestrijdt ter terechtzitting het beroep.

4. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een wijziging van het gezag niet in het belang is van de minderjarige. De vader voert daartoe aan dat niet door de rechtbank is overwogen dat de minderjarige bij een eventuele wijziging van het gezag klem komt te zitten tussen haar ouders. Daarnaast stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige thans niet te realiseren is. De vader is van mening dat hij naar Antwerpen kan komen zolang hem de toegang tot Nederland is ontzegd.

5. De moeder heeft ter terechtzitting verklaard dat het goed gaat met de minderjarige sinds zij bij haar oma woont en dat dit zo dient te blijven. De minderjarige is ervan op de hoogte dat de heer Bronner haar vader is, maar weet verder weinig van hem. Voorts wenst de moeder niet mee te werken aan een informatieregeling nu de vader jarenlang geen interesse heeft gehad in de minderjarige.

6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna:BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.

Eenhoofdig gezag

7. Op grond van het derde lid van voornoemd artikel 1:253c BW wordt het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag te belasten slechts ingewilligd, indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.

8. Op basis van de stukken en het besprokene ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het niet in het belang van de minderjarige is wanneer de vader alleen met het gezag zal worden belast. Het is het hof gebleken dat de minderjarige vanaf 2002 geen contact meer heeft gehad met haar vader als gevolg van de, door de vader zelf veroorzaakte, verhuizing naar Duitsland. Ook is het hof gebleken dat de minderjarige het nieuwe gezin van de vader niet kent. Een verandering in het ouderlijk gezag in deze zin en een daarmee verband houdende wijziging van de verzorgingssituatie zullen dan ook de nodige onrust en spanningen voor de minderjarige teweegbrengen, hetgeen naar het oordeel van het hof niet in haar belang is. Derhalve wijst het hof het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag af.

Gezamenlijk gezag

9. Uit het tweede lid van artikel 1:253c BW volgt dat, indien het verzoek er toe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met het gezamenlijke gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien: a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

10. Gezamenlijk gezag vereist dat de vader en de moeder in staat zijn tot enige vorm van communicatie met elkaar en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rondom de minderjarige kunnen voordoen, zodanig dat de minderjarige niet klem of verloren tussen hen raakt.

11. Het hof is van oordeel dat vast staat dat van enige communicatie tussen de ouders geen sprake is. De vader is in 2002 tot ongewenste vreemdeling verklaard en is sindsdien in Duitsland woonachtig. Van communicatie tussen de vader en de moeder is vanaf dat moment geen sprake. Daarbij komt dat de vader gezien zijn ongewenstverklaring de toegang tot Nederland wordt ontzegd, waarvan hij pas in 2012 een schorsing kan aanvragen. Het is derhalve niet te verwachten dat de vader binnen afzienbare tijd in staat is een concrete invulling te geven aan het uitoefenen van het gezamenlijke gezag. Evenmin valt te verwachten dat de communicatieproblemen tussen de vader en de moeder op korte termijn zullen verbeteren. Gelet hierop is het hof van oordeel dat er bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Derhalve wijst het hof het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af.

12. Gelet op het feit dat het verzoek omtrent het gezamenlijk gezag wordt afgewezen ontbeert het verzoek van de vader omtrent het hoofdverblijf van de minderjarige een wettelijke grond, nu een voorziening daartoe slechts in het geval van gezamenlijk gezag op grond van artikel 1:253a BW kan worden vastgesteld. Dit verzoek wordt derhalve afgewezen.

Omgang

13. Op grond van artikel 1:377a BW hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij er sprake is van een of meer van de gronden, zoals genoemd in het derde lid van dat artikel, op basis waarvan de rechter het recht op omgang ontzegt.

14. Het hof is van oordeel dat de door de vader voorgestelde omgangsregeling, waarbij de vader naar Antwerpen kan komen om de minderjarige daar te ontmoeten en diens nieuwe partner de minderjarige van Rotterdam naar Antwerpen haalt en brengt, gelet op de leeftijd van de minderjarige, het feit dat zij de vader vanaf 2002 niet heeft gezien en de nieuwe partner van de vader nimmer heeft ontmoet alsmede de spanningen die daardoor zullen ontstaan, in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. Derhalve wijst het hof het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling af.

Informatie

15. Ten aanzien van het verzoek van de vader tot het opleggen van een informatieregeling overweegt het hof als volgt. Op grond van artikel 1:377b BW heeft de gezagsouder een wettelijke informatieplicht jegens de andere ouder. Het hof is van oordeel dat het vaststellen van een informatieregeling niet strijdig is met de belangen van de minderjarige en zal dan ook bepalen dat de moeder telkens een kopie van de schoolrapporten van de minderjarige dient door te sturen tezamen met een recente foto van de minderjarige en een kort verslagje omtrent de vorderingen en ontwikkelingen van de minderjarige.

16. Mitsdien beslist het hof als volgt.





BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

wijst het verzoek van de vader tot het vaststellen van een informatieregeling toe en bepaalt dat de moeder, eenmaal per vier maanden een kopie van de schoolrapporten van de minderjarige aan de vader dient door te sturen tezamen met een goed gelijkende recente foto van de minderjarige en een kort verslagje omtrent de vorderingen en ontwikkelingen van de minderjarige;

verklaart deze beschikking ten aanzien de informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mink, en Bos bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl