Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

Datum uitspraak: 26-07-2010



De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
In de onderhavige zaak wordt het wettelijk kader gevormd door artikel 1:253g van het Burgerlijk Wetboek waarvan de tekst luidt:

1. Indien van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun minderjarige kinderen alleen uitoefent, bepaalt de rechter dat de overlevende ouder of een derde met het gezag over deze kinderen wordt belast.
2. De rechter doet dit op verzoek van de raad voor de kinderbescherming, de overlevende ouder of ambtshalve.
3. Het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd.
4. De bepaling van het voorgaande lid is mede van toepassing indien de overleden ouder een voogd had aangewezen overeenkomstig artikel 292 van dit boek.

Weliswaar heeft de moeder [persoon 1] en [persoon 2] als voogden aangewezen overeenkomstig artikel 1:292 van het Burgerlijk Wetboek, maar uit het vierde lid van artikel 1:253g van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang met het derde lid, volgt dat het verzoek van de vader slechts wordt afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de minderjarige zouden worden verwaarloosd.

Aan gezag door een ouder wordt de voorkeur gegeven boven gezag door een bij testament aangewezen derde, tenzij door inwilliging van het verzoek de belangen van het kind zouden worden geschaad (HR 25 april 1975, NJ 1976, 268). Hoewel het recht van de overlevende ouder – in casu de vader – dus primair is, vindt dit zijn begrenzing in het welzijn van het kind, hetgeen impliceert dat de rechter bevoegd en gehouden is de belangen van het kind af te wegen (HR 19 november 2004, NJ 2005, 59).

Aan de orde is derhalve de vraag of gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging van het verzoek van de vader de belangen van [minderjarige] zouden worden verwaarloosd.

In dit verband dient te worden opgemerkt dat die vrees ook gelegen kan zijn in de vrees dat bij inwilliging van het verzoek de minderjarige een als gevolg daarvan te verwachten overgang van een gezin waar de minderjarige sinds zijn geboorte is verzorgd en opgevoed naar het gezin van de ouder met wie tot dusver slechts beperkt contact heeft bestaan, niet zal kunnen verwerken (onder meer HR 11 november 1977, NJ 1978, 120 en HR 25 april 1975, NJ 1976, 268).



Klik hier voor de hele uitspraak.

-
-
WWW.UWWET.nl
2010. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl