Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN5185, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.062.671/01

Datum uitspraak: 20-05-2010
Inhoudsindicatie: Machtiging tot uithuisplaatsing in hoger beroep beeindigd. Door Jeugdzorg geen middelen ingezet om de opvoedkundige vaardigheden van de moeder te vergroten. Vernietiging bestreden beschikking.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector

Uitspraak : 20 mei 2010
Zaaknummer : 200.062.671/01
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 09-1467

[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.C. Smit te Utrecht,

tegen

de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland,
kantoorhoudende te Haarlem, hierna te noemen: Jeugdzorg.

Als belanghebbende zijn aangemerkt:
de pleegouders van de hierna te noemen minderjarigen
[minderjarige 1] en [minderjarige2],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.





PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 9 april 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 januari 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.

Jeugdzorg heeft op 17 mei 2010 een verweerschrift ingediend.

De raad heeft het hof bij brief van 3 mei 2010 aanvullende stukken doen toekomen.

Op 20 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: mevrouw [R.] en de heer [M.]. De pleegouders en de vertegenwoordiger van de raad zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. Het hof heeft op 20 mei 2010 ter openbare terechtzitting uitspraak gedaan.





HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 24 november 2009 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam en de bestreden beschikking.

Bij beschikking van 24 november 2009 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam is - uitvoerbaar bij voorraad - de ondertoezichtstelling en de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de hierna te noemen minderjarigen: [minderjarige 1] en [minderjarige2] in een pleeggezin verlengd tot 1 februari 2010. Voor het overige is de behandeling van de zaak aangehouden.

Bij de bestreden beschikking zijn - uitvoerbaar bij voorraad - de ondertoezichtstelling en de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verlengd tot 1 december 2010.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.





BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats], verder: [minderjarige1], en;
[minderjarige2], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats], verder: [minderjarige2],
hierna gezamenlijk verder: de kinderen.
De moeder is alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen belast.

2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen zal eindigen nadat een traject van thuisplaatsing heeft plaatsgevonden gedurende drie maanden vanaf de datum van behandeling van het beroepschrift ter terechtzitting tot aan de datum van beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing door het hof.

3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.

4. De moeder stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen heeft verlengd. Zij voldoet inmiddels aan de door Jeugdzorg gestelde voorwaarden; zij beschikt over een geschikte woning in [woonplaats], waar de kinderen zich op adequate wijze verder kunnen ontwikkelen, en zij geniet een uitkering inzake de Wet Werk en Bijstand. De moeder is van mening dat de belangen van de kinderen in de periode dat zij uit huis zijn geplaatst, op onaanvaardbare wijze zijn geschaad en doelt daarbij op het seksueel misbruik dat [minderjarige2] heeft moeten ondergaan in de instelling waar hij verbleef en waar hij onnodig lang heeft moeten verblijven. De moeder realiseert zich dat voor [minderjarige2] specifieke hulpverlening dient te worden ingezet en zij zal er zorg voor dragen dat de hulpverlening bij het Kinder- en Jeugd Trauma Centrum kan worden voortgezet als hij wordt thuisgeplaatst. Gelet op het voorgaande verzoekt de moeder om te komen tot een geleidelijke terugplaatsing van de kinderen.

5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de machtiging tot uithuisplaatsing op juiste gronden tot 1 december 2010 is verlengd en voert daartoe het volgende aan. De moeder heeft inderdaad een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Sinds medio mei 2009 komt zij haar afspraken beter na en ook alle begeleide bezoeken met de kinderen hebben doorgang kunnen vinden. Ondanks dat de moeder nu over woonruimte beschikt en een uitkering ontvangt, zijn volgens Jeugdzorg de voorwaarden voor een thuisplaatsing niet aanwezig. Jeugdzorg heeft te kennen gegeven te willen werken aan verdere verbetering van de samenwerkingsrelatie waarbij openheid en voorspelbaarheid in de contacten met de moeder vereist zijn. Bovendien dient zij inzicht te geven in haar leefsituatie, haar financiële situatie en haar opvoedingsmogelijkheden. Hieraan heeft het de afgelopen jaren binnen de samenwerking volgens Jeugdzorg ontbroken. Jeugdzorg acht het in het belang van de continuïteit dat de uithuisplaatsing voortduurt. Daartoe neemt Jeugdzorg in aanmerking dat de kinderen reeds langere tijd uit huis geplaatst zijn en dat pas sinds korte tijd verbetering in de samenwerking met de moeder zichtbaar is. Het is de bedoeling om middels uitbreiding van de bezoekmomenten meer zicht te krijgen op de pedagogische mogelijkheden van de moeder. Ten aanzien van de opmerking van de moeder dat [minderjarige2] seksueel misbruikt is in de instelling waar hij heeft verbleven, merkt Jeugdzorg op dat er zorgen zijn over de psycho-seksuele en sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige2] en dat hiervoor de hulp van het Kinder- en Jeugd Trauma Centrum is ingezet.

6. Het hof stelt voorop dat een machtiging tot uithuisplaatsing slechts kan worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, nog bestaan. Het hof zal derhalve onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

7. Ten tijde van de uithuisplaatsing van de kinderen was sprake van een situatie waarin de moeder niet kon voldoen aan de materiële voorwaarden om de kinderen een veilige en gestructureerde opvoedingssituatie te kunnen bieden. De moeder woonde met de kinderen in een vervuilde en stoffige woning, er dreigde een uithuiszetting en zij had bij verschillende instanties schulden gemaakt. Daarnaast kwam de moeder afspraken met hulpverlenende instanties niet na, waardoor zij onvoorspelbaar was voor de hulpverlening en de problemen leken te verergeren. [minderjarige2] ging nauwelijks naar school, waardoor het hem aan regelmaat en structuur ontbrak en hij in zijn sociale en cognitieve ontwikkeling werd bedreigd. [minderjarige1] ging sporadisch naar de peuterspeelzaal en had daardoor een spraak-en taalachterstand. Daarnaast waren er lichamelijke klachten bij de kinderen. De kinderen zijn op 20 juni 2007 uithuis geplaatst en hebben sindsdien verschillende opvoedsituaties gekend. [minderjarige1] en [minderjarige2] verblijven sinds 1 maart 2008 respectievelijk 9 juni 2009 in het huidige pleeggezin waar zij zich positief ontwikkelen. Gedurende de uithuisplaatsing zijn zorgen ontstaan over de psycho-seksuele ontwikkeling van [minderjarige2] waarvoor hij ondersteuning en begeleiding krijgt bij het Kinder- en Jeugd Trauma Centrum.

8. Het hof is tijdens de behandeling ter terechtzitting gebleken dat de thuissituatie van de moeder inmiddels zodanig is verbeterd, dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen onder de huidige omstandigheden niet langer meer noodzakelijk is in het belang van de opvoeding en verzorging van de kinderen. Sinds maart 2009 beschikt de moeder immers over een eigen woning in [woonplaats], zij ontvangt een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand en zij is beter bereikbaar gebleken voor Jeugdzorg. Naast de gedwongen hulpverlening vanuit Jeugdzorg heeft de moeder op eigen initiatief hulp binnen het vrijwillig kader ingeschakeld. Ter terechtzitting heeft zij verklaard dat zij in verband met de zorgen over de psycho-seksuele ontwikkeling van [minderjarige2] het RIAGG heeft benaderd. Daarnaast ondervindt zij veel steun van haar familie en kennissenkring in de opvoeding en verzorging van haar twee jongste kinderen. Dat de opvoedingssituatie bij de moeder sterk is verbeterd, wordt naar het oordeel van het hof bevestigd doordat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige3], het jongere broertje van de kinderen, bij - thans onherroepelijke - beschikking van 10 november 2009 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam is afgewezen.

9. Jeugdzorg stelt daar weliswaar tegenover dat de moeder onvoldoende vooruitgang heeft geboekt in de door Jeugdzorg gehanteerde ‘goed genoeg-principes’ en dat om die reden niet kan worden overgegaan tot terugplaatsing van de kinderen, doch het hof is onvoldoende aannemelijk geworden dat de doelen die betrekking hebben op de pedagogische vaardigheden van de moeder, niet kunnen worden bereikt binnen het kader van de ondertoezichtstelling. Het hof acht daarbij van belang dat Jeugdzorg desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat in het afgelopen jaar geen middelen zijn ingezet om de opvoedkundige vaardigheden van de moeder te vergroten. Ook is nog geen uitvoering gegeven aan de suggestie van de kinderrechter in de bestreden beschikking om de pedagogische vaardigheden van de moeder verder te onderzoeken door de bezoekmomenten uit te breiden. Het hof is onder deze omstandigheden van oordeel dat Jeugdzorg onvoldoende feiten of omstandigheden heeft aangevoerd om aannemelijk te maken dat voortzetting van de uithuisplaatsing van de kinderen nog steeds noodzakelijk is in verband met de opvoeding en verzorging van de kinderen of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

10. Het vorenstaande leidt met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen tot vernietiging van de bestreden beschikking, met dien verstande dat overgegaan dient te worden tot een geleidelijke terugplaatsing van de kinderen. Het hof acht het van belang dat de kinderen met ingang van het nieuwe schooljaar bij de moeder wonen en zal de machtiging tot uithuisplaatsing derhalve beëindigen per 1 september 2010.

11. Mitsdien wordt als volgt beslist.





BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin vastgestelde termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing;

bepaalt dat de machtiging tot uithuisplaatsing eindigt op 1 september 2010;

verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.





Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Nievelt en Husson, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2010 en geminuteerd op 9 juni 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl