Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM9994, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.060.838/01

Datum uitspraak: 02-06-2010
Inhoudsindicatie: Uithuisplaatsing: De door de moeder verzochte benoeming van een deskundige kan niet mede tot beslissing van de zaak leiden.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector

Uitspraak : 2 juni 2010
Zaaknummer : 200.060.838/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-3269

[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.A. van Walree-Brascamp,

tegen

de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoorhoudende te Leidschendam-[woonplaats]
hierna te noemen: Jeugdzorg.

Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de vader,
2. [belanghebbende]
wonende te [woonplaats]
de grootouders moederszijde, tevens de pleegouders, hierna te noemen: de pleegouders.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.





PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 19 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 januari 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.

Jeugdzorg heeft op 26 april 2010 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 16 april 2010 aanvullende stukken ingekomen.

De raad heeft het hof bij brief van 6 april 2010 enerzijds laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen en anderzijds het raadsrapport van 9 november 2006 overgelegd.

Op 12 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader, de pleegouders en namens Jeugdzorg: de heer [naam] (de gezinsvoogd) en mevrouw [naam]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De hierna te noemen minderjarige Steven is in raadkamer gehoord.





HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarige verlengd van 6 januari 2010 tot 11 augustus 2010 en is de aan Jeugdzorg verleende machtiging om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 6 januari 2010 tot 11 augustus 2010, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit van 25 november 2009.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.





BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is nog de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] geboren [in 1996], hierna te noemen de minderjarige, voor de periode van 6 januari 2010 tot 11 augustus 2010. Ter zitting heeft de moeder de grief ten aanzien van de ondertoezichtstelling ingetrokken.

2. De moeder verzoekt thans nog de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover daarin de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarige uit huis te plaatsen van 6 januari 2010 tot 11 augustus is verlengd, en, - naar het hof begrijpt - opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van Jeugdzorg in zoverre af te wijzen, dan wel indien het hof dat nodig oordeelt, een deskundige te benoemen om te onderzoeken of de in artikel 1:261 lid 1 BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.

3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.

4. De moeder heeft twee grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. In de eerste grief stelt de moeder dat de geestelijk en lichamelijke belangen van de minderjarige en zijn gezondheid niet langer worden bedreigd. De moeder heeft laten zien dat zij geen alcohol meer gebruikt en zich houdt aan alle gemaakte afspraken, zodat zij de verzorging van de minderjarige weer zelf aan kan. De moeder stelt dat zij in staat is de minderjarige een rustige en veilige omgeving te bieden. Er is geen noodzaak meer voor een uithuisplaatsing. In de tweede grief stelt de moeder dat de kinderrechter ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mening van de minderjarige. Ook uit de onderbouwing van het indicatiebesluit blijkt dat de minderjarige weer graag bij zijn moeder wil wonen. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder nader verklaard dat zij graag wil dat de minderjarige bij haar komt wonen. De moeder is in behandeling bij een psycholoog en zij zit in een schuldbemiddelingstraj! ect. Zij wil graag veranderen, desnoods met behulp van gezinstherapie. Voorts komt de moeder de bezoekregeling na en is zij bereid om extra afspraken te maken, opdat er een aantal vaste contactmomenten komen.

5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. De moeder heeft onvoldoende opvoedingsvaardigheden om op dit moment voor de minderjarige te kunnen zorgen. Voorts heeft Jeugdzorg weinig vertrouwen in de terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder. Er is onvoldoende vertrouwen in het inzicht van de moeder ten aanzien van eerder gemaakte afspraken, en in haar inzicht in wat belangrijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. Jeugdzorg is van mening dat de uithuisplaatsing van de minderjarige langdurig moet worden, opdat de minderjarige op deze manier duidelijkheid krijgt over zijn toekomst met betrekking tot zijn woonsituatie en daarnaast kan de minderjarige op basis hiervan verder met het opbouwen van een gezonde en goede relatie met zijn vader en zijn moeder zonder dat het woonperspectief ter discussie blijft staan. Deze huidige woonsituatie zorgt ervoor dat de minderjarige zo min mogelijk last heeft! van loyaliteitsproblemen doordat de pleegouders hun best doen om beide ouders ruimte te geven hun ouderrol te vervullen. Ter zitting heeft Jeugdzorg nader verklaard dat de moeder de minderjarige te veel belast met haar problemen. Verder stelt Jeugdzorg dat het om een uithuisplaatsing gaat die ieder jaar bekeken dient te worden, waarbij de moeder duidelijkheid moet krijgen, maar dat het ook van belang is dat er ook duidelijkheid komt voor de minderjarige.

6. De vader heeft ter zitting verklaard dat de minderjarige bij de pleegouders de beste thuissituatie, opvoeding en ondersteuning krijgt die hij nodig heeft. De vader staat volledig achter de werkwijze en het standpunt van Jeugdzorg.

7. De pleegouders hebben ter zitting verklaard dat het met de minderjarige goed gaat bij hen maar dat - kort gezegd - de communicatie met de moeder niet zonder problemen is.

Ondertoezichtstelling

8. De grief ten aanzien van de ondertoezichtstelling is ingetrokken en behoeft derhalve geen bespreking meer. Het hof zal thans de grief ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing behandelen.

Uithuisplaatsing

9. Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, nog bestaan. Het hof zal derhalve onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

10. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de kinderrechter op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat de gesteldheid van de moeder nog onvoldoende bestendig kan worden geacht om te concluderen dat de moeder in staat is een stabiel opvoedingsklimaat te scheppen, waarin continuïteit in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige gewaarborgd is. Wellicht heeft de moeder haar alcoholverslaving overwonnen, doch zulks neemt niet weg dat zij beperkt was in haar pedagogische mogelijkheden en dat onvoldoende duidelijk is geworden dat zij thans wel over voldoende pedagogische capaciteiten beschikt. Hoewel de moeder zich affectief betrokken toont bij de minderjarige, blijkt dat de moeder zich moeilijk kan verplaatsen in de belangen en de behoeften van de minderjarige. Voorts is het hof g! ebleken dat de contacten tussen de moeder en Jeugdzorg en tussen de moeder en de pleegouders moeizaam verlopen en dat de afspraken met de hulpverlening niet altijd worden nagekomen. Verder heeft de minderjarige een positieve ontwikkeling doorgemaakt, sinds hij bij de grootouders is geplaatst. Hij ervaart daar rust en veiligheid en heeft het naar zijn zin. Het contact met zijn vader verloopt daar ook naar behoren. Het is niet in het belang van de minderjarige om de opvoedingssituatie thans te wijzigen, omdat te voorzien valt dat bij een terugplaatsing bij de moeder op dit moment wederom sprake zal zijn van een voor de minderjarige ten aanzien van zijn zedelijke of geestelijke belangen bedreigende situatie. Het hof is dan ook van oordeel dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

11. Gelet op het onder 10 overwogene is het hof van oordeel dat de door de moeder verzochte benoeming van een deskundige niet mede tot beslissing van de zaak kan leiden, zodat het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen.





BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

wijst af het in hoger beroep anders of meer verzochte.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Mink en Van de Poll, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
2011. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl
a>
2011. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl