Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN3105, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.042.092/01

Datum uitspraak: 26-05-2010
Inhoudsindicatie: Ontheffing van gezag wordt bevestigd ten aanzien van twaalf kinderen. Ten aanzien van de twee oudsten, die bijna meerderjarig zijn, volgt vernietiging: zij hebben aangekondigd bij hun ouders te gaan wonen. Onder deze omstandigheden (leeftijd en voornemen) past het niet de ouders voor een relatief korte periode van het gezag te ontheffen.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Familiesector

Uitspraak : 26 mei 2010
Zaaknummer. : 200.042.092/01
Rekestnr. rechtbank : 08-9603

[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. van Olffen te Leiderdorp,

tegen

de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, Delft/Westland/Oostland,
kantoor houdende te Delft,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
3. [pleegouders],
wonende te Rotterdam,
pleegouders van de na te noemen [minderjarige 12].





PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 2 september 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 juni 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: de bestreden beschikking).

De raad heeft op 22 februari 2010 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 2 oktober 2009 en 29 januari 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Jeugdzorg heeft het hof bij brief ingekomen op 25 februari 2010 bericht dat zij geen verweerschrift zal indienen en zij sluit zich aan bij het verweer van de raad.

Op 8 april 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en namens de raad: de heer W. Harlingen. Tevens zijn verschenen de vader, namens Jeugdzorg: de heer P. Klip en mevrouw F. Demir en namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming: de heer P.B. Angevaare. De pleegouders van de [minderjarige 12] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De na te noemen minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 6] zijn in raadkamer gehoord.





VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de ouders ontheven van het ouderlijk gezag over de na te noemen minderjarigen en heeft zij Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de minderjarigen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.





BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de ontheffing van het gezag van de moeder over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren [in] 1992 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 1];
[minderjarige 2], eveneens geboren [in] 1992 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 2];
[minderjarige 3], geboren [in] te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 3];
[minderjarige 4], geboren [in] 1996 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 4];
[minderjarige 5], eveneens geboren [in] 1996 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 5];
[minderjarige 6], geboren [in] 1997 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 6];
[minderjarige 7], geboren [in] 1998 te [geboorteplaats] ([geboorteland]), hierna verder:
[minderjarige 7];
[minderjarige 8], geboren [in] 1999 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 8];
[minderjarige 9], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 9];
[minderjarige 10], geboren [in] 2001 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 10];
[minderjarige 11], geboren o[in] 2003 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 11]; en
[minderjarige 12], geboren [in] 2005 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 12], hierna gezamenlijk verder ook te noemen: de minderjarigen. De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld van Jeugdzorg en zijn uit huis geplaatst.

2. De moeder verzoekt het hof, naar het hof begrijpt voor zover het de ontheffing van het gezag van de moeder over de minderjarigen betreft, de bestreden beschikking te vernietigen.

3. De raad voert verweer tegen het beroep van de moeder en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.

4. De moeder stelt zich in haar eerste grief op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte concludeert dat de ouders de afgelopen jaren niet in staat zijn geweest om de verantwoordelijkheid voor de minderjarigen te dragen en zich aan afspraken te houden. De moeder voert daartoe aan dat zij wel degelijk meewerkt aan het nemen van gezagsbeslissingen over de minderjarigen en dat - nu Jeugdzorg de dagelijkse zorg voor de kinderen heeft - een ontheffing uit de ouderlijke macht geheel overbodig is. In haar tweede grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat de ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing al langer dan anderhalf jaar duurt en dat gezien deze duur alsmede de inhoud van het raadsrapport er gegronde vrees zou zijn dat deze maatregelen onvoldoende zijn om de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarigen af te wenden. De moeder stelt dat de rechtbank niet heeft aangegeven waarom voormelde maatregelen onvoldoende zouden zijn nu de minderjarigen het thans goed maken. Voorts is niet aangegeven hoe de ontheffing van de ouders uit het gezag zou kunnen bijdragen aan het wegnemen van de vrees voor zedelijk of geestelijk verval van de minderjarigen en waar deze vrees nu eigenlijk uit bestaat.

5. De raad stelt zich ten aanzien van de eerste grief van de moeder op het standpunt dat uit het raadsonderzoek, afgerond op 27 november 2008, is gebleken dat de ouders onmachtig en ongeschikt zijn om hun plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen te vervullen en niet te verwachten is dat dit op korte termijn zal veranderen. Een doel van de ondertoezichtstelling, te werken aan een terugkeer naar huis, is niet behaald. De ouders zijn niet leerbaar gebleken en de samenwerking met de hulpverlening is niet tot stand is gekomen. Daarnaast stelt de raad dat de minderjarigen zich, door een minder belast contact met de ouders en het verkrijgen van helderheid over hun toekomstperspectief, vrijer kunnen ontwikkelen. De raad is van mening dat, gelet op het complex van factoren gemeld in het raadsrapport, is voldaan aan de vereisten die gelden voor een (gedwongen) ontheffing van de ouders en dat het perspectief van de minderjarigen niet bij de ouders ligt. Ten aanzien van de tweede grief van de moeder stelt de raad zich op het standpunt dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat de ouders ontheven dienen te worden van het ouderlijk gezag. De raad voert daartoe aan dat in voormelde raadsrapportage uitgebreid is omschreven op grond waarvan de ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing onvoldoende is gebleken om de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarigen af te wenden. Daarbij komt dat een kind ook recht heeft op en belang heeft bij duidelijkheid omtrent het opvoedingsperspectief.

6. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:268 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek een ontheffing niet kan worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet. Ingevolge lid 2, aanhef en sub a van voormeld artikel, voor zover thans van belang, leidt deze regel uitzondering indien na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel - door ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek af te wenden.

7. Het hof overweegt als volgt. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de bedreiging van de minderjarigen af te wenden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat sinds de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen er weinig in positieve zin is veranderd in de situatie van en rond de moeder. De moeder heeft, naast haar eigen problematiek, nog steeds te maken met onder meer huisvestingsproblemen en financiële problemen. Daarbij komt dat gebleken is dat de ouders in het verleden bij belangrijke beslissingen omtrent de minderjarigen hebben geweigerd om hun medewerking te verlenen en dat zij afwijzend staan tegenover de thans door Jeugdzorg geboden hulpverlening. Daarnaast overweegt het hof dat, met uitzondering van [minderjarige 6], [minderjarige 11] en [minderjarige 12], ieder van de minderjarigen licht tot ernstig verstandelijk beperkt is en dat zij allen (ernstige) gedragsproblemen vertonen. Mede gelet op de eigen problematiek van de moeder (en de vader), de goede intenties en betrokkenheid van de moeder ten spijt, acht het hof de moeder thans niet voldoende in staat om de minderjarigen de continuïteit en stabiliteit in hun verzorging en opvoeding te bieden die, mede gezien hun problematiek, noodzakelijk is. De opvoeding van de minderjarigen zal de draagkracht van de moeder te boven gaan. Terugplaatsing van de minderjarigen bij de moeder is, zoals de moeder blijkens haar verklaring zelf ook inziet, thans dan ook niet aan de orde. Het hof acht het niet waarschijnlijk dat deze situatie binnen afzienbare tijd zal veranderen. Het is in het belang van de minderjarigen dat zij zich in het gezinshuis, en ten aanzien van [minderjarige 12] het pleeggezin, waar zij opgroeien volledig en harmonieus kunnen ontwikkelen. Om hieraan te voldoen, dient er duidelijkheid omtrent het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief van de minderjarigen te bestaan.

8. In een geval als het onderhavige blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing de onzekerheid over het opvoedingsperspectief voortduren. De jaarlijks terugkerende procedure bij de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen, brengt veel onrust voor de minderjarigen met zich en bedreigt daarmee hun ontwikkeling. Het hof acht het in het belang van de minderjarigen dat er duidelijkheid wordt geschapen omtrent hun opvoedings- en ontwikkelingsperspectief. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat het in het belang van alle minderjarigen is om een verderstrekkende maatregel dan ondertoezichtstelling te nemen omdat de bedreiging van de belangen van de minderjarigen door de nu al jaren bestaande ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing - in onvoldoende mate wordt afgewend. Dit ligt anders ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Zij worden spoedig meerderjarig en hebben nadrukkelijk verklaard dan weer bij de ouders te gaan wonen. Onder deze feitelijk niet te veronachtzamen omstandigheden acht het hof het niet in hun belang dat de ouders van het gezag over hen ontheven worden. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de ontheffing van de moeder van het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal vernietigen.

9. Gelet op dit alles is naar het oordeel van het hof ten aanzien van de overige minderjarigen voldaan aan de wettelijke grond van artikel 1:268 sub a van het Burgerlijk Wetboek voor ontheffing van het gezag van de moeder (en de vader) over de minderjarigen. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de ontheffing van de minderjarigen, met uitzondering van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], bekrachtigen.

10. Mitsdien beslist het hof als volgt.





BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de ontheffing van de ouders van het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en, opnieuw beschikkende:

wijst het inleidend verzoek van de raad inhoudende de ontheffing van de ouders van het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;

draagt de griffier van het hof op van deze beslissing onverwijld mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te ’s-Gravenhage en, ten aanzien van [minderjarige 6], de griffier van de rechtbank te Amsterdam;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Leuven en Van de Poll, bijgestaan door mr. De Ridder als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl