Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BP2882, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.070.719/01

Datum uitspraak: 27-10-2010
Inhoudsindicatie: Ontheffing van het ouderlijk gezag. Onmacht van de ouder.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector




Uitspraak : 27 oktober 2010
Zaaknummer : 200.070.719/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-358


[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.J.W. Schuijlenburg te Zoetermeer,

tegen

de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.


Als belanghebbende is aangemerkt:
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Diemen,
hierna te noemen: de WSS (voogdes).





PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 21 juli 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 mei 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.

De raad heeft op 31 augustus 2010 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 17 augustus 2010 en 20 augustus 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Op 6 oktober 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens de raad: de heer [T.]. Namens de WSS zijn verschenen: mevrouw [K.] en mevrouw [A.]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. [de minderjarige] is, in het bijzijn van zijn zus [zus], in raadkamer gehoord.





PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende vast.

Uit de moeder is geboren:
[de minderjarige], geboren [in] 1995 te [geboorteplaats], verder: de minderjarige.
De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast.

Bij beschikking van 4 mei 2004 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage is de minderjarige onder toezicht gesteld en is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven. Laatstelijk zijn bij beschikking van diezelfde rechtbank van 29 april 2010 de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd van 4 mei 2010 tot 4 september 2010.

De minderjarige verblijft sinds februari 2006 in een woonvoorziening van de Willem van den Bergh Stichting (verder: WvdBS), een AWBZ-voorziening.

Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige en is de WSS tot voogdes over de minderjarige benoemd.

Het hof gaat uit voor het overige uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.





BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarige.

2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad tot ontheffing van het ouderlijk gezag alsnog af te wijzen.

3. De raad bestrijdt het beroep.

4. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de raad, strekkende tot ontheffing van haar van het ouderlijk gezag van de minderjarige, heeft toegewezen. Zij voert daartoe het volgende aan. Zij heeft geen bezwaar tegen behandeling en begeleiding van de minderjarige en beseft dat zij deze zorg niet zelf kan bieden. De specialistische begeleiding kan echter op ambulante basis plaatsvinden, dichter bij huis, en behoeft niet vanuit de WvdBS plaats te vinden. Voorts staat geenszins vast, althans betwist de moeder dat er gegronde vrees bestaat dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de bedreiging als bedoeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) af te wenden. De minderjarige staat immers al meerdere jaren onder toezicht en volgens de moeder is niet gebleken dat zij debet is aan de situatie waarin de minderjarige zich thans bevindt. Zij ziet dan ook niet in wat de meerwaarde is van een ontheffing van het gezag. Integendeel, zo stelt zij, de minderjarige wordt door de ontheffing juist bedreigd in zijn ontwikkeling en toekomstperspectief, aangezien de ondertoezichtstelling er niet op moet zijn gericht de band tussen moeder en kind te verbreken, maar om deze in stand te houden. De rechtbank is ten onrechte meegegaan in de onjuiste conclusie van de raad dat de moeder onmachtig zou zijn in de opvoeding en verzorging van de minderjarige. Volgens de moeder kunnen de door de raad genoemde argumenten het verzoek tot ontheffing van het ouderlijk gezag niet dragen. Anders dan de rechtbank is zij van mening dat haar belang bij handhaving van het ouderlijk gezag zwaarder dient te wegen dan het belang bij ontheffing. Daarom dient de bestreden beschikking volgens de moeder te worden vernietigd.

5. Ter terechtzitting is namens de moeder aanvullend gesteld dat de zorgen ten aanzien van de minderjarige, zoals deze door de raad en de WSS worden gemeld, door haar niet worden herkend in de thuissituatie. Voor zover de raad van mening is dat de perioden dat de minderjarige bij haar verblijft te kort zijn om haar opvoedcapaciteiten te doen gelden, is de moeder van mening dat zij op de momenten dat de minderjarige bij haar verblijft ook opvoeder is en dat zij thuis regels stelt voor de minderjarige. Daarnaast is van belang dat zich inmiddels een verandering voorgedaan in de situatie doordat er een nieuwe gezinsvoogd is aangesteld met wie de moeder een goed contact heeft, waardoor de thuiszorgbegeleidster niet meer als tussenpersoon hoeft te fungeren. Alles ligt volgens de moeder open voor normale verhoudingen.

6. De raad betwist gemotiveerd de stellingen van de moeder en voert daartoe het volgende aan. De moeder is volgens de raad ongeschikt en onmachtig om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. De minderjarige heeft in verband met zijn verstandelijke beperking en ontwikkelings- en gedragsproblematiek behoefte aan specialistische zorg. Gedurende langere tijd is door de gezinsvoogd geprobeerd om te werken aan de doelen van de ondertoezichtstelling, met het streven om de minderjarige uiteindelijk weer thuis te kunnen laten wonen, doch de moeder is nauwelijks leerbaar gebleken ten aanzien van de opvoeding van de minderjarige. In aanmerking nemende dat het per definitie moeilijk is om aan te sluiten bij de behoeften van de minderjarige in verband met zijn beperkingen, is dit nog moeilijker nu de moeder zijn problemen bagatelliseert. Voorts betwist de raad dat de specialistische zorg voor de minderjarige ambulant kan worden geboden, aangezien de problematiek van de minderjarige de mogelijkheden van ambulante hulpverlening overstijgt. Door zijn beperking is de minderjarige zeer beïnvloedbaar. Hij moet dan ook beschermd worden. De raad is van mening dat de moeder daartoe niet in staat is. Zij heeft moeite met het begrenzen van de minderjarige en er ontbreken duidelijke regels in de thuissituatie. Bovendien moet zij regelmatig zelf begrensd worden. De raad is van mening dat het opvoedingsklimaat bij de moeder niet in het belang van de minderjarige is en dat van een perspectief tot thuisplaatsing, mede gelet op de geringe leerbaarheid van de moeder, geen sprake meer is. Vanwege de hechtingsproblematiek is de minderjarige gebaat bij voorspelbaarheid en duidelijkheid ten aanzien van zijn verblijfplaats. Zijn belang verzet zich niet tegen een ontheffing. Een ontheffing draagt bij aan de duidelijkheid die de minderjarige nodig heeft. Nu de moeder zich verzet tegen de plaatsing van de minderjarige in de WvdBS is de raad van mening dat het – gelet op de hechtingsproblematiek van de minderjarige en zijn bijzondere behoefte aan stabiliteit en continuïteit met betrekking tot zijn verblijfplaats - in het belang van de minderjarige is om de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag.

7. De WSS heeft ter terechtzitting verweer gevoerd tegen de stellingen van de moeder en – samengevat weergegeven – gesteld dat de problematiek van de minderjarige dermate ernstig is dat behandeling en begeleiding vanuit de WvdBS noodzakelijk is. Er waren problemen tussen de WvdBS en de moeder doordat de moeder weigerde de Middelen en Maatregelen procedure van de woonvoorziening en de begroting van de instelling te ondertekenen. De conflicten tussen de moeder en de instelling hebben consequenties voor de minderjarige. Zijn ontwikkeling stagneert meer dan nodig is doordat hij zich in een loyaliteitsconflict bevindt. Hij voelt zich nergens veilig. Daarbij dient te worden opgemerkt dat er een emotionele band bestaat tussen de moeder en de minderjarige en er een ruim contact is. Het is van belang dat het contact tussen de moeder en de minderjarige op dezelfde ruime wijze wordt voortgezet. De ontheffingsmaatregel staat het contact tussen de moeder en de minderjarige niet in de weg.

8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet. Een ontheffing kan niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, tenzij zich één van de uitzonderingen, genoemd in artikel 1:268 lid 2 BW, voordoet. Nu de moeder zich in de onderhavige zaak verzet, ligt ter toetsing aan het hof voor de vraag of er gegronde vrees bestaat dat, na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden of na een uithuisplaatsing van meer dan één jaar en zes maanden, deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van de moeder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of van de gezondheid van het kind weg te nemen.

9. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof het volgende gebleken. De minderjarige is een verstandelijk beperkte jongen van 15 jaar met hechtingsproblematiek. Hij is sociaal-emotioneel zeer kwetsbaar en laat zeer problematisch gedrag zien. Dit uit zich in schoppen en slaan van andere kinderen, boos worden zonder aanwijsbare reden en niet luisteren. Na onderzoek en op advies van Kristal woont de minderjarige sinds februari 2006 binnen WvdBS. Deze woonvoorziening constateerde een stagnerende ontwikkeling, waarop diagnostiek en begeleiding van het Centrum voor Consultatie en Expertise (verder: CCE) is gevraagd en verkregen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat sprake is van een reactieve hechtingsstoornis, doch bij nader onderzoek blijkt dat de hechting bij de minderjarige enigszins op gang is gekomen. Hij is in staat een relatie met belangrijke volwassenen aan te gaan, waarbij hij zich kan laten troosten, kan samenwerken of affectie kan tonen. Hij heeft plezier in het contact met zijn moeder. Deze positieve basis is echter niet stabiel; onder invloed van stress kan hij dit niet vasthouden en hij vervalt dan in gedragsproblemen, controle houden of zichzelf afsluiten voor contact. Overgangssituaties, zoals opstaan, de wisseling van dagbesteding naar de groep en andersom, zijn moeilijk voor hem. Dit wijst op een stagnatie in de sociaal-emotionele ontwikkeling (persoonlijkheidsontwikkeling) die terug te voeren is op risicofactoren bij zowel de minderjarige zelf als bij de ouders. Uit de rapportage komt naar voren dat een groei in de ontwikkeling mogelijk is, doch kwetsbaar en ingewikkeld is. Door een adequate begeleiding en door de duidelijkheid en structuur die hem binnen de WvdBS worden geboden, is het negatieve gedrag van de minderjarige minder geworden. De grootste problemen blijven bestaan op het gebied van onderwijs. De minderjarige krijgt een half uur per dag individueel onderwijs op ZMLK-niveau. Daarnaast bezoekt hij de dagbesteding van de woonvoorziening. Sinds het voorjaar van 2008 is er een speciaal dagprogramma voor de minderjarige. Hij wordt hierin begeleid in een één-op-één situatie.

10. Gezien de ernst van de ontwikkelingsproblemen van de minderjarige moeten er bovengemiddelde eisen aan de opvoedingsvaardigheden van de moeder worden gesteld. Uit de overgelegde stukken is het hof gebleken dat de moeder, ondanks eerdere vrijwillige hulpverlening, niet in staat is gebleken om de minderjarige de continuïteit en de specifieke zorg te bieden die hij nodig heeft. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat de moeder niet consequent is in de opvoeding van de minderjarige en onvoldoende leerbaar is gebleken in het toepassen van adviezen van de hulpverleningsinstanties. Door het ontbreken van regels en begrenzing zijn de problemen van de minderjarige in de thuissituatie niet aan het licht gekomen. De moeder heeft onvoldoende zicht op de gedragsproblemen van de minderjarige, bagatelliseert zijn problemen en kan onvoldoende aansluiten bij zijn opvoedingsbehoeften. Voorts blijkt uit de stukken dat de moeder wantrouwend is naar hulpverleners en dat de samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de groepsleiding van de WvdBS al geruime tijd moeizaam verloopt. Ook de relatie tussen de moeder en de gezinsvoogd was problematisch. Door de samenwerkingsproblemen tussen de moeder en de WvdBS wordt de minderjarige in een loyaliteitsconflict geplaatst. Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de moeder niet over de specifieke pedagogische kwaliteiten beschikt die nodig zijn om de minderjarige te verzorgen en op te voeden. Het hof acht de moeder dan ook onmachtig om de plicht van verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen.

11. In hoger beroep heeft de moeder gesteld dat de situatie inmiddels is gewijzigd. De verhoudingen tussen haar en de gezinsvoogdij-instelling zijn inmiddels zodanig verbeterd dat zij in staat kan worden geacht de zorg en opvoeding van de minderjarige op zich te nemen. Het hof acht het een positieve ontwikkeling dat de samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de gezinsvoogd is verbeterd, doch acht de moeder, gelet op hetgeen het hof overigens is gebleken, ook thans nog onmachtig om de plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. De gewijzigde situatie leidt niet tot een ander beeld van haar opvoedkundige capaciteiten.

12. Voorts overweegt het hof als volgt. Het is van belang dat de minderjarige voortdurend kan rekenen op een omgeving die gericht is op zijn ontwikkeling en de daarmee samenhangende behoeften. Gebleken is dat de minderjarige baat heeft bij de plaatsing in de WvdBS, waar hij de duidelijkheid en voorspelbaarheid krijgt die hij nodig heeft in verband met zijn problematiek. Om dit te waarborgen dient er voldoende duidelijkheid te zijn omtrent het opvoedings- en verzorgingsperspectief van de minderjarige. Deze duidelijkheid dient naar het oordeel van het hof zwaarder te wegen dan het belang dat de moeder heeft bij handhaving van het ouderlijk gezag. De jaarlijks terugkerende gerechtelijke procedures omtrent de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing alsmede de conflicten tussen de moeder en de hulpverleners zetten de verhouding tussen de moeder en de hulpverleners op scherp, waardoor de minderjarige zich onveilig voelt en ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Naar het oordeel van het hof zijn de maatregelen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onder deze omstandigheden onvoldoende om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden en verzet het belang van de minderjarige zich niet tegen een ontheffing.

13. Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat aan alle wettelijke vereisten voor een ontheffing van het ouderlijk gezag over de minderjarige is voldaan, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

14. Mitsdien wordt als volgt beslist.





BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, De Haan-Boerdijk en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl