Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Burgerlijk wetboek, boek 1
artikel 1:377a

LJN: BM0315, Gerechtshof 's-Gravenhage , 105.011.773/01 EB (zie ook LJN BI1491)

Datum uitspraak: 17-03-2010
Rechtsgebied: Personen-en familierecht






Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector

Uitspraak : 17 maart 2010
Zaaknummer : 105.011.773/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 04-1759

[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.N.R. Nashrullah te Rotterdam,

tegen

[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.C. Dikkers te Vlaardingen.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.





HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 11 februari 2009, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof – uitvoerbaar bij voorraad – de bestreden beschikking, voor zover die de omgang betreft, vernietigd en het verzoek van de man tot het vaststellen van een informatieregeling toegewezen. Daarbij is bepaald dat de vrouw de man via de school van de minderjarige op de hoogte stelt van alle gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige en zijn vermogen op de wijze die zij tot 29 mei 2007 gewoon waren. Het verzoek tot benoeming van een gerechtstolk is afgewezen. De raad is verzocht een onderzoek in te stellen en daaromtrent rapport en advies uit te brengen. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang is pro forma aangehouden.

Bij brief van 21 juli 2009 heeft de raad het hof een exemplaar van het raadsrapport gedateerd 20 juli 2009 doen toekomen en bij brief van 31 augustus 2009 een exemplaar van het raadsrapport van 24 augustus 2005.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 augustus 2009, op 16 oktober 2009, op 19 oktober 2009 en op 25 januari 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Bij brief van 12 oktober 2009 heeft de raad aan het hof gemeld dat de man een klacht tegen de raad heeft ingediend.

Bij brief van 5 januari 2010 heeft de raad de beslissing van de raad op de klacht van de man het hof doen toekomen.

Op 27 januari 2010 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn: de advocaat van de man, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door de heer [tolk], beëdigd tolk Engels. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de raad is verschenen de heer [naam] De aanwezigen hebben het woord gevoerd.





VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. Ter zitting verzocht de advocaat van de man om aanhouding teneinde de man alsnog in de gelegenheid te stellen de zitting bij te wonen. Hij had geen geld voor de reis naar Nederland en er kon, ook vanwege geldgebrek, geen tolk geregeld worden. De advocaat van de vrouw heeft zich tegen aanhouding verzet: de man heeft geldgebrek ook eerder al als argument aangevoerd. Een reis naar Nederland hoeft niet veel te kosten. Er is altijd iets aan zijn zijde waardoor een behandeling niet kan doorgaan. De zaak loopt al sinds 2007 en de vrouw heeft behoefte aan duidelijkheid.

2. Het hof heeft het verzoek ter zitting afgewezen. De man was al vanaf 11 november 2009 op de hoogte van deze zitting; hij wordt thans vertegenwoordigd door zijn advocaat. De vrouw dient ook kosten te maken om hier te zijn.

3. In het rapport van 20 juli 2009 adviseert de raad om de behandeling met betrekking tot de omgangsregeling tussen de minderjarige en zijn vader aan te houden voor de duur van 12 maanden, in afwachting van hulpverlening aan de man en mediation tussen de ouders. De raad is van mening dat de minderjarige recht heeft op contact met zijn vader. De situatie van de minderjarige is echter dusdanig problematisch dat de raad een omgangsregeling op dit moment niet realistisch vindt. De heftigheid van de ouders ten aanzien van de problematiek met betrekking tot de omgang en met name het ontbreken van inzicht bij de man in zijn eigen functioneren onder deze omstandigheden laten een omgangsregeling niet toe. Op dit moment zou het opleggen van een omgangsregeling ontwikkelingsbedreigend zijn voor de minderjarige. De raad adviseert de man een vorm van hulpverlening te accepteren die hem meer zicht geeft op de situatie en op zijn handelen met betrekking tot de situatie. Daarna zou mediation tussen de ouders mogelijk moeten zijn, waarbij mogelijk een omgangsregeling afgesproken kan worden.

4. Namens de man is ter zitting nader verklaard dat hij bereid is hulp te gaan zoeken en dat hij open staat voor mediation. Hij wil de communicatieproblemen tussen partijen oplossen, maar hij wil dit niet ten koste laten gaan van het contact met de minderjarige. Hij wil het contact met de minderjarige niet verbreken. De man is van mening dat de contacten met de minderjarige hersteld moeten worden en dat er tevens informatieverstrekking via de school dient plaats te vinden.

5. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat het goed gaat met de minderjarige. Hij heeft contact met een maatschappelijk werker, hij leert om te gaan met volwassenen en binnenkort zal hij op advies van de maatschappelijk werker voor gesprekken naar het Riagg gaan. De vrouw is van mening dat de man nog steeds gedragsproblemen heeft. Dit blijkt ook uit zijn brieven. De vrouw ziet niet in hoe het contact met de man hersteld kan worden. Zij vindt dat in het belang van de minderjarige de situatie moet blijven zoals hij nu is.

6. Door de raad is ter zitting gewezen op het perspectief van de minderjarige. De minderjarige wijst het contact met de man af. Omgang met de man is op dit moment ook niet in het belang van de minderjarige. De communicatie tussen de ouders is een groot probleem. De minderjarige heeft recht op omgang maar de ouders hebben de plicht om de omgang mogelijk te maken. De man is thans ongeschikt om omgang te hebben. Alleen de ouders kunnen zorgen voor een oplossing rondom de problematiek van de minderjarige, aldus de raad. De raad ziet echter weinig kansen voor een oplossing, gezien de opstelling van man aangaande een omgangsregeling met voorwaarden. De raad adviseert dan ook opschorting van de omgangsregeling.

7. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (hierna BW) hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij er sprake is van een of meer van de gronden, zoals genoemd in lid 3 van dat artikel, op basis waarvan de rechter het recht op omgang ontzegt.

8. Uit de stukken alsmede ook ter zitting is het hof gebleken dat de vader voorwaarden verbindt aan het advies van de raad, inhoudende dat tijdens de hulpverlening en de mediation het contact met de minderjarige moet doorgaan. Het hof acht dit geen realistische benadering. Het hof is van oordeel dat de vader de oorzaak van zijn problemen consequent buiten zichzelf legt en dat hij geen inzicht toont in zijn eigen handelen. Het hof acht het van belang dat de vader dit inzicht verkrijgt. Gelet hierop en op de weerstand van de moeder tegen de omgang, de onrust en spanningen die dit bij haar met zich brengt en de werking hiervan op de minderjarige, acht het hof omgang tussen de vader en de minderjarige op dit moment in strijd met zwaarwegende belangen van de minderjarige zodat het belang van de minderjarige naar het oordeel van het hof vereist dat de vader de omgang met de minderjarige wordt ontzegd. Het hof komt tot de slotsom dat aan de gronden voor ontzegging van het recht op omgang van artikel 1:377a sub d BW is voldaan.

9. Mitsdien wordt als volgt beslist.





BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

ontzegt de vader met ingang van heden het recht op omgang met de minderjarige voor de duur van één jaar;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte in hoger beroep af.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, De Haan-Boerdijk en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl