Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN6026, Rechtbank Groningen , 113234 FA/RK 09-2331

Datum uitspraak: 25-05-2010
Inhoudsindicatie: Behoeftigheid studerend kind ouder dan 21 jaar.





Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht


zaaknr.: 113234 / FA RK 09-2331

beschikking d.d. 25 mei 2010

in de zaak van:

A., verzoeker,
hierna te noemen: de zoon,
advocaat mr. E. Henkelman,

en

B., verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. Y.M. Prins.





PROCESVERLOOP

De zoon heeft op 8 oktober 2009 een verzoekschrift ingediend waarin hij verzoekt om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader met ingang van 12 oktober 2009 met een bedrag van € 347,03 per maand in de kosten van studie en levensonderhoud van de zoon zal bijdragen, zulks gedurende de periode dat de zoon een opleiding zal volgen, althans een dusdanige bijdrage vast te stellen en met ingang van een dusdanige datum en duur als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren. Tevens is verzocht de kosten tussen partijen te compenseren.

De vader heeft op 5 november 2009 een verweerschrift ingediend, tevens houdende voorwaardelijke zelfstandige verzoeken.

Op 9 december 2009 is ter griffie van de rechtbank een verweerschrift inzake de voorwaardelijke zelfstandige verzoeken ontvangen van de zijde van de zoon.

Op 22 maart 2010 heeft de vader een akte genomen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 30 maart 2010. Daarbij zijn partijen, bijgestaan door hun raadslieden, verschenen en gehoord.





RECHTSOVERWEGINGEN

De vaststaande feiten

Ten aanzien van partijen

- De zoon is op 12 oktober 1998 geboren uit het huwelijk van de vader met C.;
- bij beschikking van deze rechtbank van 9 april 2002 is de echtscheiding uitgesproken tussen de vader en C., welke beschikking op 13 mei 2002 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- bij voornoemde beschikking is bepaald dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon, destijds nog minderjarig, aan C. telkens bij vooruitbetaling, een bedrag van € 120,-- per maand moet betalen;
- bij beschikking van deze rechtbank van 15 juli 2008 is de beschikking van 9 april 2002 gewijzigd, in die zin dat de vader met ingang van 24 januari 2008, als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jong meerderjarige zoon -voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken bij vooruitbetaling- een bedrag van € 334,-- per maand moet voldoen.

Ten aanzien van de zoon

- De zoon is op 12 oktober 2009 21 jaar geworden;
- hij volgt de mbo-opleiding Sociaal Agogisch Werk aan het Noorderpoortcollege;
- in het kader van deze opleiding loopt de zoon 21 uur stage bij een instelling voor mensen met een verstandelijke en zintuiglijke beperking.

Ten aanzien van de vader

Uit de jaaropgave 2009 blijkt dat de vader in 2009 een belastbaar inkomen had van € 33.755,-.

De geschilpunten.

De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de behoeftigheid van de zoon;
- de draagkracht van de vader;
- de mededelingsplicht en de dwangsom;
- de proceskostenveroordeling.





1. De behoeftigheid van de zoon

De rechtbank stelt vast dat de vader niet meer op grond van artikel 1: 395a BW verplicht is te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van de zoon nu deze op 12 oktober 2009 de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

Ingevolge artikel 1:392, eerste lid, in verbinding met het tweede lid, BW zijn ouders alleen verplicht tot het verstrekken van levensonderhoud aan hun kinderen ingeval van behoeftigheid.

In de onderhavige procedure dient derhalve allereerst te worden beoordeeld in hoeverre de zoon behoeftig is. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 september 1983, LJN AG4642 stelt de rechtbank voorop dat het niet de strekking van artikel 1:392 BW is om ouders te verplichten hun meerderjarige kinderen, die overigens in staat zijn door arbeid in hun eigen levensonderhoud te voorzien, door het verstrekken van een uitkering in staat te stellen tot het volgen of voltooien van een opleiding. Van behoeftigheid is sprake indien een kind niet beschikt en kan beschikken over de middelen waarover hij in redelijkheid zou moeten kunnen beschikken.

Naar het oordeel van de rechtbank is van behoeftigheid van de zoon in de door artikel 1:392 BW voorgestane zin niet gebleken. De zoon is thans 21 jaar oud. Van hem mag derhalve worden verwacht dat hij, onafhankelijk van zijn ouders, door arbeid kan voorzien in zijn eigen levensonderhoud. De omstandigheid dat de zoon een opleiding, niveau 3, volgt en gedurende 21 uur stage loopt, maakt dit niet anders. Dit geldt temeer nu de zoon thans aan zijn derde mbo-opleiding is begonnen. Hoewel de rechtbank het begrijpelijk vindt dat de zoon heeft besloten een opleiding te volgen, is de rechtbank tevens van oordeel, gezien de twee andere mbo-opleidingen die de zoon heeft gevolgd en succesvol heeft afgerond, dat dit besluit op een keuze en niet op noodzaak berust, zodat vanwege dat besluit van behoeftigheid geen sprake kan zijn. Voor zover het volgen van een opleiding in dit geval niettemin een relevante factor is bij de beoordeling van de behoeftigheid, geldt dat de zoon aanspraak kan maken en maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering. Ter zitting heeft de zoon meegedeeld dat hij tot en met december 2009 een bedrag ter hoogte van € 285,22 per maand ontving en thans een bedrag van € 296,50 per maand. Voorts is de zoon in het bezit van een gratis OV-kaart ter waarde van € 80,25 per maand en ontvangt hij een stagevergoeding van € 150,- per maand. Ten aanzien van de stelling van de zoon dat hij deze vergoeding volledig aanwendt voor de reiskosten, die hij in verband met zijn stage moet maken, is de rechtbank van oordeel dat de locatie van een stageplek op zich niet kan leiden tot een aanspraak jegens een ouder vanwege behoeftigheid. Niet gebleken is verder dat de zoon naast de stage die hij loopt, geen bijbaan kan aanvaarden en evenmin dat hij niet voor aanvullende financiering in de vorm van een lening bij (bijvoorbeeld) de Informatie Beheer Groep, thans Dienst Uitvoering Onderwijs, in aanmerking zou kunnen komen. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan tot behoeftigheid van de zoon zou moeten worden geconcludeerd.

Ten slotte overweegt de rechtbank dat niet is gesteld of gebleken dat de vader zodanig betrokken is geweest bij de keuze van de opleiding van de zoon, bijvoorbeeld door instemming met de opleiding en / of begeleiding van de zoon bij het volgen van de opleiding, dat op grond daarvan uit hoofde van een andere rechtsgrond dan artikel 1:392 BW een in rechte afdwingbare verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud zou moeten worden aangenomen.

Het verzoek van de zoon zal gelet op hetgeen hiervoor is overwogen worden afgewezen. Nu het verzoek wordt afgewezen, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de overige geschilpunten met uitzondering van de proceskostenveroordeling.





2. De proceskostenveroordeling

Uitgangspunt in familierechtelijke kwesties is dat de proceskosten worden gecompenseerd. De rechtbank ziet, gelet op de aard van de procedure en het rechtens te respecteren belang van de zoon bij de beoordeling van zijn verzoek, geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.





BESLISSING

wijst het verzoek af;

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.





Deze beschikking is gegeven door mr. S. Stenfert Kroese en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 25 mei 2010 in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.J. van der Heide.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl