Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Burgerlijk wetboek - boek 1 - personenrecht en familierecht
artikel 88 - rechtspraak

LJN: AO6013, Hoge Raad, C02/327HR

Datum uitspraak: 04-06-2004
Rechtsgebied: Civiel overig






Uitspraak

4 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/327HR
JMH/AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,

t e g e n

1. [Verweerder 1],
EN
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.





1. Het geding in feitelijke instanties

Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 4 mei 1999 verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te Assen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] c.s. te veroordelen te aanvaarden dat de in de dagvaarding vermelde overeenkomst is vernietigd c.q. nietig wordt verklaard, zulks met veroordeling van [verweerder] c.s. de ten processe bedoelde onroerende zaak terug te leveren aan [eiseres], zulks onder de restitutie door [eiseres] van de door [verweerder] c.s. betaalde koopprijs, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 100,-- voor iedere dag dat [verweerder] c.s. na de veroordeling in gebreke blijven aan de teruglevering te voldoen.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden en in reconventie gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] in versneld regime te veroordelen tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 29 juni 1999 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 14 september 1999 in conventie partijen opgedragen zich bij akte uit te laten als aangegeven in de rechtsoverwegingen 4.10 en 4.11 van dit vonnis.
Vervolgens heeft [eiseres] haar eis gewijzigd en gevorderd conform art. 3:51 BW de ten processe bedoelde overeenkomst te vernietigen.
Bij tussenvonnis van 23 november 1999 heeft de rechtbank in conventie de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door partijen als aangegeven in rov. 2.5 van dit vonnis en bij tussenvonnis van 21 maart 2000 in conventie een deskundigenonderzoek bevolen, een deskundige benoemd, een descente bevolen, en in conventie en in reconventie de zaak uit het versneld regime verwijderd.
Na deskundigenbericht en descente heeft de rechtbank bij eindvonnis van 10 oktober 2000:





IN CONVENTIE

1. vernietigd de op 11 juni 1998 tussen [betrokkene 1] en [verweerder] c.s. gesloten koopovereenkomst betreffende een perceel grond groot 14 are, deel uitmakend van het perceel, thans kadastraal bekend onder nummer [A 001], voor zover het betreft een gedeelte feitelijk groot 409 ca, deel uitmakend van het op de aangehechte schaaltekening aangegeven gedeelte groot 531 ca, aldus dat resteert het op die schaaltekening aangegeven gedeelte, feitelijk groot 1009 ca.

2. [verweerder] c.s. veroordeeld tot teruglevering van het gedeelte feitelijk groot 409 ca, deel uitmakend van het op de aangehechte schaaltekening aangegeven gedeelte groot 531 ca, onder restitutie door [eiseres] van een bedrag van ƒ 11.537,89, vermeerderd met 6% overdrachtsbelasting, op straffe van een dwangsom van ƒ 100,-- per dag voor iedere dag dat [verweerder] c.s. na een daartoe strekkende oproep van een notaris bij deurwaardersexploit in gebreke zullen blijven aan de veroordeling tot teruglevering te voldoen, tot een maximum van ƒ 5.000,--.

3. dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;

4. de kosten aldus gecompenseerd dat ieder van partijen de eigen kosten draagt, en

5. het meer of anders gevorderde afgewezen.





IN RECONVENTIE

6. de vordering van [verweerder] c.s. afgewezen.

7. [verweerder] c.s. in de kosten van de procedure veroordeeld, zoals in het dictum van dit vonnis is vermeld.

Tegen de vonnissen van 14 september 1999, 23 november 1999, 21 maart 2000 en 10 oktober 2000 hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Bij arrest van 28 augustus 2002 heeft het hof [verweerder] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep tegen de vonnissen van 23 november 1999 en 21 maart 2000, de vonnissen van 14 september 1999 en 10 oktober 2000 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiseres] volledig afgewezen en de reconventionele vordering van [verweerder] c.s. in dier voege toegewezen, dat [eiseres] wordt veroordeeld om aan [verweerder] c.s. te vergoeden de eventuele schade door deze, als gevolg van het op 22 april 1999 gelegde conservatoire beslag en de daarop gevolgde procedure, geleden of nog te lijden, bestaande in schade door vertraging van de uitvoering van de bouwplannen van [verweerder] c.s. ten aanzien van het litigieuze perceel alsmede de schade door derving van huurpenningen uit de door hen te bouwen woning, welke mogelijke schadeposten nader bij staat zullen zijn op te maken. Het hof heeft partijen daartoe naar de schadestaatprocedure verwezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.





2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.







3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiseres] is met [betrokkene 1], die op 13 maart 1999 is overleden, in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Zij woonden vanaf 1951 in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats], kadastraal bekend onder nr. [A 002]. [Eiseres] is daar ook na het overlijden van [betrokkene 1] blijven wonen.
(ii) In 1982 hebben [eiseres] en haar echtgenoot een aan hun perceel grenzend stuk grond gekocht. Dat stuk grond zijn zij ten dele als moes- en siertuin en ten dele als weide voor kleinvee gaan gebruiken. Op het als weide in gebruik genomen gedeelte is voorts een schuur opgericht. De schuur wordt gebruikt als stalling voor het kleinvee en opslag van gereedschap. Voordat de schuur er was, werd het gereedschap opgeslagen in de garage die zich bij de echtelijke woning bevindt.
(iii) [Betrokkene 1] heeft op 5 november 1996 een gedeelte van het in 1982 aangekochte perceel grond verkocht aan [betrokkene 2]. Die overeenkomst is in 1998, op verzoek van [betrokkene 2], ontbonden.
(iv) Op 11 juni 1998 heeft [betrokkene 1] van het in 1982 aangekochte perceel grond, thans kadastraal bekend onder nummer [A 001], een gedeelte groot 14 are, voor ƒ 40.000,-- verkocht aan [verweerder] c.s. Op 21 december 1998 is het stuk grond aan [verweerder] c.s. geleverd.
(v) Bij brief van 22 april 1999 heeft [eiseres] met een beroep op art. 1:88 BW de nietigheid, althans vernietigbaarheid, van de transactie met [verweerder] c.s. ingeroepen.

3.2 [Eiseres] heeft aan haar hiervoor onder 1 vermelde vordering - kort gezegd strekkende tot vernietiging van de koopovereenkomst en veroordeling van [verweerder] c.s. tot teruglevering van het perceel grond - ten grondslag gelegd dat de verkoop heeft plaatsgevonden zonder haar toestemming terwijl deze ingevolge art. 1:88 BW was vereist omdat het perceel grond deel uitmaakt van de echtelijke woning met omliggend erf en door de verkoop het woonmilieu van [eiseres] is aangetast. De rechtbank heeft de vordering toegewezen voorzover het betreft, kort gezegd, het gedeelte van de grond dat wordt gebruikt als siertuin en moestuin.
[verweerder] c.s. hebben in het door hen ingestelde hoger beroep onder meer betoogd dat het woonmilieu waarop art. 1:88 BW ziet, niet in het gedrang komt. Daartoe hebben zij aangevoerd dat uit een brief van 15 januari 2001 van [eiseres] aan het college van B en W van [woonplaats], in welke brief [eiseres] te kennen heeft gegeven voornemens te zijn een bouwvergunning aan te vragen voor het betrokken perceel, is af te leiden dat [eiseres] zelf het als sier- en moestuin in gebruik zijnde stuk grond niet tot haar woonmilieu rekent.
[Verweerder] c.s. hebben voorts betoogd dat [eiseres], aldus handelend, in elk geval misbruik maakt van haar bevoegdheid zich te beroepen op het ontbreken van de in art. 1: 88 BW bedoelde toestemming. Het hof heeft het op de brief van 15 januari 2001 gebaseerde betoog gehonoreerd, de vonnissen van de rechtbank van 14 september 1999 en 10 oktober 2000 vernietigd, de vordering van [eiseres] geheel afgewezen en [eiseres] veroordeeld tot vergoeding van de eventueel door [verweerder] c.s. geleden schade, nader op te maken bij staat. Het hof was van oordeel dat toestemming als bedoeld in art. 1:88 BW niet was vereist en overwoog daartoe, samengevat, het volgende.
(i) De door [verweerder] c.s. in het geding gebrachte brief van 15 januari 2001, inhoudende dat [eiseres] voornemens is een bouwvergunning aan te vragen, heeft onmiskenbaar betrekking op het door [verweerder] c.s. terug te leveren perceelsgedeelte. [Eiseres] heeft inmiddels een bouwvergunning aangevraagd.
(ii) Daarmee heeft [eiseres] volledig haar stelling ontkracht dat dit stuk grond als een deel van haar (vroeger echtelijke) woning met bijbehorend erf was te beschouwen in die zin dat verkoop van dat stuk grond en bebouwing daarvan met een zelfstandige woning een aantasting van haar woonmilieu opleverden, zodat wijlen haar echtgenoot voor de verkoop van de grond haar toestemming nodig zou hebben gehad.
(iii) De stelling van [eiseres] dat zij met het aanvragen van de bouwvergunning slechts de meerwaarde van de grond heeft willen veiligstellen, doet aan het voorgaande niet af, aangezien overeind blijft dat [eiseres] dit stuk grond als een potentiële bouwkavel beschouwt, hetgeen zich niet verdraagt met haar bewering dat bebouwing aantasting van haar woonmilieu oplevert (rov. 9).

3.3 Het middel, dat uit zes onderdelen bestaat - waarvan het zesde onderdeel bij de schriftelijke toelichting is ingetrokken - komt met vijf onderdelen, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, op tegen het oordeel van het hof dat toestemming als bedoeld in art. 1:88 BW niet was vereist. Het middel is terecht voorgesteld.
Art. 1:88 lid 1 aanhef en onder a BW bepaalt, voorzover hier van belang, dat een echtgenoot de toestemming behoeft van de andere echtgenoot voor overeenkomsten strekkende tot vervreemding van een door de echtgenoten tezamen of door de andere echtgenoot alleen bewoonde woning of van zaken die bij een zodanige woning behoren. De wetsgeschiedenis houdt met betrekking tot laatstbedoelde zaken het volgende in:
"De uitdrukkelijke vermelding van zaken die bij een door het echtpaar of de andere echtgenoot bewoonde woning behoren, voorkomt de vraag, of een daarbij in gebruik zijnde tuin of garage als een deel van de woning in de zin van dit artikel kan worden beschouwd en reeds uit dien hoofde onder de bepaling begrepen is te achten."(Parl. Gesch. Inv. Boek 1, blz. 1170)

Voor de beantwoording van de vraag of ingevolge art. 1:88 BW toestemming is vereist voor de verkoop van een bepaald stuk grond, is derhalve beslissend of dat stuk grond behoort bij de echtelijke woning. Of dat laatste het geval is, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden ten tijde van het aangaan van de rechtshandeling waarvan de rechtsgeldigheid wordt betwist. Voorts dient die beoordeling - mede in verband met de eisen van de rechtszekerheid en de belangen van de wederpartij - te geschieden aan de hand van objectieve maatstaven, zoals de ligging van het perceel ten opzichte van de echtelijke woning, de inrichting van het perceel, het gebruik dat van het perceel wordt gemaakt en de ter plaatse geldende verkeersopvattingen.
Het hof heeft door voor de beantwoording van de vraag of toestemming als bedoeld in art. 1:88 BW was vereist, beslissend te achten dat [eiseres] inmiddels een bouwvergunning had aangevraagd en daarmee, aldus het hof, te kennen had gegeven het perceel niet als behorend tot de echtelijke woning te beschouwen, derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.







4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 28 augustus 2002;

verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 376,36 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.







Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 4 juni 2004.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl