Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BP0290, Rechtbank Arnhem , 186864

Datum uitspraak: 01-12-2010
Inhoudsindicatie: Grensgeschil. De partijen zijn het eens over de in veldwerk 1381 weergegeven kadastrale grens. Voor zover de feitelijke grens daarvan afwijkt doen zij elk een beroep op bevrijdende verjaring. De door gedaagde in conventie ingenomen stellingen zijn zo weinig consistent dat zij de mogelijkheid openlaten dat zijn vader een afspraak meteiser in conventie heeft gemaakt over de plaats van de erfafscheiding. Aldus doet zich de hiervoor bedoelde situatie voor dat de feitelijke macht over het onderhavige stukje grond evengoed kan wijzen op een gebruik als eigenaar als op een gebruik krachtens een persoonlijk recht, zodat niet aan de bezitseis is voldaan. Gedaagde in conventie is geen eigenaar door verjaring geworden.





Uitspraak
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 186864 / HA ZA 09-1219

Vonnis van 1 december 2010

in de zaak van

[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. I. van Bekkum,

tegen

[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. ing C.F. van Helvoirt.

Partijen zullen hierna [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] genoemd worden.





1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juli 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 30 september 2009
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de conclusie na comparitie, tevens akte houdende vermeerdering van eis van [eiser in conventie]
- de antwoordconclusie na comparitie tevens houdende akte (voorwaardelijke) vermeerdering van eis in reconventie
- de antwoordakte naar aanleiding van vermeerdering van eis van [gedaagde in conventie].

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.





2. De feiten
2.1. De partijen zijn buren. [eiser in conventie] is sedert de jaren ’60 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie A nummer 7378, plaatselijk bekend [adres] 3 te [woonplaats], met daarop zijn woonhuis, en van de aansluitende percelen, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie A nummers 998, 1051 en 915, (verder respectievelijk: perceel 7378, 998, 1051 en 915). [gedaagde in conventie] is sedert februari 1989 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie A nummer 4983, plaatselijk bekend [adres] 1 te [woonplaats] (verder: perceel 4983), met daarop zijn woonhuis. De percelen 7378, 998 en 915 grenzen aan perceel 4983.

2.3. De percelen zijn gelegen in een heuvelachtig gebied buiten de bebouwde kom van [woonplaats] en [woonplaats]. De percelen van [eiser in conventie] zijn hoger gelegen dan het perceel van [gedaagde in conventie]. De op de deels vrij steile helling aanwezige afrastering tussen de erven van de partijen bestaat onder meer uit houten palen met geplastificeerd harmonicagaas.

2.4. Met brief van 27 januari 2009 heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser in conventie] [gedaagde in conventie] onder meer het volgende medegedeeld:

“(..) Zoals u weet staat de in de achtertuin van cliënt geplaatste erfafscheiding niet op de kadastrale grens. Een strook grond die aan cliënt toebehoort wordt door u gebruikt. Cliënt wenst dat u de aan hem toebehorende grond aan hem ter beschikking stelt. (..)”

2.5. Met brief van 10 februari 2009 reageert [gedaagde in conventie] onder meer als volgt:

“(..) Dat de betrokken erfafscheiding niet op de kadastrale grens zou staan maar in de achtertuin van uw cliënt is geplaatst (..) is een bewering (..) die ik reeds bij gebrek van wetenschap moet betwisten. (..) Het hek staat ook op de enige mogelijke plaats, gelet op de situatie ter plaatse. Het hek kan immers niet door de driestammige eik lopen maar uitsluitend er langs, hetgeen dan ook de plaatsing in overleg met uw cliënt heeft meegebracht (..)”.

2.6. De partijen hebben na de comparitie van 30 september 2009 een grensreconstructie doen plaatsvinden. De uitkomst daarvan is neergelegd in het door het kadaster vervaardigde veldwerk 1381.





3. Het geschil in conventie en in reconventie
3.1. [eiser in conventie] vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I de (loop van de) erfgrens zal bepalen tussen enerzijds de percelen 7378, 998 en 915 en anderzijds perceel 4983;
II voor recht zal verklaren dat [eiser in conventie] eigenaar is van het onderhavige perceelsgedeelte van de percelen 7378, 998 en 915;
III voor recht zal verklaren dat [eiser in conventie] door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond die rechtsonder op veldwerk 1381 is te vinden lopend langs de woorden: “ijz.bs, bet.r.pl. (scheef), ijz.hoekpl, 11.95/ijz.bs”;
IV [gedaagde in conventie] zal veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis het/de aan [eiser in conventie] toebehorende perce(e)l(en) te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag of gedeelte van een dag gedurende de tijd dat [gedaagde in conventie] in gebreke is aan de veroordeling in dezen te voldoen;
V veroordeling van [gedaagde in conventie] in de proceskosten.

3.2. [gedaagde in conventie] voert gemotiveerd verweer. Hetgeen de partijen over en weer aanvoeren komt, voor zover van belang, hierna aan de orde.

3.3. [gedaagde in conventie] vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat [gedaagde in conventie] door extinctieve verjaring de eigendom van het deel van de percelen 998 en 915, dat in zijn bezit is, heeft verkregen
II [eiser in conventie] zal veroordelen om te gehengen en gedogen:
- dat de huidige afrastering van geplastificeerd gaas met houten palen tussen perceel 4983 en de percelen 998 en 7378 wordt verwijderd en dat op dezelfde plaats een nieuwe soortgelijke vervangende afrastering wordt geplaatst;
- dat tegen de huidige afrastering van geplastificeerd gaas met houten palen tussen de percelen 4983 en 7378 de aan [eiser in conventie]s kant tegen deze afrastering opgehoopte humus en houtafval wordt verwijderd;
- dat door die verwijderingen en plaatsingen ook zijn terrein wordt betreden, indien zulks hiervoor noodzakelijk is;
III voor recht zal verklaren dat [eiser in conventie] voor de helft bijdraagt in de kosten van voormelde verwijderingen, grensreconstructie en plaatsingen;
IV [eiser in conventie] zal veroordelen om de nieuwe afrastering vrij te houden van blad, houtafval en bramen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat hij na één week na voorafgaande sommatie in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,--;
en voor het geval de rechtbank van oordeel is dat aan de zijde van [eiser in conventie] geen sprake is van verkrijging door extinctieve verjaring van het deel van het perceel 4983 dat in bezit is van [eiser in conventie]:
V [eiser in conventie] zal veroordelen dat perceelsdeel binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis ter beschikking van [gedaagde in conventie] te stellen en met al hetgeen dat zich daarin of daarop van of vanwege [eiser in conventie] bevindt, te verlaten en te ontruimen en ontruimd en verlaten te houden, op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 5.000,-- per dag of een gedeelte van een dag, met een maximum van € 100.000,--, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, dat [eiser in conventie] niet aan het vonnis voldoet, met machtiging aan [gedaagde in conventie] om, indien [eiser in conventie] niet aan het vonnis voldoet en met de ontruiming in gebreke blijft, deze zelf te doen uitvoeren, desnoods met behulp van de sterke arm van justitie en politie, op kosten van [eiser in conventie] met bevel aan [eiser in conventie] deze kosten op vertoon van de daartoe nodige bescheiden, bestaande uit een exploot en proces-verbaal van de met deze bewerking van de verlating en ontruiming belaste gerechtsdeurwaarder, waarin deze kosten gespecificeerd worden opgegeven, althans bestaande uit zodanige bescheiden als de rechter geraden zal oordelen, aan [gedaagde in conventie] te voldoen;
VI [eiser in conventie] zal veroordelen in de kosten van het geding in reconventie, te vermeerderen met de zogenaamde nakosten van € 131,-- voor nasalaris, te verhogen met € 68,-- voor betekening van het vonnis, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening;

3.4. [eiser in conventie] voert gemotiveerd verweer. Hetgeen de partijen over en weer aanvoeren komt, voor zover van belang, hierna aan de orde.





4. De beoordeling van het geschil

in conventie en in reconventie

4.1. Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.

4.2. De partijen zijn het eens over de in veldwerk 1381 weergegeven kadastrale grens. Voor zover de feitelijke grens daarvan afwijkt doen zij elk een beroep op bevrijdende verjaring.

4.3. [gedaagde in conventie] doet een beroep op verjaring met betrekking tot een aan zijn zijde van de erfafscheiding gelegen taartpuntig gedeelte van de percelen 998 en 915 van [eiser in conventie]. De partijen zijn het er over eens dat de erfafscheiding daar niet op de kadastrale grens staat, maar op de percelen 998 en 915. De kadastrale grens loopt door een driestammige eik en de erfafscheiding staat aan de zijde van [eiser in conventie] naast de driestammige eik.

4.4. Voor eigendomsverkrijging door de extinctieve verjaring van artikel 3:105 BW is bezit vereist. Artikel 3:107 BW bepaalt dat bezit is het houden van een goed voor zichzelf. Dat betekent het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie eigenaar te zijn. Wanneer de uitoefening van de feitelijke macht is of kan zijn gebaseerd op een persoonlijk recht, is er geen sprake van bezit maar van houderschap. De maatstaven van artikel 3:107 BW e.v. verschillen niet van de maatstaven die onder het oude recht golden. Volgens artikel 1992 BW (oud) dient het bezit ondubbelzinnig te zijn. Dat is niet het geval indien de machtsuitoefening evengoed kan wijzen op een gebruik als eigenaar als op een gebruik in een andere hoedanigheid, zoals krachtens een persoonlijk of een beperkt recht.

4.5. [gedaagde in conventie] schrijft in zijn brief van 10 februari 2009 aan [eiser in conventie] dat de erfscheiding in overleg met [eiser in conventie] naast de driestammige eik is geplaatst. Op de comparitie heeft hij verklaard dat hem niet bekend is of zijn vader met [eiser in conventie] heeft overlegd over het plaatsen van de erfafscheiding aan de zijde van [eiser in conventie] langs de driestammige eik, alsmede dat hij het bestaan van (een afspraak met [eiser in conventie], rb) niet kan uitsluiten en betwist hij het bestaan van zodanige afspraak bij gebrek aan wetenschap. De door [gedaagde in conventie] ingenomen stellingen zijn zo weinig consistent dat zij de mogelijkheid openlaten dat zijn vader een afspraak met [eiser in conventie] heeft gemaakt over de plaats van de erfafscheiding. Aldus doet zich de hiervoor bedoelde situatie voor dat de feitelijke macht over het onderhavige stukje grond evengoed kan wijzen op een gebruik als eigenaar als op een gebruik krachtens een persoonlijk recht, zodat niet aan de bezitseis is voldaan. [gedaagde in conventie] is geen eigenaar door verjaring geworden. De in rechtsoverweging 3.3 sub I bedoelde vordering komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.

4.6. Subsidiair heeft [gedaagde in conventie] nog aangevoerd dat [eiser in conventie] geen belang heeft bij de vordering tot ontruiming van dat perceelsgedeelte. Dat standpunt kan niet worden gevolgd. Elke eigenaar heeft immers, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan in het onderhavige geval geen sprake is, aanspraak op het voortdurend en exclusief gebruik van het object van zijn eigendom. De door [gedaagde in conventie] gestelde omstandigheden, te weten dat de waarde van dat perceelsgedeelte te verwaarlozen is, dat het om een steile helling gaat en dat [eiser in conventie] dat perceelsgedeelte onderhoudt noch gebruikt, doen daar, wat daar ook van zij, niet aan af. De vorderingen van [eiser in conventie] sub I, IV en V zullen in zoverre worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. Omdat de vordering sub I zal worden toegewezen heeft [eiser in conventie] geen belang bij toewijzing van zijn vordering sub II.

4.7. Zowel [eiser in conventie] als [gedaagde in conventie] stelt zich op het standpunt dat [eiser in conventie] door de verjaring van artikel 3:105 BW eigenaar is geworden van een strookje grond dat deel uitmaakt van perceel 4983. Omdat aan de voorwaarde waaronder de in rechtsoverweging 3.3. sub V bedoelde vordering van [gedaagde in conventie] is ingesteld niet wordt voldaan, behoeft deze geen bespreking.

4.8. Volgens [eiser in conventie] is het door de partijen bedoelde strookje grond rechtsonder op veldwerk 1381 te vinden: “( lopend langs de woorden “ ijz.bs, bet.r.pl. (scheef), ijz. Hoekpl, 11.95/ijz.bs)”. Dat veldwerk bevat rechtsonder echter geen kaartfragment. Bovendien komen daarop niet alle door [eiser in conventie] bedoelde woorden voor in de door hem weergegeven samenstelling en volgorde. Voor zover [eiser in conventie] daarbij het strookje grond op het oog heeft dat linksonder op het veldwerk 1381 is weergegeven en dat ligt tussen de zwarte streeplijn en de rode streeplijn/zwarte doorgetrokken lijn, wijst de rechtbank er op dat zwarte streeplijnen geen grenzen zijn maar hulplijnen die gebruikt zijn bij de meting (zie de toelichting op het veldwerk). [eiser in conventie] heeft ten aanzien van dit deel van zijn vordering niet aan zijn stelplicht voldaan door feitelijk onvoldoende te onderbouwen welke strook grond hij bedoeld. Dat brengt mee dat de vorderingen sub III niet voor toewijzing in aanmerking komt.

4.9. [gedaagde in conventie] heeft bij zijn vordering voor recht te verklaren dat [eiser in conventie] voor de helft bijdraagt in de kosten van grensreconstructie geen belang meer nu de partijen op de comparitie afspraken hebben gemaakt over de grensreconstructie en de betaling daarvan.

4.10. [gedaagde in conventie] baseert zijn vordering voor recht te verklaren dat [eiser in conventie] voor de helft bijdraagt in de kosten van verwijdering van de bestaande erfafscheiding en plaatsing van een nieuwe soortgelijke erfafscheiding, op artikel 5:49, lid 1 BW. Die grondslag is ondeugdelijk. In die bepaling gaat het, gelet op artikel 5:43 BW, om een ondoorzichtige afsluiting terwijl daarvan in casu geen sprake is. Bovendien zijn de erven van de partijen niet in een aaneengebouwd gedeelte van de gemeente gelegen, zoals artikel 5:49, lid 1 BW vereist.

4.11. Uit de wet vloeit echter voort dat de erfafscheiding voor zover de grens tussen de percelen daar in de lengterichting onderdoor loopt gemeenschappelijk eigendom van de partijen en mandelig is. Blijkens artikel 5:65 BW moeten mandelige zaken op kosten van alle mede/eigenaren worden onderhouden, gereinigd en, indien nodig, worden vernieuwd. Gelet op deze grondslag kan het sub II en III door [gedaagde in conventie] gevorderde daarom alleen betrekking hebben op de erfafscheiding voor zover de grens tussen de percelen daar in de lengterichting onderdoor loopt.

4.12. Vast staat dat (de rechtsvoorgangers van) de partijen indertijd hebben gekozen voor een erfafscheiding met harmonicagaas omdat zij honden hielden. Door de bosachtige aard van de erven en de heuvelachtige terreingesteldheid, heeft zich aan de zijde van [eiser in conventie] tegen dat gaas enig bladafval en dergelijke opgehoopt. [eiser in conventie] stelt dat hij alle medewerking wil verlenen aan het plaatsen van een erfafscheiding, maar stelt dat nu de noodzaak van het hebben van een afrastering van gaas niet meer bestaat – de partijen houden geen honden meer – het redelijk is dat de erfafscheiding die vóór het plaatsen van de huidige afrastering bestond uit palen met enkelvoudig staaldraad, wordt hersteld. De rechtbank volgt [eiser in conventie] in dat standpunt. [gedaagde in conventie] heeft de bereidheid van [eiser in conventie] tot medewerking aan het vernieuwen van de erfafscheiding bestaande uit palen met enkelvoudig staaldraad niet betwist. Hij heeft daarom geen belang bij het sub II en III gevorderde.

4.13. Uitvoering van het voorgaande brengt mee dat [gedaagde in conventie] ook geen belang meer heeft bij toewijzing van het sub IV in reconventie gevorderde. Ophoping van blad, houtafval en bramen zal zich na het oprichten van een nieuwe erfafscheiding als hiervoor bedoeld, niet meer voordoen.

4.14. Omdat de partijen in conventie over en weer deels in het gelijk zullen worden gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd als na te melden.

4.15 [gedaagde in conventie] zal als de in reconventie het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser in conventie] worden begroot op € 256,00 voor salaris advocaat (0,5 punt × tarief II € 452,00).





5. De beslissing
De rechtbank

in conventie

5.1. bepaalt dat de erfgrens tussen de percelen A 998 en A 915 van [eiser in conventie] en perceel A 4983 van [gedaagde in conventie] loopt als met rode streeplijn is aangegeven op veldwerk 1381;

5.2. veroordeelt [gedaagde in conventie] om binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de percelen A 998 en A 915 te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag of gedeelte van een dag, met een maximum van € 5.000,-- gedurende de tijd dat [gedaagde in conventie] in gebreke is aan deze veroordeling te voldoen;

5.3. veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser in conventie] tot op heden begroot op € 1.392,00;

5.4. verklaart de veroordelingen sub 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad;

5.5. wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie

5.6. wijst de vordering af;

5.7. veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser in conventie] tot op heden begroot op € 256,00.





Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.A Walda en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl