Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN6951, Rechtbank Rotterdam , 339331 / HA ZA 09-2710 Print uitspraak

Datum uitspraak: 21-07-2010
Inhoudsindicatie: Onrechtmatige daad, artikel 6:162 BW. Zaken op schip zijn geen bestanddelen en scheepstoebehoren op grond van artikel 8:1 lid 3 en lid 4 BW. Toestaan leveren tegenbewijs gelet op wettelijke bewijsvermoeden ex artikel 3:119 BW.





Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 339331 / HA ZA 09-2710

Vonnis van 21 juli 2010

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KAMAR B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.F. Bienfait,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te Vlaardingen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te Vlaardingen,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te Hellevoetsluis,
4. [gedaagde sub 4],
wonende te Hellevoetsluis,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. G.A. Krol.

Eiseres in conventie/verweerster in reconventie zal hierna “Kamar” genoemd worden.
Gedaagden in conventie/eisers in reconventie zullen hierna “[gedaagden]” genoemd worden.
Gedaagde sub 1, sub 2, sub 3 en sub 4 in conventie/eiser(es) in reconventie zullen hierna respectievelijk “[gedaagde sub 1]”, “[gedaagde sub 2]”, “[gedaagde sub 3]” en “[gedaagde sub 4]” genoemd worden.





1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 21 september 2009 en de door Kamar overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met producties;
- het tussenvonnis van 25 november 2009;
- de conclusie van antwoord in reconventie met productie;
- het proces-verbaal van comparitie van 26 januari 2010;
- de akte uitlaten van [gedaagden] met producties;
- de antwoordakte van Kamar.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.





2. De feiten in conventie en in reconventie

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:

2.1. Kamar is sinds 1 oktober 2004 eigenaar van motordekschuit “Giro” (hierna: Giro) met inventaris.

2.2. S.B. Investments B.V. (hierna: SB) is op 3 februari 2009 door de rechtbank failliet verklaard. SB heeft tot aan haar faillissement gebruik gemaakt van de Giro.

2.3. Op 25 maart 2009 hebben mr. F.J. Lewis als curator van SB en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot onder meer de koop van zaken van SB door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (hierna: de vaststellingsovereenkomst).

2.4. Op 31 maart 2009 is de Giro, in opdracht van [gedaagde sub 3], van haar ligplaats in de Waalhaven in Rotterdam weggesleept naar de Vulcaanhaven in Vlaardingen. Vervolgens is op diezelfde dag de Giro, in opdracht van Kamar, naar het Kralingse Veer in Capelle aan den IJssel gesleept.

2.5. De kosten voor het op 31 maart 2009 in opdracht van Kamar verslepen van de Giro naar het Kralingse Veer bedragen € 995,00.

2.6. Op 2 april 2009 heeft de heer Kater, directeur van Kamar, bij de politie Rotterdam-Rijnmond aangifte gedaan van diefstal van de Giro met inventaris. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

2.7. In een verklaring van [X] (hierna: [X]) d.d. 12 mei 2009 staat, voor zover van belang, vermeld dat [X] op 27 maart 2009 in de Waalhaven in Rotterdam tijdens zijn laatste werkzaamheden met de Giro de navolgende technische uitrusting heeft geconstateerd:
“01) 1 x 20 voet (gebruikte) container, kleur oranje (stond vastgelast op dek)
02) 1 x 200 KVA M.A.N. generator
03) 4 x lasmachine; 650 ampère elk
04) 1 x CO2 lasmachine
05) 5 x guts stangen
06) 4 x lastangen
07) 450 mtr laskabel
08) 7 rollen stroomkabel
09) 1 x aggregaat
10) 1 x luchtcompressor
11) 20 pakken laselektroden; div. maten
12) 1 x acculader”





3. De vordering in conventie

De vordering luidt – verkort weergegeven- om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 13.075,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2009 alsmede [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten.

Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Kamar aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:

3.1. [gedaagden] hebben onrechtmatig gehandeld jegens Kamar door op 31 maart 2009 de Giro te laten wegslepen. Hierdoor zijn [gedaagden] aansprakelijk voor de schade van € 995,00 die bestaat uit de sleepkosten voor het terughalen van de Giro.

3.2. Voordat op 31 maart 2009 de Giro in opdracht van [gedaagden] werd weggesleept bevonden zich aan boord in elk geval de hieronder vermelde zaken. Deze zaken bevonden zich niet meer op de Giro toen Kamar de Giro heeft laten terughalen. Het gaat om de volgende zaken:
1 x 20 voet (gebruikte) container, kleur oranje € 1.000,00
1 x 200 KVA M.A.N. generator € 4.100,00
4 x lasmachine; 650 ampère elk € 3.500,00
1 x CO2 lasmachine € 500,00
5 x guts stangen € 400,00
4 x lasstangen € 300,00
450m laskabel € 200,00
7 rollen stroomkabel € 250,00
1 x aggregaat € 1.000,00
1 x luchtcompressor € 400,00
20 pakken laselektroden; div. maten € 350,00
1 x acculader € 180,00

3.3. Kamar is eigenaar van de onder 3.2. genoemde zaken. [gedaagden] hebben deze zaken zonder toestemming van Kamar op 31 maart 2009 van de Giro gehaald. [gedaagden] hebben hierdoor onrechtmatig gehandeld. [gedaagden] zijn aansprakelijk voor de hierdoor geleden schade. De schade bedraagt € 12.080,00 als vergoeding van de waarde van deze zaken.

3.4. [gedaagden] zijn de wettelijke rente verschuldigd over het totaal gevorderde bedrag van € 13.075,00 (€ 995,00 + € 12.080,00) vanaf 31 maart 2009 tot aan de dag van de voldoening.





4. Het verweer in conventie

Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering en met veroordeling van Kamar in de kosten van het geding.

[gedaagden] hebben daartoe het volgende aangevoerd:

4.1. Er is geen sprake van onrechtmatig handelen door [gedaagden]. [gedaagden] betwisten dat zij de onder 3.2 genoemde zaken van de Giro hebben afgehaald en zij betwisten dat Kamar eigenaar is van deze zaken.

4.2. De hoogte van de gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de onder 3.2 genoemde zaken wordt betwist nu de schade niet is gespecificeerd en onderbouwd. Deze zaken vertegenwoordigen niet de waarde van € 12.080,00.

4.3. Er is geen sprake van onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], want zij hebben niet ernstig verwijtbaar gehandeld.





5. De vordering in reconventie

De vordering luidt – verkort weergegeven- om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Kamar te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis primair aan [gedaagde sub 1] af te geven de hierna onder 5.1. genoemde machines en gereedschappen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per gereedschap c.q. machine, voor iedere dag die Kamar in gebreke blijft de machines en gereedschappen af te geven en subsidiair de betaling van een bedrag van € 16.550,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente alsmede Kamar te veroordelen in de proceskosten.

Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben [gedaagden] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:

5.1. SB huurde van [gedaagde sub 1] de loods aan de Vulcaanweg 41 te Vlaardingen. Tevens huurde SB van [gedaagde sub 1] diverse machines en gereedschappen. SB gebruikte deze machines en gereedschappen voor haar werkzaamheden op de Giro. Aan boord van de Giro bevonden zich op 31 maart 2009 op het moment van het terughalen van de Giro door Kamar de volgende gereedschappen en machines:
1 partij laskabels € 500,00
1 centerdraaibank model 10-175 compleet € 2.000,00
1 flessenwagen incl slangen, reduceren € 250,00
3 boormagneten € 1.125,00
1 pijpbevelmachine € 300,00
1 aambeeld met stalen tafel € 450,00
1 Tig lasmachine € 375,00
1 flessenwagen met slagenset reduceren
snijbrander etc. € 175,00
1 gereedschapwagen incl inhoud € 225,00
1 hogedruk stoomcleaner € 375,00
1 ponton 3 x 4 meter € 2.500,00
1 slangenhaspel voor olievulinrichting,
incl. voorraadtank € 750,00
1 lastrafo € 125,00
1 HD stoomcleaner € 200,00
1 hefmagneet cap 1250 kg € 1.500,00
1 motor (inboedel SB, door SB gekocht)
Aan boord stond defecte Caterpillar € 2.000,00
1 keerkoppeling (heeft SB uit een schip van ons
gehaald en nooit betaald € 1.000,00
1 partij handtakels € 2.700,00

5.2. De onder 5.1 genoemde gereedschappen en machines zijn eigendom van [gedaagde sub 1] en primair dient Kamar deze zaken af te geven. Kamar is bezitter niet te goeder trouw van deze gereedschappen en machines en heeft zich ongerechtvaardigd verrijkt.

5.3. Subsidiair heeft Kamar onrechtmatig gehandeld door het zich op onrechtmatige wijze toe-eigenen van de onder 5.1 genoemde en aan [gedaagde sub 1] in eigendom toebehorende gereedschappen en machines. Kamar is aansprakelijk voor de hierdoor geleden schade. De schade bedraagt € 16.550,00 als vergoeding van de waarde van deze gereedschappen en machines.

5.4. Kamar is de wettelijke handelsrente verschuldigd.





6. Het verweer in reconventie

Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, uitvoerbaar bij voorraad, en met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding.

Kamar heeft daartoe het volgende aangevoerd:

6.1. [gedaagden] zijn niet-ontvankelijk in hun vordering omdat zij niet hebben aangetoond dat de vordering in reconventie hoofdelijk is. Alleen de eigenaar van de gereedschappen en machines kan de onderhavige vordering in reconventie instellen en [gedaagden] hebben onvoldoende gesteld dat één van hen eigenaar is.

6.2. Op de Giro zijn geen gereedschappen en machines aanwezig die eigendom zijn van [gedaagden], zodat Kamar de onder 5.1 genoemde gereedschappen en machines niet kan teruggeven. Dit staat tevens een dwangsomveroordeling in de weg.

6.3. Er is geen sprake van onrechtmatig handelen door Kamar. Kamar heeft geen gereedschappen en machines van [gedaagden].

6.4. De hoogte van de gevorderde schadevergoeding wordt betwist. [gedaagden] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het bedrag van € 16.550,00 de waarde zou vertegenwoordigen van de onder 5.1 genoemde gereedschappen en machines.

6.5. De wettelijke handelsrente is niet verschuldigd omdat deze niet is gebaseerd op een in artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) genoemde overeenkomst. Mocht Kamar de rente wel verschuldigd zijn dan is de ingangsdatum een onvoldoende bepaalde dag zodat de rente pas vanaf 11 november 2009 verschuldigd is.





7. De beoordeling

in conventie

7.1. Kamar heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld door de Giro zonder toestemming van Kamar te laten wegslepen. Als niet weersproken staat vast dat [gedaagde sub 3] opdracht heeft gegeven de Giro weg te slepen terwijl de Giro niet haar eigendom was. De rechtbank is van oordeel dat door het laten wegslepen van de Giro zonder toestemming van de eigenaar – Kamar – er een inbreuk is gemaakt op het eigendomsrecht van Kamar. Deze inbreuk levert onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW op jegens Kamar. Weliswaar staat vast dat [gedaagde sub 3] de opdracht heeft gegeven de Giro weg te slepen, maar [gedaagden] hebben betwist dat [gedaagde sub 3] persoonlijk aansprakelijk gesteld kan worden, nu [gedaagde sub 3] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De rechtbank begrijpt dit verweer zo dat [gedaagde sub 3] zich op het standpunt stelt dat zij niet voor zichzelf handelde toen ze de opdracht tot het wegslepen van de Giro gaf, doch als vertegenwoordigster van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2]. De rechtbank constateert echter dat uit het dossier niet blijkt wat de verhouding tussen [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] is. Kamar zal in de gelegenheid worden gesteld om zich hier nader over uit te laten en daarbij voorts aan te geven wie van gedaagden hij aansprakelijk acht voor de schade en op welke grond. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen teneinde Kamar in de gelegenheid te stellen een conclusie te nemen, waarna [gedaagden] bij antwoordconclusie mogen reageren.

7.2. Als vast komt te staan wie onrechtmatig heeft (hebben) gehandeld, dan dient (dienen) diegene(n) de schade die Kamar als gevolg van deze onrechtmatige daad heeft geleden te vergoeden. Als gevolg van het wegslepen van de Giro heeft Kamar schade geleden die bestaat uit de kosten van het terughalen van de Giro, te weten € 995,00. [gedaagden] hebben met betrekking tot de hoogte van de gevorderde schadevergoeding geen verweer gevoerd, zodat het bedrag van € 995,00 toewijsbaar is.

7.3. Kamar heeft voorts aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld door de bij Kamar in eigendom zijnde zaken zoals opgenomen onder 3.2 van de Giro af te halen. [gedaagden] betwisten dat zij deze zaken van de Giro hebben afgehaald en tevens betwisten zij dat Kamar eigenaar is van deze zaken. De rechtbank overweegt als volgt. Wil er met betrekking tot het wegnemen van de zaken sprake zijn van een onrechtmatige daad jegens Kamar, dan moet vaststaan dat deze zaken op 31 maart 2009 op de Giro aanwezig waren, dat deze zaken vervolgens van de Giro zijn afgehaald en dat deze zaken in eigendom toebehoorden aan Kamar.

7.4. Kamar heeft gesteld dat de zaken die op 31 maart 2009 van de Giro zijn gehaald, staan weergegeven onder 3.2. Kamar heeft ter onderbouwing van deze stelling aangevoerd dat zij sinds 1 oktober 2004 eigenaar is van de Giro inclusief inventaris en dat uit de verklaring van [X] d.d. 12 mei 2009 volgt welke zaken op de Giro aanwezig waren op 27 maart 2009. Tevens heeft Kamar ter onderbouwing het proces-verbaal van aangifte van 2 april 2009 overgelegd. [gedaagden] hebben in eerste instantie betwist dat de zaken zoals weergegeven onder 3.2 aanwezig waren op de Giro, maar ter comparitie heeft [gedaagde sub 4] erkend dat hij in ieder geval een container, waarin zich een aantal zaken bevonden en daarnaast een luchtcompressor en laskabel van de Giro heeft gehaald. Tevens heeft [gedaagde sub 4] verklaard dat hij een aggregaat of een generator van de Giro heeft afgehaald, doch betwist dat hij een CO2 lasmachine van de Giro heeft gehaald. Ten aanzien van de overige zaken heeft [gedaagde sub 4] ter comparitie verklaard dat hij niet zeker meer weet of hij deze zaken van de Giro heeft gehaald. [gedaagde sub 3] heeft voorts ter comparitie verklaard dat zij in het bezit is van een lijst van de zaken die zich in de container bevonden.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van een deel van de zaken is niet betwist dat deze door [gedaagde sub 4] van de Giro zijn gehaald. Met betrekking tot het overige deel van de zaken wordt voorop gesteld dat [gedaagden] niet hebben gesteld dat deze zaken nog aanwezig waren op de Giro op het moment dat de Giro door Kamar werd teruggehaald. Mede in het licht van de door Kamar overgelegde verklaring van [X], had het dan ook op de weg van [gedaagden] gelegen om hun betwisting dat de onder 3.2 genoemde zaken niet op de Giro aanwezig waren op het moment dat zij de Giro onrechtmatig hebben laten wegslepen nader te onderbouwen. Zij hebben daarvoor de gelegenheid gehad, doch zij hebben dit niet gedaan. Nu [gedaagde sub 4] in ieder geval een deel van de zaken van de Giro heeft gehaald, mocht worden verwacht dat hij kennis heeft van de zaken die zich op dat moment op de Giro bevonden. [gedaagde sub 3] heeft ter comparitie ook verklaard dat zij beschikt over een lijst van de zaken die zich in de container bevonden. [gedaagden] hebben deze lijst echter niet overgelegd terwijl dit wel van hen verwacht mocht worden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken dat de onder 3.2 genoemde zaken op 31 maart 2009 aanwezig waren op de Giro en door [gedaagde sub 4] van boord zijn gehaald. Hiermee is vast komen te staan dat deze zaken aanwezig waren op de Giro en door [gedaagde sub 4] van de Giro zijn afgehaald.

7.5. Voorts is de vraag aan de orde wie eigenaar is van de zaken die door [gedaagde sub 4] van de Giro zijn afgehaald. Kamar heeft aangevoerd dat zij op grond van artikel 8:1 BW eigenaar is van deze zaken. Kamar heeft ter onderbouwing gesteld dat het aggregaat en de vastgelaste container op grond van artikel 8:1 lid 3 BW bestanddelen zijn van het schip en dat de overige zaken inventaris betreffen die op grond van artikel 8:1 lid 4 BW scheepstoebehoren zijn. [gedaagden] hebben dit gemotiveerd betwist.
De rechtbank overweegt als volgt. De wet kent in artikel 8:1 BW een bijzondere regeling voor hetgeen deel uitmaakt van een schip. In artikel 8:1 lid 3 BW is bepaald dat voortbewegingswerktuigen en andere machinerieën bestanddeel van het schip worden op het ogenblik dat, na hun inbouw, hun bevestiging daaraan zodanig is als deze ook na voltooiing van het schip zal zijn. Uit hetgeen is gesteld, kan niet worden afgeleid dat het aggregaat en de container gelet op de vereisten van inbouw en bevestiging bestanddeel van het schip zijn geworden. In de literatuur is tevens uitgemaakt dat een schip nog andere bestanddelen dan voortbewegingswerktuigen en andere machinerieën kan omvatten en dat voor die zaken de criteria van artikel 3:4 BW het richtsnoer moeten verschaffen (vgl. Asser 7-I, nr.30). In artikel 3:4 lid 1 en lid 2 BW worden het maatschappelijke criterium en het fysieke criterium genoemd. Op grond van het maatschappelijk criterium is al hetgeen dat volgens verkeersopvatting een wezenlijk onderdeel van de zaak uitmaakt bestanddeel van de zaak. Op grond van het fysiek criterium is al hetgeen dat zodanig met de hoofdzaak verbonden is dat het daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan één van beide zaken eveneens bestanddeel van die hoofdzaak. Uit hetgeen is gesteld, kan de rechtbank niet afleiden dat het aggregaat en de container naar verkeersopvattingen als één zaak met het schip moet worden gezien, dan wel dat het aggregaat zodanig met het schip was verbonden dat zij daarvan niet kon worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis is aangebracht aan het schip. Met betrekking tot de stelling van Kamar dat de container aan de Giro zat vastgelast, overweegt de rechtbank als volgt. Een beschadiging is van betekenis indien het gaat om een forse, aanzienlijke schade, een beschadiging van gewicht, een wezenlijke beschadiging. Voor beantwoording van de vraag of een beschadiging van betekenis is, is ondermeer de omvang van de schade in vergelijking met de waarde van de betrokken zaak van belang. De rechtbank leidt uit de stellingen van Kamar en de door haar ter onderbouwing overgelegde foto’s niet af dat bij het verwijderen van de container van de Giro is gebleken van schade van betekenis aan het schip. Weliswaar is op de foto’s wel schade te zien aan de Giro, maar dit is geen schade van betekenis zoals hiervoor vermeld. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het aggregaat en de container geen bestanddelen van het schip zijn in de zin van artikel 8:1 lid 3 BW.
Voorts is in artikel 8:1 lid 4 BW bepaald dat scheepstoebehoren zaken zijn die geen bestanddeel van het schip zijn en bestemd zijn om het schip duurzaam te dienen en door hun vorm als zodanig zijn te herkennen, met daarnaast onder een aparte noemer tevens navigatie- en communicatiemiddelen. Ten aanzien van de overige zaken, die aan boord van de Giro waren valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat deze zaken zijn bestemd om het schip duurzaam te dienen en door hun vorm als zodanig herkenbaar zijn. De rechtbank acht hierbij van belang dat de inventaris voornamelijk bestaat uit lasmaterialen. Deze materialen zijn bestemd voor werkzaamheden op het schip en zij zijn niet bestemd om het schip duurzaam te dienen, zoals bijvoorbeeld ankers, reddingsboten en sleeptrossen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inventaris geen zaken betreft die als scheepstoebehoren dienen te worden aangemerkt.
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, vast dat Kamar op grond van artikel 8:1 BW geen eigenaar is van de zaken die door [gedaagde sub 4] van de Giro zijn gehaald.

7.6. Kamar heeft voorts ter onderbouwing van haar stelling dat zij eigenaar is van de zaken die [gedaagde sub 4] op 31 maart 2009 van de Giro heeft weggenomen aangevoerd dat zij op 1 oktober 2004 eigenaar werd van de Giro met inventaris. [gedaagden] hebben gemotiveerd betwist dat Kamar eigenaar is van deze zaken en zij hebben gesteld dat [gedaagde sub 1] eigenaar is van de zaken. De rechtbank overweegt dat uit de door Kamar overgelegde inventarislijst van de Giro uit 2004 niet volgt dat zij eigenaar is van de onder 3.2 genoemde zaken, nu de zaken op deze lijst daarmee niet geheel (specifiek) overeenstemmen. Voor zover Kamar voorts de verklaring van [X] d.d. 12 mei 2009 ter onderbouwing van zijn stelling dat hij eigenaar is van de onder 3.2 genoemde zaken heeft overgelegd, overweegt de rechtbank dat deze verklaring niets zegt over wie eigenaar is van deze zaken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de stelling van Kamar dat zij eigenaar is van de zaken thans nog niet is komen vast te staan. In beginsel ligt de bewijslast van de stelling dat Kamar eigenaar is van de zaken op grond van artikel 150 Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) bij Kamar. Ter zake van de bewijslastverdeling heeft Kamar echter een beroep gedaan op artikel 3:119 BW. Kamar heeft onweersproken gesteld dat zij sinds het faillissement van SB op 3 februari 2009 bezitter is van de Giro en de zich daarop bevindende zaken omdat zij de Giro heeft laten afmeren en de havengelden heeft betaald. Op grond van artikel 3:119 lid 1 BW wordt een bezitter van een goed vermoed rechthebbende te zijn. Tegen dit wettelijke vermoeden kan tegenbewijs worden geleverd. Dit tegenbewijs hoeft niet te bestaan in het bewijs van het tegendeel; voldoende is dat zoveel twijfel wordt gezaaid dat de op het wettelijke vermoeden berustende vaststelling onhoudbaar wordt.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] thans onvoldoende twijfel hebben gezaaid waardoor de voormelde op het wettelijke vermoeden berustende vaststelling onhoudbaar zou zijn geworden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Weliswaar hebben [gedaagden] gesteld dat SB op grond van de tussen [gedaagde sub 1] en SB gesloten gebruiksovereenkomst van machines, gereedschappen, halkranen en walkranen d.d. 5 april 2005 (hierna: gebruiksovereenkomst) zaken van [gedaagde sub 1] in gebruik had op de Giro, maar [gedaagden] hebben nagelaten om de bij de overeenkomst behorende bijlage te overleggen waardoor niet duidelijk is op welke zaken de overeenkomst ziet. Tevens hebben [gedaagden] hun stelling onderbouwd door overlegging van het taxatierapport d.d. 22 oktober 2001 dat in opdracht van [gedaagde sub 1] door Zuid-Nederlands Expertisebureau B.V. is opgemaakt van de inventaris met machines en toebehoren die destijds aanwezig waren in de panden van [gedaagde sub 1]. Weliswaar worden in dit taxatierapport dezelfde soort zaken, namelijk lasmaterialen genoemd, als de onder 3.2 genoemde zaken, maar hieruit volgt niet dat de onder 3.2 genoemde zaken in eigendom waren van [gedaagden].
Nu het wettelijk vermoeden in de zin van artikel 3:119 BW (nog) niet is weerlegd, zullen [gedaagden] in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren. Alvorens [gedaagden] toe te laten tot dit bewijs, zal de rechtbank [gedaagden] in staat stellen om zich in de hiervoor onder 7.1 bedoelde antwoordconclusie uit te laten over de vraag hoe zij dit tegenbewijs wensen te leveren.

7.7. Wanneer [gedaagden] te zijner tijd slagen in het hun opgedragen tegenbewijs, dan is niet komen vast te staan dat de zaken eigendom waren van Kamar en zal de vordering op grond van het onderhavige gestelde onrechtmatig handelen worden afgewezen. Voor het geval [gedaagden] niet slagen in het hun opgedragen tegenbewijs, dan is vast komen te staan dat Kamar eigenaar was van de zaken en dat deze zaken door [gedaagde sub 4] zonder toestemming van de eigenaar van de zaken – Kamar- van de Giro zijn weggenomen. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor een inbreuk is gemaakt op het eigendomsrecht van Kamar en dit betekent dat er jegens haar onrechtmatig is gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW.
Weliswaar staat vast dat [gedaagde sub 4] de zaken van de Giro heeft weggenomen, maar [gedaagden] hebben betwist dat [gedaagde sub 4] persoonlijk aansprakelijk gesteld kan worden, nu [gedaagde sub 4] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De rechtbank begrijpt dit verweer zo dat ook [gedaagde sub 4] zich op het standpunt stelt dat hij niet voor zichzelf handelde toen hij de zaken van de Giro wegnam, doch als vertegenwoordiger van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2]. Zoals hiervoor onder 7.1 is overwogen blijkt echter uit het dossier niet wat de verhouding tussen [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] is. Kamar zal in de gelegenheid worden gesteld om zich hier nader over uit te laten en daarbij voorts aan te geven wie van gedaagden zij aansprakelijk acht voor de onderhavige schade en op welke grond. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen teneinde Kamar in de gelegenheid te stellen een conclusie te nemen, waarna [gedaagden] bij antwoordconclusie mogen reageren.

7.8. Als vast komt te staan wie onrechtmatig heeft (hebben) gehandeld, dan dient (dienen) diegene(n) de schade die Kamar als gevolg van deze onrechtmatige daad heeft geleden te vergoeden. Als gevolg van het wegnemen van de zaken heeft Kamar schade geleden die bestaat uit de waarde van de weggenomen zaken. Kamar heeft een bedrag van € 12.080,00 aan schadevergoeding gevorderd. [gedaagden] hebben de hoogte van het gevorderde bedrag betwist omdat het bedrag niet is gespecificeerd en onderbouwd. Kamar zal in haar conclusie na bewijslevering haar vordering tot schadevergoeding nader dienen te specificeren en te onderbouwen. In ieder geval mag van haar verwacht worden dat ze telkens merk, type en ouderdom van de gevorderde zaken aangeeft. Hierbij zal Kamar tevens in de gelegenheid zijn om eventuele aankoopbewijzen van de zaken te overleggen. De rechtbank sluit niet uit dat ter vaststelling van de schade te zijner tijd een deskundigenbericht noodzakelijk zal zijn. Voor dat geval dient Kamar zich in deze conclusie uit te laten over het aantal en de persoon van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen en de hoogte van het voorschot. Nu de onderhavige zaak reeds naar de rol wordt verwezen voor het nemen van een conclusie als hiervoor bedoeld onder 7.1, 7.6 en 7.7, kan Kamar desgewenst ook al in deze conclusie ingaan op de hiervoor genoemde onderbouwing van de gevorderde schade.

7.9. Met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op het bepaalde in artikel 6:83 sub b BW zijn [gedaagden] de wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat Kamar de schade als gevolg van de onrechtmatige daad heeft geleden. De rechtbank zal derhalve over het uiteindelijk toe te wijzen bedrag de wettelijke rente toewijzen vanaf 31 maart 2009.

7.10. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

in reconventie

7.11. [gedaagden] hebben gesteld dat [gedaagde sub 1] de eigendom heeft van de gereedschappen en machines die op 31 maart 2009 na het terughalen van de Giro door Kamar nog op de Giro aanwezig waren zoals weergegeven onder 5.1. [gedaagden] hebben ter onderbouwing van deze stelling aangevoerd dat SB uit hoofde van de tussen SB en [gedaagde sub 1] gesloten gebruiksovereenkomst van machines, gereedschappen, halkranen en walkranen van 5 april 2005 deze gereedschappen en machines in gebruik had op de Giro. Kamar heeft gemotiveerd betwist dat er gereedschappen en machines van [gedaagde sub 1] aanwezig waren op de Giro.
De rechtbank overweegt als volgt. Het ligt op de weg van [gedaagden] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waarop hun vordering is gebaseerd. Gelet op de gemotiveerde betwisting van Kamar en de duidelijke opdrachten van de rechtbank in haar tussenvonnis van 25 november 2009 en het proces-verbaal van de comparitie van 26 januari 2010 had het op de weg van [gedaagden] gelegen om uiterlijk in hun akte uitlaten na comparitie hun stelling, dat de onder 5.1 genoemde gereedschappen en machines op 31 maart 2009 na het terughalen van de Giro door Kamar aan boord van de Giro waren, nader te onderbouwen. Weliswaar hebben [gedaagden] in hun akte ter onderbouwing van hun stelling het taxatierapport en de vaststellingsovereenkomst overgelegd, maar hieruit volgt niet welke gereedschappen en machines op 31 maart 2009 na het terughalen van de Giro door Kamar aanwezig waren op de Giro. Het taxatierapport vermeldt namelijk gereedschappen en machines die in 2001 aanwezig waren in de panden van [gedaagde sub 1] en de vaststellingsovereenkomst ziet niet op gereedschappen en machines die zich bevinden op de Giro. Bovendien hebben [gedaagden] de bijlage behorende bij de gebruiksovereenkomst niet overgelegd waardoor niet duidelijk is op welke (soort) machines en gereedschappen de gebruiksovereenkomst ziet. Als eigenaar van de gevorderde machines en gereedschappen had van [gedaagden] op zijn minst verwacht mogen worden dat zij de voormelde bijlage, een verklaring van SB over het gebruik van de machines en gereedschappen en/of een lijst van de op 31 maart 2009 op de Giro aanwezige machines en gereedschappen hadden overgelegd. Dit hebben zij echter niet gedaan. De vordering is derhalve niet voldoende onderbouwd in het licht van de gemotiveerde betwisting, zodat [gedaagden] niet hebben voldaan aan hun stelplicht. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan een bewijsopdracht. Nu niet is komen vast te staan dat er gereedschappen en machines die eigendom van [gedaagde sub 1] waren aan boord van de Giro waren op 31 maart 2009 na het terughalen van de Giro door Kamar, liggen in reconventie de primaire vordering tot afgifte van deze zaken en de subsidiaire vordering tot schadevergoeding voor afwijzing gereed.

7.12. De rechtbank zal iedere (verdere) beslissing aanhouden in afwachting van de eindbeslissing in conventie.





8. De beslissing

De rechtbank

in conventie

verwijst de zaak naar de rol van 1 september 2010 voor het nemen van een conclusie aan de zijde van Kamar als hiervoor bedoeld onder 7.1, 7.7 en 7.8, waarna [gedaagden] een antwoordconclusie kunnen nemen waarin zij zich tevens kunnen uitlaten als bedoeld onder 7.6;

houdt iedere verdere beslissing aan.

in reconventie

houdt iedere (verdere) beslissing aan.





Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2010.?

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl