Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BP7506, Rechtbank Amsterdam , 453198 / HA ZA 10-799

Datum uitspraak: 27-10-2010
Inhoudsindicatie:Samenwoners, gemeenschappelijk appartement. Vordering tot verdeling. Het betreft een verdeling van een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW. Artikel 3:178 lid 1 BW is van toepassing. Op grond van lid 3 van artikel 3:178 BW kan echter de rechter, indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, de vordering tot verdeling telkens voor ten hoogste drie jaar uitsluiten. Na een belangenafweging komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat de door de onmiddellijke verdeling getroffen belangen van de man aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend. Het appartement moet worden verkocht. Op 1 december 2010 is een herstelvonnis gewezen waarbij de veroordelingen onder 5.1., 5.2., 5.3., 5.4. en 5.5. alsnog uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard.





Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht


zaaknummer / rolnummer: 453198 / HA ZA 10-799

Vonnis van 27 oktober 2010

in de zaak van

[A],
wonende te --
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van
[B],
wonende te --
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. N.B.J. Stumpel,

tegen

[C],
wonende te --
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.


Partijen zullen hierna [A] en [C] genoemd worden, [B] voornoemd zal hierna als [B] worden aangeduid.





1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 februari 2010, met bewijsstukken,
- de conclusie van antwoord, tevens voorwaardelijke eis in reconventie,
- het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 14 juli 2010 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 13 september 2010 met de daarin genoemde conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, alsmede akte tot voorwaardelijke vermeerdering van eis in conventie.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.





2. De feiten
2.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond. De samenwoning is beëindigd in de loop van 2003 dan wel in 2004.

2.2. Op 19 juli 2002 hebben partijen het appartementsrecht met betrekking tot de woning gelegen aan de -- in -- (hierna: het appartement) in gemeenschappelijk eigendom verkregen, waarvoor op naam van [B] en [C] een hypothecaire geldlening van € 169.375,= bij SNS Bank N.V. is gesloten.

2.3. Bij notariële akte van 26 augustus 2002 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten.

2.4. Bij notariële akte van 20 september 2002 hebben partijen ten behoeve van een verbouwing van het appartement bij DSB Financieringen B.V. een tweede hypothecaire geldlening van € 18.782,= gesloten.

2.5. Bij beschikking van 10 augustus 2010 is [B] onder bewind gesteld en is de heer [A] tot bewindvoerder benoemd.





3. Het geschil
de vordering in conventie

3.1. [A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging van eis, kort samengevat,
1. de verdeling te bevelen van het appartement gelegen aan de -- in --,
2. de wijze en de condities te bepalen waarop het appartement zal worden verkocht,
3. te bepalen dat de netto opbrengst bij helfte zal worden verdeeld, dan wel een restschuld door iedere deelgenoot voor de helft zal worden gedragen,
4. voor het geval [C] zijn medewerking niet verleent aan de door de rechtbank te bepalen wijze van verkoop en eigendomsoverdracht, te bepalen dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van de voor de verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaringen van [C] zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW, waaronder begrepen de verkoopopdracht aan een door de rechtbank aan te wijzen makelaar,
5. met veroordeling van [C] in de kosten van het geding.

3.2. [A] stelt daartoe het volgende. [B] woont vanwege het beëindigen van de affectieve relatie tussen haar en [C] al enige tijd niet meer in het appartement. [B] kan echter als eigenaresse van de onverdeelde helft van het appartement, hetgeen zij nog steeds is, geen aanspraak maken op een bijstandsuitkering en een huurwoning en ook komt zij niet voor een woontoeslag in aanmerking. Zij is ook nog steeds hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit hoofde van de twee hypothecaire geldleningen die op het appartement rusten. [B] heeft een BKR-notering als gevolg waarvan zij geen nieuwe hypothecaire lening kan sluiten. Zij heeft er dan ook belang bij om op korte termijn uit de onverdeeldheid van het appartement te raken, aldus – steeds – [A]. [B] heeft aan [A] toestemming gegeven in rechte (een bevel tot) verdeling te vorderen.

3.3. [C] voert verweer in conventie. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [B], althans tot afwijzing van zijn vordering, met veroordeling van [B] in de kosten van de procedure. Op het verweer van [C] wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

de vordering in voorwaardelijke reconventie

3.4. [C] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen
dat de verdeling wordt uitgesteld voor de periode van maximaal drie jaar,
- dat geen verdeling gelast kan worden wegens het ontbreken van duidelijkheid over de mogelijke bestaande overeenstemming tussen partijen,
dat [A] wordt veroordeeld in de kosten van dit geding.

3.5. [C] stelt daartoe allereerst dat niet vaststaat dat partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over een verdeling, zodat artikel 3:185 BW toepassing mist. Tevens stelt hij dat dat hij onevenredig in zijn belangen wordt getroffen indien het appartement op korte termijn aan een derde wordt verkocht. Hij heeft - zoals tussen partijen afgesproken - na het vertrek van [B] grote inspanningen verricht om een gezamenlijke hypotheekachterstand en het krediet bij DSB af te lossen en heeft alle lasten van het appartement betaald. Hij wil graag in de woning blijven wonen en dus volledig eigenaar van het appartement worden. Volgens [C] is zijn inkomen hoog genoeg om de hypotheeklasten te betalen, maar om de financiering rond te krijgen heeft hij meer tijd nodig en bij verdeling op korte termijn wordt die tijd hem ontnomen. Verder stelt [C] dat bij verkoop van het appartement op korte termijn een restschuld zal ontstaan omdat de huizenprijzen laag zijn en zal hij deze restschuld alleen moeten dragen indien [B] na de verkoop van het appartement in de schuldsanering terecht komt.

3.6. [A] voert verweer in voorwaardelijke reconventie en verzoekt de rechtbank de vordering van [C] af te wijzen. Op zijn verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.





4. De beoordeling
in conventie en in voorwaardelijke reconventie

4.1. Nu het verweer van [C] in conventie op dezelfde gronden berust als zijn eis in voorwaardelijke reconventie zal de rechtbank de conventie en de voorwaardelijke reconventie gelijktijdig behandelen.

De bewindvoerder

4.2. [C] voert aan dat de zaak moet worden geschorst zodat [A] als bewindvoerder van [B] kan worden opgeroepen en zich formeel in deze procedure kan stellen.

4.3. Dit verweer wordt verworpen. Hangende deze procedure, namelijk na het uitbrengen van de dagvaarding en na de door [C] genomen conclusie van antwoord in conventie (tevens eis in voorwaardelijke reconventie), is [A] bij beschikking van
10 augustus 2010 tot bewindvoerder van [B] benoemd. Eén van de taken van een bewindvoerder is om een rechthebbende, hier [B], in rechte te vertegenwoordigen. Van [B] heeft [A] toestemming gekregen de procedure voort te zetten en de onderhavige vordering in conventie aan te vullen. Door het nemen van de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie alsmede akte tot voorwaardelijke vermeerdering van eis in conventie, waarin uiteengezet is dat [B] onder bewind is gesteld en dat [A] haar in en buiten rechte vertegenwoordigt, is [A] als vertegenwoordiger van [B] in deze procedure opgetreden en heeft hij zich als procespartij gesteld. Nu [A] kennelijk geen gebruik wenst te maken van de door de wet aan hem geboden mogelijkheid de procedure te schorsen, valt niet in te zien waarom toch zou moeten worden geschorst.

De verdeling van het appartement

4.4. Met betrekking tot de woning is tussen partijen sprake van een gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 lid 1 BW. Ingevolge artikel 3:178 lid 1 BW kan een ieder van de deelgenoten in beginsel te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen. Op grond van lid 3 van artikel 3:178 BW kan echter de rechter, indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, de vordering tot verdeling telkens voor ten hoogste drie jaar uitsluiten. In geschil is of van een dergelijke uitzonderingssituatie sprake is.

4.5. De belangen van [C] bij uitsluiting van de verdeling zijn vooral gelegen in het feit dat hij graag in het appartement wil blijven wonen en meer tijd nodig heeft om de financiering voor de volledige eigendom van het appartement rond te krijgen. Daarnaast is hij bevreesd voor de mogelijkheid dat hij bij verkoop van het appartement op korte termijn aansprakelijk wordt gehouden voor het bestaan van een eventuele restschuld, zonder dat [B] daaraan zou kunnen bijdragen.

4.6. Thans staat echter geenszins vast dat [C] van een hypotheekverstrekker financiering zal krijgen om de volledige eigendom van het appartement te verwerven. Tot op heden zijn al zijn pogingen om daarvoor financiering te verkrijgen immers zonder resultaat gebleven. Bovendien blijft [C] - naar verwachting - nog drie jaar bij het BKR genoteerd staan, waardoor het afsluiten van een nieuwe (hypothecaire) lening voor hem niet mogelijk is. Ook staat niet vast dat een restschuld zal ontstaan indien de woning op korte termijn wordt verkocht. Immers, nadere stukken die deze stelling van [C] onderbouwen ontbreken, terwijl [C] zelf bovendien ter comparitie heeft verklaard dat de waarde van het appartement nu ongeveer even groot is als de nog openstaande hypotheek.

4.7. De belangen van [B] bij een verdeling op korte termijn zijn gelegen in het feit dat zij, zo lang de woning niet is verdeeld, niet voor een schuldsanering in aanmerking kan komen, zij geen andere woning kan huren dan wel kopen en geen aanspraak kan maken op een bijstanduitkering.

4.8. De rechtbank oordeelt als volgt. [C] heeft de door [B] gestelde belangen niet gemotiveerd betwist, zodat vaststaat dat [B], zolang zij voor de helft eigenaresse is van het appartement, haar eigen financiële- en huisvestingssituatie niet kan verbeteren. Het belang van [B] bij onmiddellijke verdeling wordt ook onderstreept doordat partijen al geruime tijd, namelijk sinds het beëindigen van hun affectieve relatie, in onverdeeldheid leven. Van [B] kan niet worden gevergd om gedurende nog langere tijd in moeilijke financiële – en huisvestingsomstandigheden te verkeren om aan de financiële belangen van [C] tegemoet te komen. Alles afwegend, komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat de door de onmiddellijke verdeling getroffen belangen van [C] aanmerkelijk groter (cursivering door de rb) zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend. De vordering van [A] in conventie tot verdeling van de woning zal daarom worden toegewezen en de primaire vordering van [C] in voorwaardelijke reconventie zal worden afgewezen. Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat, anders [C], meent artikel 3:185 BW wel van kracht is. In de onderhavige procedure is immers gebleken dat partijen niet onderling tot overeenstemming over een verdeling kunnen komen.

4.9. [A] vordert dat de rechtbank de wijze gelast waarop en de condities waaronder het appartement dient te worden verdeeld. De rechtbank zal bepalen dat het appartement dient te worden verkocht aan een derde en dat de overwaarde dan wel de restschuld tussen partijen moet worden verdeeld. Zij wijst daartoe een makelaar aan die - desgevraagd - de verkoop van het appartement ter hand zal nemen. De makelaar zal daartoe de woning dienen te taxeren en een vraagprijs vaststellen. Indien de makelaar oordeelt dat een door een potentiële koper gedaan bod redelijk is, ook al is dat onder de vraagprijs, dan dienen partijen met dat bod in te stemmen. De rechtbank wijst dhr. R. Soomers van Heyen makelaars uit Naarden als makelaar aan.

4.10. [C] zal binnen twee weken na betekening van het vonnis zijn medewerking dienen te verlenen aan het verkopen van het appartement door een verkoopopdracht aan voornoemde makelaar te geven. Indien gedaagde nalaat binnen twee weken na betekening van het vonnis een verkoopopdracht aan de voornoemde makelaar te verstrekken, zal dit vonnis voor zijn vereiste wilsverklaring en handtekening in de plaats treden. Dit geldt niet voor vervangende toestemming voor verkoop en levering van de woning nu de overige voorwaarden, naast de verkoopprijs, thans nog niet bekend zijn.

4.11. Mocht [C] na taxatie door de makelaar en voordat een koopovereenkomst met een derde is gesloten, alsnog in staat blijken het aandeel van [B] in het appartement over te nemen tegen de vraagprijs dan wel een door de makelaar redelijk geachte prijs, dan staat het partijen uiteraard vrij in onderling overleg te besluiten het appartement niet aan een derde te verkopen, maar het aandeel van [B] aan [C] over te dragen.

4.12. Nu op korte termijn tot verkoop van het appartement moet worden overgegaan, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het subsidiaire standpunt van [C] dat de bedragen van € 7.000,= en € 18.782,= in de verdeling moeten worden betrokken zodat, zo begrijpt de rechtbank, feitelijk een andere verdeling van de opbrengst van het appartement zal plaatsvinden dan de door [A] voorgestane verdeling bij helfte.

De verrekenvordering van de hypotheekachterstand van € 7.000,=

4.13. Volgens [C] is er tijdens de samenwoning van partijen een hypotheekachterstand van € 7.000,= ontstaan die hij met zijn privé-vermogen volledig heeft ingelost. Hij heeft dan ook recht op vergoeding van de helft van dit bedrag, zijnde

€ 3.500,=, van [B], aldus [C]. [A] bestrijdt dat de achterstand in de hypotheek tijdens de samenwoning van [C] en [B] is ontstaan. Volgens [A] is de achterstand pas ontstaan nadat [B] de woning heeft verlaten. [A] erkent dat [B] ter zake geen betalingen heeft gedaan maar bestrijdt bij gebreke van bewijsstukken dat [C] de hypotheekschuld heeft ingelost.

4.14. Tussen partijen staat vast dat na het beëindigen van de samenwoning de kosten van het appartement voor rekening van [C] zouden komen. Indien de hypotheekachterstand na het vertrek van [B] is ontstaan dient deze dus ten laste van [C] te komen. Aangezien [C] zich beroept op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat de hypotheekachterstand tijdens de samenwoning is ontstaan en dat hij deze heeft ingelost, rust op hem - nu [A] deze stelling betwist - de bewijslast hiervan. [C] zal overeenkomstig zijn daartoe strekkend aanbod worden toegelaten bewijs te leveren van zijn stelling dat de hypotheekachterstand van € 7.000,= tijdens de samenwoning is ontstaan en dat hij deze heeft ingelost.

4.15. Indien [C] in dat bewijs slaagt dan heeft hij recht op vergoeding van de helft van het bedrag van € 7.000,= van [B]. Partijen zullen dit dan bij de verdeling van de opbrengst van het appartement dienen te verrekenen.

De verrekenvordering van het bedrag van € 18.782,=

4.16. Tussen partijen staat vast dat partijen dit bedrag hebben ontvangen uit hoofde van een tweede hypothecaire geldlening (krediet) en dat zij dit bedrag hebben gebruikt voor de verbouwing van het appartement. In geschil is of deze lening door [C] is afgelost, hetgeen volgens [C] het geval is en door [A] wordt betwist.

4.17. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [C] een afschrift van de DSB Bank overgelegd waarin is vermeld dat het saldo van het krediet van € 18.782,= op
19 februari 2007 nul bedraagt. Nu [A] dit stuk niet heeft betwist en [B] bovendien ter comparitie heeft verklaard dat zij ter voldoening van het krediet geen betalingen heeft gedaan, heeft [A] het standpunt van [C] onvoldoende weersproken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [C] de lening / het krediet bij DSB heeft afgelost. Omdat het een gemeenschappelijke lening van partijen bij DSB betreft, is [B] gehouden de helft van het door [C] betaalde bedrag (€ 18.782,= gedeeld door 2
is € 9.391,=) aan [C] te vergoeden. Dit zal verrekend dienen te worden bij de verdeling van de opbrengst van het appartement.

Tot slot

4.18. Gelet op de bewijsopdracht kan de rechtbank thans nog geen eindvonnis wijzen. Om de verkoop van het appartement te bespoedigen, zal zij wel vast in het dictum de overwegingen met betrekking tot de verkoop door de makelaar opnemen.





5. De beslissing
De rechtbank

5.1. beveelt de verdeling van het appartement gelegen aan de -- in --,

5.2. bepaalt dat het appartement dient te worden verkocht aan een derde en wijst daartoe R. Soomers van Heyen makelaars uit Naarden aan als de makelaar die de woning dient te taxeren en een vraagprijs dient vast te stellen,

5.3. bepaalt dat partijen met een op het appartement uitgebrachte bod dienen in te stemmen indien de makelaar oordeelt dat een door een potentiële koper gedaan bod, ook al is dat onder de vraagprijs, redelijk is,

5.4. bepaalt dat [C] binnen twee weken na betekening van het vonnis zijn medewerking dient te verlenen aan het verkopen van het appartement door een verkoopopdracht aan de makelaar te geven,

5.5. bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van het onder 5.4. bepaalde indien [C] binnen twee weken na betekening van het vonnis geen opdracht tot verkoop van het appartement aan makelaar R. Somers van Heyen makelaars uit Naarden heeft verstrekt,

5.6. draagt [C] op te bewijzen dat de hypotheekachterstand van € 7.000,= tijdens de samenwoning van partijen is ontstaan en dat hij deze heeft ingelost,

5.7. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 24 november 2010 voor uitlating door [C] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,

5.8. bepaalt dat [C], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel nadere bewijsstukken willen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,

5.9. bepaalt dat [C], indien hij getuigen willen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden december 2010 tot en met maart 2010 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,

5.10. bepaalt dat [C] uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moet toesturen,

5.11. houdt iedere verdere beslissing aan.





Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bouter - Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2010.?

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl