Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO8110, Rechtbank Haarlem , 172281 / KG ZA 10-385

Datum uitspraak: 08-12-2010
Inhoudsindicatie: Kort geding. Verjaring invordering dwangsommen. De verjaringstermijn gaat lopen vanaf het moment dat het dwangbevel is betekend aan eiser en bedraagt zes maanden. De verjaringstermijn is geschorst geweest vanwege verzetsprocedure(s). Aan de orde is de vraag of een door de gemeente verzonden brief en/of het door de gemeente gelegde conservatoire beslag als stuitingshandelingen kunnen worden aangemaakt. Eiser betwist bedoelde brief te hebben ontvangen en stelt zich primair op het standpunt dat een conservatoir beslag niet als stuitingshandeling kan worden aangemerkt en subsidiair dat een stuitingshandeling niet geldig is als deze tijdens de schorsing van de verjaringstermijn is geschied. De voorzieningenrechter beslist dat de gemeente heeft aangetoond dat zij tijdig een brief naar eiser heeft gestuurd, die stuitende werking heeft en voorts dat ook een conservatoir beslag als stuitingshandeling dient te worden aangemerkt en deze stuitende werking heeft ook als de handeling is verricht tijdens de schorsing van de verjaringstermijn.





Uitspraak
vonnis
RECHTBANK HAARLEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 172281 / KG ZA 10-385

Vonnis in kort geding van 8 december 2010

in de zaak van

[EISER],
wonende te Haarlem,
eiser,
advocaat mr. B.P. van Overeem te Haarlem,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HAARLEM,
zetelend te Haarlem,
gedaagde,
advocaat mr. J.Chr. Rube te Haarlem.

Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.





1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling van 15 september 2010;
- de pleitnota van [eiser];
- de pleitnota van de gemeente;
- de voortzetting van de mondelinge behandeling van 24 november 2010;
- de pleitnota van [eiser];
- de pleitnota van de gemeente.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.





2. De feiten
2.1. [eiser] is eigenaar van de woning gelegen aan de [a-weg 1](hierna: de woning).

2.2. Op 4 juli 2005 heeft de gemeente een dwangsombesluit jegens [eiser] genomen omdat de aan de woning verrichte werkzaamheden niet in overeenstemming met het Bouwbesluit zijn uitgevoerd. Vervolgens heeft de gemeente de invordering van een gedeelte van de dwangsommen aangezegd.

2.3. Op 5 april 2007 heeft de gemeente tegen [eiser] een dwangbevel uitgevaardigd tot een bedrag van € 15.042,- (hierna: het dwangbevel). Het dwangbevel is op 10 april 2007 aan [eiser] betekend.

2.4. [eiser] is op 23 april 2007 van het dwangbevel in verzet gekomen. Bij vonnis van 23 april 2008 heeft de rechtbank Haarlem geoordeeld dat het dwangbevel formele rechtskracht heeft. Bij arrest van 2 juni 2009 heeft het gerechtshof Amsterdam het door [eiser] op 30 mei 2008 ingestelde hoger beroep afgewezen en is het vonnis van 23 april 2008 bekrachtigd.

2.5. De gemeente heeft op 20 juni 2008 conservatoir beslag laten leggen op de aan [eiser] toebehorende onroerende zaak, gelegen aan de [b-straat 1]te Haarlem (hierna: het conservatoir beslag).

2.6. Op 29 januari en 23 april 2010 heeft deurwaarder Boeder (hierna: de deurwaarder) in opdracht van de gemeente jegens [eiser] een tweetal exploiten uitgebracht en met het laatste exploit, waarin de (opgelopen) vordering is vastgesteld op € 23.298,31, verdere executie aangezegd.





3. Het geschil

3.1. [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a) het (executoriale) beslag op het onroerend goed te Haarlem, gemeente Haarlem, kadastraal bekend gemeente Haarlem, […]opheft;
b) de gemeente veroordeelt om de beslaglegging op de in sub a genoemde onroerende zaak binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis door te halen in de openbare registers op straffe van verbeurte van een boete van € 1.000,- per dag dat de gemeente daarmee in gebreke blijft;
c) de gemeente verbiedt om verdere executiemaatregelen te treffen;
d) de gemeente veroordeelt in de kosten van dit geding.

3.2. De gemeente voert verweer.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.





4. De beoordeling
4.1. De kern van het onderhavige geschil betreft de vraag of de bevoegdheid van de gemeente, om over te gaan tot invordering van de door [eiser] verbeurde dwangsommen, is verjaard. Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente vanaf 10 april 2007, de dag waarop het dwangbevel aan [eiser] is betekend, bevoegd was om tot invordering van de door [eiser] verbeurde dwangsommen over te gaan. Tussen partijen is evenmin in geschil dat op grond van artikel 5:35 lid 1 AWB (oud) die bevoegdheid van de gemeente is verjaard indien zes maanden (183 dagen) zijn verstreken, dat die termijn geschorst wordt op het moment dat een verzetsprocedure aanhangig is en dat die termijn opnieuw begint te lopen als de verjaring wordt gestuit.

4.2. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de bevoegdheid van de gemeente om tot invordering over te gaan is verjaard omdat inmiddels meer dan zes maanden zijn verstreken na de dag waarop die bevoegdheid is ontstaan. De gemeente heeft hiertegen aangevoerd dat geen sprake is van verjaring omdat nog geen zes maanden zijn verlopen, nu zij de verjaring telkens tijdig heeft gestuit. In het onderhavige geschil is tussen partijen in concreto in geschil of de gemeente de verjaring heeft gestuit met een door haar op 14 mei 2008 aan [eiser] verzonden brief en/of het in opdracht van haar op 20 juni 2008 gelegde conservatoir beslag.

brief

4.3. De gemeente stelt zich allereerst op het standpunt dat zij de verjaring heeft gestuit met de door haar op 14 mei 2008 aan [eiser] (aangetekend met handtekening retourkaart) verzonden brief (abusievelijk is gedateerd op 14 april 2008), nu zij daarmee tijdig een schriftelijke mededeling heeft gedaan, waaruit blijkt dat zij zich ondubbelzinnig haar recht op nakoming heeft voorbehouden. Ter onderbouwing van haar stelling heeft de gemeente bedoelde brief overgelegd, alsmede een kopie van de handtekening retourkaart met de handtekening van [eiser], gedateerd 17 mei 2010. De brief heeft de volgende inhoud:
”Geachte heer [eiser],

Bijgaand een kopie van de uitspraak van de Rechter van de Rechtbank Haarlem d.d. 23 april 2008.

Hierbij verzoek en zonodig sommeer ik u binnen 5 dagen na heden het openstaand bedrag € 19.189,16 over te maken naar banknummer: 28.50.35.401 t.n.v. gemeente Haarlem o.v.v. 10127936.

Indien en voor zover wij het verschuldigde bedrag niet uiterlijk maandag 19 mei a.s. ontvangen hebben, zal ik zonder nadere aankondiging tot beslaglegging overgaan.

Vooralsnog vertrouwende dat dit niet noodzakelijk zal zijn verblijft,

Hoogachtend,
Namens burgemeester en wethouders van Haarlem,

[…] Hoofd Juridische zaken”

4.4. [eiser] heeft hiertegen als verweer aangevoerd dat hij bedoelde brief nooit heeft ontvangen, noch in april 2008 noch op 17 mei 2008. Ter onderbouwing van deze stelling voert hij aan dat niet is gebleken dat de handtekening retourkaart ziet op bedoelde brief, te meer nu de gemeente, desgevraagd, niet met andere bewijsstukken, zoals bijvoorbeeld een verzendbewijs, heeft kunnen aantonen dat de brief aan [eiser] is verzonden. Volgens [eiser] kan de brief al helemaal niet op 17 mei 2008 aan hem zijn aangeboden omdat dit een zaterdag is en aangetekende stukken door TNT nooit op zaterdag worden aangeboden. Voor zover [eiser] de brief wel heeft ontvangen stelt hij zich op het standpunt dat dit op of omstreeks 14 april 2008 moet zijn geweest, nu de brief immers gedateerd is op 14 april 2008. [eiser] wijst erop dat de gemeente in de correspondentie tussen de raadslieden pas op een laat moment met bedoelde brief is gekomen, want aanvankelijk wees de gemeente de brief van 12 november 2009 nog als stuitingshandeling aan. Zij begreep kennelijk ook wel dat een stuitingshandeling op 14 april 2008 de verjaring niet zou hebben gestuit.

4.5. Het verweer van [eiser] wordt niet gevolgd. De gemeente heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen reden zag om eerder met bedoelde brief te komen omdat zij ervan uit ging dat zij met de brief van 12 november 2009 afdoende had aangetoond dat zij de verjaring had gestuit. Er is dus geen sprake geweest van het opzettelijk achterhouden van de brief. Bedoelde brief is weliswaar gedateerd op 14 april 2008, maar dat dit een kennelijke schrijffout betreft en het in werkelijkheid gaat om een brief van 14 mei 2008 blijkt onmiskenbaar uit de tekst van de brief. De betalingstermijn van 5 dagen die de gemeente stelt in de brief komt overeen met de periode tussen 14 mei 2008 en de door de gemeente in de brief vermelde uiterste betaaldatum van 19 mei a.s.. Voorts verwijst de gemeente in de brief naar het als bijlage overgelegde vonnis d.d. 23 april 2008, dat uiteraard niet reeds op of omstreeks 14 april kan zijn opgestuurd. Ter zitting heeft [eiser] niet weersproken dat de handtekening op de handtekening retourkaart van hem afkomstig is. Hieruit blijkt dat [eiser] op 17 mei 2008 in ieder geval een aangetekende brief van de gemeente heeft ontvangen. Dat het bedoelde brief betreft kan als vaststaand worden aangenomen, nu [eiser], desgevraagd, niet heeft aangetoond dat hij op die datum een andere aangetekende brief van de gemeente heeft ontvangen. Dat bedoelde brief niet kan zijn aangeboden op 17 mei 2008, zijnde een zaterdag, volgt niet zonder meer uit het door [eiser] overgelegde stuk van de TNT omdat het stuk ziet op regels die (pas zijn gaan) gelden in 2009. De gemeente heeft bovendien onweersproken gesteld, dat zij bedoelde brief niet retour heeft ontvangen, in welk geval zij immers zou moeten beschikken over de verstuurde aangetekende brief, ongeopend in enveloppe, met daarop een sticker met de reden van niet-bezorging. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gemeente bedoelde brief aan [eiser] heeft verstuurd en dat hij de brief op 17 mei 2008 heeft ontvangen. Daarmee heeft de gemeente tijdig een schriftelijke mededeling aan [eiser] gedaan, waaruit blijkt dat zij zich ondubbelzinnig haar recht op nakoming heeft voorbehouden en zodoende de verjaring heeft gestuit.

conservatoir beslag

4.6. Bovendien heeft ook het op 20 juni 2008 in opdracht van de gemeente gelegde conservatoir beslag, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, stuitende werking. Volgens geldende jurisprudentie (HR 28 juni 2002, NJ 2003/676) kunnen de verjaringstermijnen betreffende de invordering van dwangsommen gestuit worden door overeenkomstige toepassing van de artikelen 3:316 en 3:319 BW via de schakelbepaling van artikel 3: 326 BW. Naar de voorzieningenrechter veronderstelt, zal de bodemrechter, indien geädieerd, het onderhavige beslag als een “daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde” aanmerken in de zin van artikel 3: 316 lid 1 BW. Anders dan [eiser] stelt, is deze handeling van de gemeente immers gericht op het verkrijgen van betaling door [eiser], aangezien de gemeente met het leggen van beslag juist te kennen geeft dat zij aanspraak blijft maken op betaling van de verbeurde dwangsommen. De stelling van [eiser], dat van stuiting in het onderhavige geval geen sprake kan zijn omdat het beslag is gelegd op het moment dat de verjaring reeds was geschorst, houdt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenmin stand. Niet valt in te zien waarom de enkele omstandigheid dat de verjaringtermijn is geschorst aan stuiting in de weg staat. Vast staat dat de verjaringstermijn op 14 mei 2008, na de schorsingsperiode wegens de verzetsprocedure bij de rechtbank, weer was gaan lopen, en wel gedurende 14 dagen tot 30 mei 2008, op welke datum de verjaringstermijn ten tweede malen werd geschorst wegens de verzetsprocedure in hoger beroep. Die schorsing heeft slechts tot rechtsgevolg dat de verjaringstermijn “bevriest” en verder loopt zodra de schorsing wordt opgeheven. Dat gebeurde in het onderhavige geval met het arrest in hoger beroep van 2 juni 2009, met dien verstande dat op die datum een nieuwe verjaringstermijn van zes maanden is gaan lopen omdat de gemeente in de tussentijd een stuitingshandeling had verricht.

4.7. Nu [eiser] geen andere gronden heeft gesteld die ertoe zou moeten leiden dat het (inmiddels executoriale) beslag moet worden opgeheven, zullen de vorderingen onder a en b op grond van het vorenoverwogene worden afgewezen. [eiser] heeft evenmin gronden aangevoerd die aanleiding geven tot toewijzing van de vordering onder c, zodat die vordering ook zal worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 263,- aan verschotten en € 1.632,- aan salaris voor de advocaat.





5. De beslissing
De voorzieningenrechter

5.1. wijst de vorderingen af;

5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten tot op heden begroot op € 263,- aan verschotten en € 1.632,- aan salaris van de advocaat;

5.3. verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.





Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 8 december 2010.?

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl