Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO2401, Rechtbank Haarlem , 127472 / HA ZA 06-1116

Datum uitspraak: 15-09-2010
Inhoudsindicatie: Uitleg testament. Geen huwelijk. De woorden "mijn echtgenote" in testament onduidelijk.





Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM

Sector civiel recht


zaaknummer / rolnummer: 127472 / HA ZA 06-1116

Vonnis van 15 september 2010

in de zaak van

1. [eiser sub 1],
wonende te Biscarosse, Frankrijk,
2. [eiser sub 2],
wonende te Biscarosse, Frankrijk,
eisers,
advocaat mr. drs. E.A.J. Verschuur-van der Voort,

tegen

MILCAH KRAMER-[GEDAAGDE],
wonende te Zandvoort,
gedaagde,
advocaat mr. P. Wieringa.


Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.





1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 december 2009
- het proces-verbaal van niet gehouden getuigenverhoor van 10 mei 2010.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.





2. De verdere beoordeling

Verklaring voor recht

2.1. In het tussenvonnis van 23 december 2009 heeft de rechtbank [gedaagde] in de gelegenheid gesteld getuigen te laten horen in het kader van het aan haar bij tussenvonnis van 27 augustus 2008 opgedragen bewijs.

2.2. Per fax van 6 mei 2010 heeft de raadsman van [gedaagde] de rechtbank bericht dat van de zijde van [gedaagde] wordt afgezien van het horen van getuigen.

2.3. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] niet is geslaagd in haar bewijsopdracht, nu zij heeft afgezien van het horen van getuigen en evenmin op andere wijze bewijs heeft geleverd van haar stelling dat de handtekening onder de huwelijksakte is gezet door de heer [erflater], geboren op […]en overleden op […](hierna: erflater). Daarmee staat de juistheid van de stelling van [eisers] dat de handtekening onder de huwelijksakte niet van erflater is, vast en kan voor recht worden verklaard dat er op 24 augustus 2000 geen huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden tussen [gedaagde] en erflater.

Vernietiging van de toedeling

2.4. [eisers] hebben naast de verklaring voor recht gevorderd dat de toedeling van de nalatenschap van erflater wordt vernietigd met redressering van alle rechtshandelingen en onttrekkingen die na de toedeling door [gedaagde] zijn verricht. Ter onderbouwing van dit gedeelte van hun vordering hebben [eisers] aangevoerd dat [gedaagde] op het moment van het overlijden van erflater op 27 oktober 2000 niet de hoedanigheid bezat van echtgenote van erflater, welke hoedanigheid zij blijkens de uiterste wilsbeschikking van erflater wel diende te hebben teneinde te kunnen worden aangemerkt als de erfgenaam van erflater. [gedaagde] heeft derhalve zonder titel bezit genomen van de nalatenschap van erflater, aldus [eisers]

2.5. [gedaagde] heeft in haar verweer tegen deze stelling van [eisers] gewezen op artikel 4:46 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (althans op het arrest van de Hoge Raad van 3 december 2004 (NJ 2005, 58), waarin de Hoge Raad overweegt dat naar oud recht dezelfde rechtsregel gold die thans is neergelegd in artikel 4:46 BW) en gesteld dat het doel en de uit¬wer¬king van de uiterste wilsbeschikking van erflater duidelijk zijn: het was de uiterste wil van erflater dat hij [gedaagde] als zijn echtgenote en de moeder van zijn vier minderjarige kinderen, verzorgd achter zou laten. Om die reden wilde erflater dat [gedaagde] zijn erfge¬naam zou zijn. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van dit standpunt een aantal verklaringen, onder andere van de belastingadviseur en de accountant van erflater, overgelegd die deze bedoeling van erflater bevestigen. De bedoeling van erflater was volgens [gedaagde] dan ook duidelijk en ondubbelzinnig zodat, als het huwelijk zou wegvallen wegens onregelmatig¬heden, de uiterste wilsbeschikking niet per definitie ook ongeldig zou zijn. De toedeling aan [gedaagde] is volgens [gedaagde] dan ook terecht geweest.

2.6. De rechtbank begrijpt laatstgenoemde stelling van [gedaagde] aldus dat [gedaagde] van mening is dat erflater zelf, ook als er geen (rechtsgeldig) huwelijk zou zijn gesloten, [gedaagde] beschouwde als zijn echtgenote, mede omdat zij ook de moeder van zijn vier minderjarige kinderen was, zodat het de (ondubbelzinnige) bedoeling van erflater is geweest om [gedaagde] tot zijn erfgenaam te benoemen, ongeacht of zij zijn wettige echtgenote was of niet. De uiterste wilsbeschikking van erflater moet op grond van artikel 4:46 BW ook in die zin worden uitgelegd, zodat de toedeling aan [gedaagde] terecht is geweest.

2.7. Voor zover relevant luidt de tekst van de uiterste wilsbeschikking van erflater:

“Heden, één september tweeduizend, verscheen voor mij, (…) notaris (…) de heer [erflater](…) op huwelijkse voorwaarden gehuwd met mevrouw [gedaagde], wederzijds in derde echt.
(…)
B. ERFSTELLING
Ik benoem tot enige erfgenamen, ieder voor een gelijk deel, mijn echtgenote en mijn kinderen met toepassing van de wettelijke regels van plaatsvervulling en aanwas ten aanzien van kinderen die voor mij zijn of zullen zijn overleden, waarbij plaatsvervulling zal gaan voor aanwas.
(…)
D. BEPALINGEN EN BEDINGEN
(…)
8. De onder 3 aanhef en 4 omschreven beschikkingen worden door mij gemaakt ter voldoening aan mijn verplichting tot verzorging van mijn echtgenote na mijn overlijden, welke verplichting ik bij deze uitdrukkelijk erken.
(…)
K. (…)
III. De hiervoor onder I en II gemaakte legaten worden door mij gemaakt ter voldoening aan mijn verplichting tot verzorging van mijn echtgenote na mijn overlijden, welke verplichting ik bij deze uitdrukkelijk erken.”

2.8. Vooropgesteld zij dat partijen de geldigheid van de uiterste wilsbeschikking van erflater niet betwisten en evenmin betwisten dat de handtekening onder de uiterste wilsbeschikking van erflater is. In de uiterste wilsbeschikking is echter opgenomen dat erflater ten tijde van het opstellen van de uiterste wilsbeschikking in de derde echt gehuwd was met [gedaagde], terwijl thans in rechte vaststaat dat deze huwelijksvoltrekking nooit heeft plaatsgevonden. Tevens staat vast dat erflater ten tijde van het opstellen van de uiterste wilsbeschikking een kwaadaardige inoperabele hersentumor had en zijn geestelijke en lichamelijke vermogens - in ieder geval tot aan de behandeling met prednison - waren aangetast, terwijl erflater binnen twee maanden na het opstellen van zijn uiterste wilsbeschikking, op 27 oktober 2000, is overleden. Ter comparitie heeft gedaagde onder 2 verklaard dat erflater in de tweede week van augustus 2000 erg ziek was en zijn zoon nauwelijks herkende; […], een andere zoon van erflater die bij hem inwoonde heeft daar verklaard dat erflater heel ziek was, soms zelfs in coma lag, dat hij niet meer wist wat hij deed en dat er in die toestand geen verbetering is opgetreden; en overigens dat de relatie tussen erflater en [gedaagde] heel slecht was. Anderzijds zijn er, zoals vermeld, verklaringen overgelegd waaruit volgt dat erflater ook aan derden mededeelde dat hij met [gedaagde] was hertrouwd en haar tot zijn erfgenaam wilde benoemen.

2.9. Onder genoemde omstandigheden kan niet worden gesteld dat de bewoordingen van de uiterste wilsbeschikking van erflater ondubbelzinnig duidelijk zijn. De stelling van [eisers] dat [gedaagde] naar wettelijke maatstaven de echtgenote van erflater diende te zijn alvorens zij als zijn erfgenaam kon worden aangemerkt, kan niet (zonder meer) worden gevolgd. Dit zou anders zijn, indien de uiterste wilsbeschikking was opgesteld op het moment dat erflater daadwerkelijk naar wettelijke maatstaven met [gedaagde] was getrouwd, terwijl dat huwelijk door scheiding inmiddels was beëindigd. In de onderhavige situatie staat in rechte echter vast dat er nooit een (tweede) huwelijk is geweest. Wanneer iemand in zijn uiterste wilsbeschikking laat opnemen dat een met name genoemde persoon zijn echtgenote is en dat hij die persoon tot zijn erfgenaam wil benoemen, terwijl vaststaat dat die persoon op dat moment naar wettelijke maatstaven niet zijn echtgenote is, kan niet (zonder meer) worden volgehouden dat het niet de bedoeling van de erflater is geweest die persoon tot zijn erfgenaam te benoemen. Dit zou hooguit anders zijn als er een langere periode tussen het opstellen van de uiterste wilsbeschikking en het overlijden van erflater zou zitten en er duidelijke aanwijzingen zijn dat erflater de betreffende persoon niet langer als zijn echtgenote wenste te zien dan wel in de situatie dat erflater na het opstellen van de uiterste wilsbeschikking is getrouwd met een ander of een nieuwe relatie heeft gekregen. Van dergelijke omstandigheden is in de onderhavige situatie echter geen sprake.

2.10. Nu de bewoordingen van de uiterste wilsbeschikking van erflater niet ondubbelzinnig duidelijk zijn, zal op grond artikel 4:46 BW moeten worden uitgelegd, wat erflater in het licht van de onderhavige omstandigheden met zijn uiterste wilsbeschikking heeft willen regelen. Artikel 4:46 BW luidt:
“1. Bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandig¬heden waaronder de uiterste wil is gemaakt.
2. Daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil mogen slechts dan voor uitlegging van een beschikking worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft.
3. Wanneer een erflater zich klaarblijkelijk in de aanduiding van een persoon of een goed heeft vergist, wordt de beschikking naar de bedoeling van de erflater ten uitvoer gebracht, indien deze bedoeling ondubbelzinnig met behulp van de uiterste wil of met andere gegevens kan worden vastgesteld.”


2.11. [gedaagde] heeft zich reeds uitgelaten over de vraag hoe de uiterste wilsbeschikking van erflater naar haar mening op grond van artikel 4:46 BW dient te worden uitgelegd. Aangezien de procedure zich tot op heden heeft toegespitst op de vraag of er op 24 augustus 2000 een huwelijksvoltrekking tussen [gedaagde] en erflater heeft plaatsgevonden, hebben [eisers] nog niet gereageerd op de door [gedaagde] weergegeven uitleg van de uiterste wilsbeschikking en op de verklaringen die [gedaagde] ter onderbouwing van die uitleg heeft overgelegd. De rechtbank zal [eisers] om die reden in de gelegenheid stellen zich bij akte alsnog uit te laten op dit punt. Meer in het bijzonder zullen [eisers] zich daarbij dienen uit te laten over de vraag waarom erflater in zijn uiterste wilsbeschikking benoemt dat hij met [gedaagde] in de derde echt gehuwd is, terwijl vaststond dat dat naar wettelijke maatstaven niet juist was. Vervolgens zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld op deze akte te reageren.

2.12. In afwachting van de te nemen aktes zullen alle beslissingen worden aangehouden.





3. De beslissing

De rechtbank

3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 oktober 2010 voor het nemen van een akte door [eisers] over hetgeen is vermeld onder 2.11, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,

3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.





Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs, mr. K.I. de Jong en mr. M.P.E. Oomens en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2010.?

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl