Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN6421, Gerechtshof Leeuwarden , 107.002.117/01

Datum uitspraak: 07-09-2010
Inhoudsindicatie: Arbeidsovereenkomst of niet? Samenwerking via management B.V. Hof acht niet aangetoond dat beide partijen bij aanvang een arbeidsovereenkomst voor ogen heeft gehad, noch dat sprake is geweest van zodanige feitelijke invulling dat toch een arbeidsovereenkomst moet worden aangenomen.





Uitspraak

Arrest d.d. 7 september 2010
Zaaknummer 107.002.117/01

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P. van Bommel, kantoorhoudende te Franeker,
die ook heeft gepleit,


tegen


[naam] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
voor wie gepleit heeft mr. W. Hovingh, advocaat te Alkmaar.





Het geding in eerste instantie

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 17 april 2007 en 7 augustus 2007 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden, verder aan te duiden als de kantonrechter.





Het geding in hoger beroep

Bij exploot van 26 september 2007 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 10 oktober 2007.

De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"de vonnissen d.d. 17 april en 7 augustus 2007 door de Rechtbank te Leeuwarden, sector Kanton, locatie Leeuwarden gewezen tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde worden vernietigd en, opnieuw rechtdoende, zonodig met verbetering c.q. aanvulling der gronden, de vorderingen van thans appellant, eiser in eerste aanleg geheel toe te wijzen, alsmede geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties."

Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"te bekrachtigen de vonnissen waarvan beroep, onder veroordeling van [appellant] in de kosten van dit hoger beroep."

Voorts heeft [appellant] een akte genomen en heeft [geïntimeerde] een antwoordakte genomen.

Vervolgens hebben partijen hun zaak schriftelijk doen bepleiten.

Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.





De grieven

[appellant] heeft tien grieven opgeworpen.





De beoordeling

Ten aanzien van de feiten

1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van genoemd tussenvonnis van 17 april 2007 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Het hof zal die feiten hierna herhalen, aangevuld met enige andere feiten die in appel als vaststaand hebben te gelden.

1.1. [appellant] was, tezamen met [medevennoot], vennoot van de HSD Adviesgroep C.V. Deze vennootschap hield zich bezig met financiële dienstverlening en is ontbonden per 5 juli 2004.

1.2. Op 5 mei 2003 heeft [directeur Sabine B.V.], namens Exploitatiemaatschappij Sabine B.V. te [vestigingsplaats], een geheimhoudingsverklaring getekend waarin staat vermeld dat Sabine B.V. is benaderd door HSD Adviesgroep met het verzoek kennis te nemen van door haar ontwikkelde productideeën.

1.3. [geïntimeerde] is een (middellijke) dochtervennootschap van [naam] Vastgoed Beheer B.V., waarvan [directeur Sabine B.V.] directeur is. Ten tijde van de eerste contacten tussen [directeur Sabine B.V.] en [appellant] was [geïntimeerde] een lege vennootschap.

1.4. Per 1 september 2003 is een nevenvestiging van [geïntimeerde], handelend onder de naam [naam] Pensioenpunt Bouwnijverheid FMG advies, ingeschreven bij de kamer van koophandel, met als bedrijfsomschrijving bedrijfsorganisatieadviesbureau, assurantiekantoor, bemiddelen bij het afsluiten van financieringen, ontwikkelen en oprichten van facilitaire dienstencentra en verlenen van facilitaire diensten aan andere ondernemingen, en met als vestigingsadres De Finnen 1 te Grou. Als feitelijk leider/gevolmachtigde is per 1 mei 2004 [appellant] ingeschreven. Volgens de inschrijving waren in de nevenvestiging 2 personen werkzaam.

1.5. [geïntimeerde] heeft arbeidsovereenkomsten gesloten met een dochter van [appellant] en met [medevennoot].

1.6. Op 17 oktober 2003 heeft een overleg plaatsgevonden tussen [appellant], [naam] (namens de [naam] Groep) en [naam]. In het verslag van deze bijeenkomst staat:
Uit de besprekingen met JWF is het volgende voorstel op tafel gelegd:
Uitgangspunt de afspraak dat [directeur Sabine B.V.] de Sfb-regeling inkoopt tegen betaling van 6% PxD
Op basis hiervan was de volgende No Cure/No Pay beloningssysteem gemaakt:
1 Inlossing van de annuïteit 2% tot maximaal lening + rente
2. Vergoeding JWF 2,5%

5. Te verdelen tussen [directeur Sabine B.V.] en [appellant] 1% (na inlossen 1 is dat 3%).
Dit systeem staat echter een snelle Break-even situatie in de weg!

Nu de realisering van dit plan teveel vertraging heeft opgelopen zullen we (tijdelijk) gebruik moeten maken van de geboden alternatieven. De noodzaak hiervan zit in de volgende punten.
1. De werkgevers uit het voortraject dringen aan op dienstverlening
2. Sfb wil resultaten zien
3. [appellant] heeft per november 2003 een inkomen nodig
Afgesproken is dat er een nieuwe calculatie wordt gemaakt gericht op snelle break-even. Hierbij zullen [naam] & [naam] zoveel mogelijk van hun vergoeding omzetten in betaling na het bereiken van winstsituatie in ruil voor een "risicopremie".(lees: winstrecht).

1.7. In de op basis van dit gespreksverslag opgestelde calculatie
staat:
basisvergoeding [appellant] 2003 €8.000,00. m i.v. 2004 €60.000,00.
Op basis van deze calculatie is er in 2003 een tekort op de exploitatie van ± € 35.000,00. Dit tekort is in 2005 in z'n geheel weggewerkt! Tot die tijd zal het tekort moeten worden gefinancierd. We zijn voor deze financiering aangewezen op de [naam] Groep.

1.8. [geïntimeerde] is met ingang van 6 mei 2004 ingeschreven in het register van tussenpersonen, ingesteld bij artikel 3 van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf (Wabb). Deze inschrijving bij de Sociaal Economische Raad (SER) is verzocht door [geïntimeerde] vóór 22 april 2004, op basis van de bevoegdheden van [appellant].
In de brief van [geïntimeerde] van 22 april 2004 aan de SER(productie 7 bij de conclusie van antwoord), weke bief is ondertekend door [directeur Sabine B.V.] staat vermeld:
Naar aanleiding van uw vragen aangaande het registreren van de bevoegdheid van de heer [appellant] o de Besloten Vennootschap
"[naam]" het volgende
(…)
De heer [appellant] is full-time binnen de organisatie "[naam]" aanwezig en ook full time werkzaam daarin. [appellant] is zelfstandig gevestigd (Salieblad Management B.V. te Leeuwarden …) en werkt op detacherings basis voor "[naam]". De maandelijkse vergoeding hiervoor wordt aan "[naam]" gefactureerd.

1.9. Op 22 juni 2004 is ten overstaan van kandidaatnotaris mr. Voors ten kantore van notaris R. Einarson te Heemstede een akte gepasseerd waarbij [appellant] tien van de veertig aandelen in [geïntimeerde] heeft overgedragen gekregen van, zeer kort gezegd, [directeur Sabine B.V.] voornoemd.

1.10. Voor de werkzaamheden van [appellant] heeft Salieblad Management B.V. maandelijks een factuur aan [geïntimeerde] gezonden. Op deze facturen werd omzetbelasting in rekening gebracht.

1.11. Salieblad Management B.V. (verder te noemen: Salieblad) heette voorheen [appellant] Management & Ondersteuning B.V. en was ingeschreven bij de KvK met ingang van 20 juni 2003. Op 28 november 2003 heeft bij statutenwijziging de naamsverandering plaatsgevonden. Tot 1 augustus 2005 was [appellant] de enig bestuurder van deze vennootschap, nadien was dit zijn levenspartner [levenspartner], die ook 99% van de aandelen Salieblad heeft verkregen.

1.12. Per 1 januari 2005 is [geïntimeerde] gestopt met het voldoen van de nota's van Salieblad.

1.13. [appellant] heeft medio 2005 een WW-uitkering aangevraagd. Deze uitkering is hem aanvankelijk geweigerd omdat hij geen werknemer was. Nadat [appellant] daartegen bezwaar had gemaakt, heeft UWV hem bij brief van 19 april 2006 meegedeeld dat zijn bezwaar gegrond was en dat hij alsnog als werknemer van [geïntimeerde] werd beschouwd in de zin van de sociale verzekeringswetten. Tegen die beslissing heeft [geïntimeerde] beroep ingesteld bij de rechtbank Alkmaar. Bij uitspraak van die rechtbank van 6 maart 2007 is het besluit van 19 april 2006 vernietigd omdat de rechtbank van oordeel was dat geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.

1.14. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, die bij uitspraak van 20 februari 2008 de uitspraak van de rechtbank Alkmaar heeft vernietigd, omdat zij ten onrechte [geïntimeerde] niet niet-ontvankelijk had verklaard. Volgens de Centrale Raad van Beroep was [geïntimeerde] geen belanghebbende, omdat het besluit van 19 april 2006 uitsluitend zag op de toekenning van een uitkering aan [appellant] en niet op het alsnog heffen van premies bij [geïntimeerde].

1.15. [appellant] is van 1 januari 2006 tot 5 augustus 2006 in dienst geweest bi[naam] h.o.d.n. [naam] Financiële diensten te Franeker. Deze arbeidsovereenkomst is door de kantonrechter te Leeuwarden ontbonden per 5 augustus 2006.

1.16. [appellant] heeft voor het eerst bij brief van 14 augustus 2006 bij [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon.

De beslissingen in eerste aanleg

2. [appellant] heeft bij inleidende dagvaarding, primair stellende dat sprake is van een nimmer beëindigde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon vanaf 1 januari 2005 tot aan de dag van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te verhogen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, en de afgifte van deugdelijke salarisspecificaties.

3. In zijn subsidiaire vordering heeft [appellant] aanspraak gemaakt op een schadevergoeding wegens het voortijdig beëindigen van een overeenkomst van opdracht, nader op te maken bij staat.
De kantonrechter heeft, na verweer van [geïntimeerde], geen arbeidsovereenkomst aanwezig geoordeeld en heeft, voor zover de vorderingen daarop waren gebaseerd, deze afgewezen. Ook de subsidiaire vordering tot doorbetaling van loon op de grondslag van de overeenkomst van opdracht heeft hij afgewezen. Ten aanzien van de grondslag afgebroken onderhandelingen betreffende een overeenkomst van opdracht heeft hij zich niet bevoegd geoordeeld en heef hij de zaak verwezen naar de handelskamer van de rechtbank Leeuwarden.

De beoordeling van de grieven

4. Door de inhoud van de grieven wordt het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen.

5. Het voornaamste geschilpunt dat partijen verdeeld houdt is of tussen partijen op enig moment sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW, gelijk [appellant] betoogt, dan wel of sprake is geweest van een overeenkomst van opdracht (het subsidiaire standpunt van [appellant]) danwel slechts een samenwerkingsovereenkomst sui generis (het standpunt van [geïntimeerde]).

6. Het hof stelt bij de beoordeling van deze vraag voorop dat partijen die een overeenkomst sluiten welke strekt tot het verrichten van werk tegen betaling, deze overeenkomst op verschillende wijzen kunnen inrichten. Wat tussen hen heeft te gelden wordt bepaald door hetgeen hun bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Aan de hand van de op deze wijze vastgestelde inhoud van de overeenkomst kan de rechter vervolgens bepalen of de overeenkomst behoort tot een van de in de wet geregelde bijzondere overeenkomsten (HR 14 november 1997, NJ 1998, 149 en HR 10 december 2004, NJ 2005, 239).

7. De civiele rechter is bij deze beslissing in het geheel niet gebonden aan oordelen van bestuursrechtelijke instanties als UWV en belastingdienst.Anders dan [appellant] stelt (Memorie van grieven randnummer 61), is de belastingdienst niet aan te merken als een ander rechterlijk college.

8. [appellant] stelt dat hij gedurende meer dan drie opeenvolgende maanden gedurende tenminste 20 uur per week arbeid voor [geïntimeerde] heeft verricht tegen beloning, zodat hem een beroep op het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW toekomt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst.

9. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] voldoende gesteld heeft en bewijs bijeen heeft gebracht ter ontkrachting van dit vermoeden. Immers vast staat dat [appellant] nota's voor zijn werkzaamheden heeft verzonden vanuit Salieblad, dat in de, mede door hem ondertekende brief van 22 april 2004 aan de SER is aangegeven dat [appellant] zelfstandig werkzaam is via Salieblad en op detacheringsbasis voor [geïntimeerde] werkt, dat [appellant] aandelen in [geïntimeerde] heeft verkregen en dat hij eerst nadat was gestopt met betaling van de facturen van Salieblad, [geïntimeerde] heeft aangesproken tot doorbetaling van loon uit arbeidsovereenkomst.

10. Nu het hof het vermoeden van artikel 7:610a BW weerlegd acht, rust de bewijslast dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, weer ten volle op [appellant].

11. [appellant] heeft betoogd dat hem altijd een arbeidsovereenkomst met verzekeringsplicht voor ogen heeft gestaan en dat hij bij aanvang van de samenwerking als werknemer wilde functioneren en niet als ondernemer. Op dit punt heeft [appellant] gespecificeerd bewijs aangeboden (akte 9 juli 2008, randnummer 16).
Het hof overweegt dat het niet gaat om wat [appellant] bij het begin van de samenwerking voor ogen heeft gestaan, maar om wat beide partijen voor ogen heeft gestaan. Dat beide partijen voor ogen heeft gestaan dat [appellant] als werknemer van [geïntimeerde] zou gaan opereren, blijkt niet uit de feitelijke gang van zaken, waarbij [appellant] vanuit Salieblad heeft gefactureerd.

12. De stelling dat [appellant] graag als werknemer wilde opereren en als zodanig verzekerd wilde zijn tegen werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, acht het hof als wens van [appellant] wel voldoende aannemelijk geworden. [appellant] heeft als productie bij de inleidende dagvaarding, genummerd 2.1 (nummering bestuursrechtelijke procedure) een brief aan het UWV d.d. 3 mei 2005 overgelegd, waarin hij schrijft:
"In 2003 heb ik mijn besloten vennootschap verkocht aan mijn huisgenoot, mevrouw Wagenaar, niet zijnde mijn echtgenote of fiscale partner. Nu is het de bedoeling dat ik bij deze BV in loondienst treedt, en mij verzeker voor sociale verzekeringen zoals ziekenfonds, wao en ww. De vraag aan u is kan dit. Ik heb, als winstdeling 1% van de aandelen en ben derhalve geen DGA."

Deze vraag had [appellant] eerder, bij brief van 14 april 2005 aan de belastingdienst voorgelegd.
Op 7 oktober 2005 schrijft [appellant] aan UWV (stuk 8.1 bij de inleidende dagvaarding):
"1. Per 1 november 2003 spreken [naam] Vastgoed Beheer (hierna genoemd Opdrachtgever) en privé persoon [appellant] (hierna genoemd werknemer) met elkaar een samenwerking af.
2. De wens van de opdrachtgever is om factuurbedragen te betalen en geen loondienstverband aan te gaan met werknemer. Werknemer is bereid hieraan mee te werken mits hem daarmee geen schade wordt toegedaan. Werknemer wilde bij UWV verzekerd zijn.
3. Daartoe wordt onderzocht of werknemer in loondienst kan treden bij Salieblad Management B.V. zodat Salieblad kan optreden als opdrachtnemer, en werknemer in loondienst kan treden bij deze BV, en daar verzekerd is voor werknemersverzekeringen.
4. Het onderzoek heeft uitgewezen dat de wens van de opdrachtgever niet kan worden gehonoreerd op grond van standpunten van de fiscus en het UWV. Hiermee is niet aan de door werknemer gestelde voorwaarde voldaan en is de tijdelijk ingestelde situatie nietig"

Uit deze brief van 7 oktober 2005 leidt het hof af dat [appellant] zelf van mening is dat [geïntimeerde] geen arbeidsovereenkomst tussen haar en [appellant] voor ogen heeft gestaan.
Een bewijsopdracht wat de bedoeling van [appellant] was - de aangehaalde correspondentie wijst erop dat dit het zijn van werknemer tout court was, teneinde verzekerd te zijn voor de sociale wetgeving - is niet zinvol, nu [appellant], naar hij zelf schrijft, is meegegaan in de wensen van [geïntimeerde]. Dat tussen partijen een afspraak is gemaakt dat ingeval de belastingdienst en het UWV niet akkoord zouden gaan met het werknemerschap via de Salieblad-constructie, [appellant] met terugwerkende kracht alsnog in loondienst van [geïntimeerde] zou treden, is overigens gesteld noch gebleken.
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellant] aangaande zijn bedoelingen dan ook als niet ter zake doend.

13. Overigens wijzen de diverse overgelegde bescheiden die betrekking hebben op
de periode vóór 1 januari 2005 er in het geheel niet op dat [appellant] de wens om als werknemer te opereren en als zodanig verzekerd te zijn tegen werkloosheid en arbeidsongeschiktheid voor die datum ooit bij [geïntimeerde] op tafel heeft gelegd. Het verslag van de hiervoor onder 1.6 aangehaalde bespreking van oktober 2003 en de aandelenoverdracht die op 22 juni 2004 is geëffectueerd wijzen er veeleer op dat [appellant] als ondernemer zou handelen. Het hof passeert het verweer van [appellant] dat uit de jaarstukken van 2004 zou blijken dat de aandelenoverdracht niet is uitgevoerd, nu daarvan in het jaarverslag geen melding wordt gemaakt. De overgelegde notariële akte van de aandelenoverdracht is op dit punt dwingend bewijs.

14. Nu het hof van oordeel is dat vaststaat dat partijen niet hebben beoogd om een arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] aan te gaan, dient het hof te beoordelen of, gelet op de feitelijke gang van zaken gedurende de periode dat partijen hebben samengewerkt, sprake is van een zodanige feitelijke invulling dat desalniettemin sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst.

15. Het hof oordeelt dat daarvan geen sprake is. De betaling op basis van facturen inclusief BTW - terwijl aan anderen als de dochter van [appellant] en Nijboer door [geïntimeerde] loon werd uitbetaald en een loonspecificatie werd verstrekt - en de overdracht van een kwart van de aandelen in [geïntimeerde] aan [appellant] vormen in het licht van het verder gestelde omtrent de samenwerking, hier reeds zwaarwegende contra-indicaties voor. Dat deze aandelentransactie noodzakelijk was voor de SER-inschrijving als assurantiebemiddelaar acht het hof evenals de kantonrechter niet aannemelijk gemaakt, nu de aandelenoverdracht geruime tijd na die inschrijving heeft plaats gevonden. Evenmin als de kantonrechter acht het hof het noodzakelijk dat [geïntimeerde] verdere bescheiden omtrent die SER-inschrijving in het geding brengt, gesteld al dat zij over meer documenten op dit punt beschikt dan reeds zijn overgelegd.

16. Ten aanzien van het element gezagsrelatie oordeelt het hof met de kantonrechter dat het enkele feit dat [appellant] regelmatig verslag deed van zijn werkzaamheden aan [geïntimeerde] c.q. personen gelieerd aan de [naam] Groep, niet eenduidig op een gezagsrelatie wijst. Ook indien sprake is van een overeenkomst van opdracht, of van een investeringsrelatie is bepaald niet ongewoon dat de opdrachtnemer c.q. degene in wiens bedrijf wordt geïnvesteerd verslag uitbrengt aan de opdrachtgever c.q. de investeerder van zijn werkzaamheden. [appellant] heeft zelf ook erkend dat hij enige vrijheid genoot bij de uitoefening van zijn werkzaamheden (zie Memorie van Grieven, randnummer 36 en schriftelijk pleidooi onder 8). De mate van aansturing vanuit [vestigingsplaats], zo daarvan in de overgelegde mailwisseling en andere bescheiden al sprake is, is naar 's hofs oordeel niet zo groot dat daaruit moet worden afgeleid dat, ondanks alle aanwijzingen voor het tegendeel, toch sprake is van een arbeidsovereenkomst.

17. Voor zover het bewijsaanbod ook op andere stellingen van [appellant] betrekking heeft dan diegene die het hof hiervoor onder 12 heeft besproken, passeert het hof dit bewijsaanbod als zijnde te vaag.

18. De grieven treffen geen doel voor zover die zich richten tegen de afwijzing van de vorderingen met als grondslag het bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde]. Tegen de afwijzing van de subsidiaire vordering zijn geen grieven gericht.

19. Rest de grief die is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om voor de meer subsidiaire vordering - de schadevergoeding nader op te maken bij staat wegens het ontijdig afbreken van een overeenkomst van opdracht - de zaak naar de civiele sector van de rechtbank te verwijzen.
Het hof overweegt dat tegen deze beslissing geen voorziening is opengesteld (artikel 71 Rv., vijfde lid,) zodat [appellant] in zoverre niet in zijn appel kan worden ontvangen. Het hof merkt hierbij op dat [appellant] geen grond heeft aangevoerd die aanleiding zou kunnen zijn tot doorbreking van het onderhavige appelverbod.

De slotsom

20. Het hof zal het vonnis van 7 augustus 2007 voor zover daarbij de primaire en de subsidiaire vordering zijn afgewezen, bekrachtigen. Datzelfde geldt het tussenvonnis van 17 april 2007.
Voor zover het appel zich ook richt tegen de beslissing om de zaak voor het overige naar de handelskamer te verwijzen zal het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen, voor wat het salaris van de advocaat van [geïntimeerde] betreft te begroten op 2,5 punt naar tarief II.





De beslissing

Het gerechtshof:

bekrachtigt het vonnis van 17 april 2007 alsmede het vonnis van 7 augustus 2007 voor zover daarbij de primaire en subsidiaire vordering van [appellant] zijn afgewezen;

verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn appel voor zover dat is gericht tegen de verwijzing van de zaak naar de rol van de handelssector van de rechtbank Leeuwarden

veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 251,-- aan verschotten en € 2.235,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.

verwijst de zaak naar de rechtbank Leeuwarden, sector civiel, ter verdere behandeling en beslissing;





Aldus gewezen door mrs. Kuiper, Zuidema en Voorink, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 7 september 2010 in bijzijn van de griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl