Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM6031, Rechtbank Zutphen , 106396 / HA ZA 09-1215

Datum uitspraak: 26-05-2010
Inhoudsindicatie: Val van paard tijdens les bij manege. Risicoaansprakelijkheid voor dieren. Eigen energie van het paard. Exoneratieclausule onredelijk bezwarend? Eigen schuld?





Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN

Sector Civiel – Afdeling Handel

zaaknummer / rolnummer: 106396 / HA ZA 09-1215

Vonnis van 26 mei 2010

in de zaak van

[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. J.I. van der Winden te Muiderberg,

tegen

[gedaagde], handelend onder de naam [manege],
wonende te [plaats, gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.





1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 december 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 5 februari 2010
- de akte van [eiseres]
- de akte van [gedaagde].

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.





2. De feiten

2.1. Tussen partijen is op 23 januari 2005 een overeenkomst tot het volgen van paardrijlessen gesloten. [eiseres] heeft daarbij een met de hand ingevuld formulier “Aanvraagformulier lessen/lesovereenkomst [manege]” zowel op de voorzijde als op de achterzijde ondertekend. Op de achterzijde van het formulier zijn algemene voorwaarden opgenomen.

2.2. In die algemene voorwaarden is – voor zover van belang – het volgende bepaald:
“(…) Verplichtingen klant en gedragsregels
Artikel 5
1. De klant is verplicht bij het aangaan van deze lesovereenkomst een FNRS-Ruiterpaspoort aan te vragen indien hij/zij rijdt op een paard van de lesgever. Aan dit paspoort is het lidmaatschap van de KNHS verbonden. (…)

Ruiterpaspoort en verzekering
Artikel 6
1. Aan het bezit van een FNRS-Ruiterpaspoort is een beperkte collectieve ongevallenverzekering verbonden.
2. Deze collectieve verzekering biedt dekking voor schade die direct verband houdt met deze lesovereenkomst. De verzekering is echter geen vervanging voor de individuele ongevallenverzekering met een doorlopende dekking.
3. Nadere informatie over de voorwaarden en de omvang van de dekking van deze verzekering kunnen door de klant bij de lesgever worden opgevraagd. (…)

Aansprakelijkheid
Artikel 9
1. De lesgever is ten opzichte van de klant niet aansprakelijk voor schade die is ontstaan ten gevolge van het niet in acht nemen door de klant van veiligheidsvoorschriften, dan wel het niet in acht nemen van aanwijzingen en instructies van de lesgever.
2. De lesgever is slechts dan ten opzichte van de klant aansprakelijk voor schade, indien aantoonbaar is dat deze schade is ontstaan door handelingen door of namens de lesgever, die in ernstige mate in strijd zijn met de zorgvuldigheid die in het kader van zijn hoedanigheid als lesgever dient te worden betracht.
3. De aansprakelijkheid van de lesgever voor alle kosten en schade, op enigerlei wijze verband houdend met, dan wel veroorzaakt door een fout of tekortkoming in de uitvoering van de overeenkomst, is te allen tijde beperkt tot het bedrag waarvoor de lesgever zich voor dergelijke schadeveroorzakende gebeurtenissen redelijkerwijs kan verzekeren en waarvoor daadwerkelijk dekking kan worden verleend.

Risico-acceptatie
Artikel 10
1. De klant is op de hoogte van én accepteert het risico dat inherent is aan het berijden van en het omgaan met paarden, welk risico voortvloeit uit de eigen energie van het dier en de daarmee samenhangende onberekenbaarheid en welk risico zich kan manifesteren voorafgaand, tijdens en na afloop van de instructie.
2. De klant neemt deel aan de instructie voor eigen rekening en risico en zal ten aanzien van de lesgever, buiten de voorzieningen zoals omschreven in artikel 6 lid 1 van deze overeenkomst, geen aanspraken doen gelden op eventuele rechten voortvloeiende uit artikel 179 Boek 6 BW. (…)”

2.3. Op 16 juli 2006 volgde [eiseres], als lid van een groep leerlingen, een paardrijles bij [manege] (hierna ook: de manege). Het voor deze les aan [eiseres] toegewezen paard, genaamd [paard], was eigendom van [gedaagde]. De les stond onder leiding van mevrouw [naam1].
Met de groep werd eerst een buitenrit gemaakt. Eenmaal terug bij de manege werden op het buitenterrein van de manege nog wat bijzondere oefeningen gedaan. Een van de oefeningen hield in dat de cursisten een voor een naar de andere zijde van het terrein zouden rijden om vervolgens in galop naar de groep terug te rijden. Als een van de eersten was [eiseres] aan de beurt. Op de weg terug naar de groep toe, heeft [paard] snelheid geminderd en is [eiseres] van het paard gevallen.

2.4. Ten tijde van het ongeval was [gedaagde] eigenaar en beheerder van de manege. De manege is tegen aansprakelijkheid verzekerd bij N.V. Interpolis Schade.

2.5. [eiseres] heeft als gevolg van het ongeval ernstig, blijvend letsel opgelopen.

2.6. Bij brief van 20 juni 2007 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde], in haar hoedanigheid van eigenaresse van de manege en het paard [paard], aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval.

2.7. In augustus 2008 heeft [eiseres] op grond van de ongevallenpolis bij Interpolis - die is verbonden aan haar ruiterpaspoort - een bedrag van € 14.911,62 ontvangen.

2.8. Naar aanleiding van een door [eiseres] bij de rechtbank Utrecht ingediend verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in verband met het ongeval, is op 17 maart 2009 een voorlopig getuigenverhoor gehouden.

2.9. Bij brief van 20 april 2009 heeft [eiseres] de vernietiging ingeroepen van “het onredelijk bezwarende beding waarbij de aansprakelijkheid van de manege grotendeels uitgesloten wordt”.





3. De vordering

3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens haar aansprakelijk is voor alle schade die voor [eiseres] uit het haar op 16 juli 2006 overkomen ongeval tijdens het paardrijden is voortgevloeid dan wel nog zal voortvloeien en dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot schadevergoeding nader op te maken bij staat, met haar veroordeling in de kosten van het geding.

3.2. Zij heeft ter onderbouwing van haar vorderingen het navolgende aangevoerd.
[gedaagde] is primair op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk van het ongeval. De val is veroorzaakt door de eigen energie van het paard. [eiseres] werd gelanceerd van het paard na een voor haar onverwachte gedraging van [paard], die eruit bestond dat het paard zonder dat [eiseres] hem daartoe een instructie had gegeven, vaart minderde op een moment dat het juist met een flinke vaart galoppeerde. De oorzaak van de val is op geen enkele wijze te wijten aan het gedrag van [eiseres].

De exoneratieclausule van artikel 10 van de algemene voorwaarden is vernietigbaar. De inhoud van de lesovereenkomst is niet geldig tussen partijen overeengekomen. De manege kan niet bewijzen dat aan [eiseres] een afschrift van de overeenkomst is meegegeven. [eiseres] heeft de exoneratieclausule niet gezien of gelezen alvorens zij de lesovereenkomst tekende. Het beding is bovendien onredelijk bezwarend. De uitsluiting van aansprakelijkheid is ondoorzichtig geformuleerd. Het gaat om een volledige uitsluiting van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:179 BW. [eiseres] was zich niet bewust van de strekking van het exoneratiebeding. De clausule staat op de achterkant van het formulier dat door geen enkele klant wordt gelezen. Er is ook niet over de inhoud en de strekking van de exoneratie gesproken ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en evenmin over het feit dat de aansprakelijkheid op grond van 6:179 BW wel zou zijn uitgesloten maar die op grond van artikel 6:162 BW niet. Artikel 6:179 BW zegt [eiseres] niets en zij had niet door dat zij ergens afstand van deed. Van belang is verder dat de ongevallenverzekering, die gekoppeld is aan het prijsgeven van aanspraken op grond van artikel 6:179 BW, een sigaar uit eigen doos betreft, nu deze door de klant wordt betaald via het ruiterpaspoort. [gedaagde] is bovendien gehouden de risico’s adequaat af te dekken die het bedrijfsmatig werken met paarden met zich brengt. Het is ook mogelijk deze risico’s met een verzekering af te dekken.

[gedaagde] is subsidiair aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW. [Naam1] is gevaarzettend te werk gegaan door [eiseres] een oefening te laten doen waarbij zij zo hard mogelijk mocht galopperen op de harde bodem van het buitenterrein. Door de aard van de oefening en de plaats waar deze oefening werd gedaan, heeft de instructrice de kans op het ontstaan van ernstig letsel aanmerkelijk verhoogd en heeft zij onrechtmatig gehandeld ten opzichte van [eiseres]. Daarbij is mede van belang dat de leerlingen allemaal beperkte ervaring hadden en dat hun ervaring en vaardigheid met het rijden van een snelle galop op een groot terrein met een andere bodemgesteldheid dan de normale rijbanen zeer beperkt was. Voorts is relevant dat [Naam1] slechts een minimale opleiding had genoten voor het geven van instructies aan ruiters en zich niet ervan heeft vergewist dat de cursisten wisten hoe zij moesten handelen indien zich gevaarlijke situaties bij het uitvoeren van de oefening zouden voordoen.

Er is geen sprake van eigen schuld. [eiseres] reed keurig en op een betrouwbaar paard. Haar eigen handelingen hebben geen rol gespeeld bij de val. Het enkele feit dat de benadeelde uit vrije wil op een paard rijdt, is niet voldoende om de aansprakelijkheid van de eigenaar te laten vervallen. Voor zover eigen schuld aanwezig is, leidt de billijkheidscorrectie vanwege de ernst van het letsel van [eiseres] tot volledige aansprakelijkheid van [gedaagde].

[eiseres] heeft als gevolg van het ongeval een incomplete dwarslaesie opgelopen en lijdt hierdoor materiële en immateriële schade. Aangezien de schade nog nader begroot dient te worden, wordt een verklaring voor recht met betrekking tot de aansprakelijkheid gevorderd.





4. Het verweer

4.1. [gedaagde] concludeert dat de vorderingen van [eiseres] afgewezen moeten worden, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad.

4.2. [gedaagde] heeft ten verwere het volgende aangevoerd.
[eiseres] kan geen beroep doen op artikel 6:179 BW omdat de algemene voorwaarden van de manege van toepassing zijn. [eiseres] heeft deze voorwaarden ontvangen en er kennis van genomen. De exoneratieclausule in artikel 10 lid 2 van de voorwaarden is niet onredelijk bezwarend. Van belang is dat [gedaagde] haar aansprakelijkheid slechts gedeeltelijk heeft uitgesloten, nu de aansprakelijkheid zoals verwoord in artikel 9 blijft bestaan. De klant wordt er duidelijk op gewezen dat door de uitsluiting van aansprakelijkheid het risico van het omgaan met en het berijden van paarden bij hem ligt. Met het ondertekenen van de overeenkomst heeft [eiseres] haar recht om een beroep te doen op artikel 6:179 BW prijs gegeven. Daarvoor is in de plaats getreden het recht op een uitkering op grond van een ongevallenverzekering. Dit recht bestaat naast de voorziening die de klant zelf heeft afgesloten. Het is ook redelijk dat [gedaagde] deze bepalingen in de overeenkomst heeft opgenomen, omdat zij de manege voor eigen rekening voert. De aansprakelijkheid van [gedaagde] was verzekerd maar wanneer de verzekeraar in veel gevallen zou dienen te presteren, zou dit de nodige premieverhoging dan wel uitsluitingen op de polis met zich brengen.

Subsidiair geldt dat [gedaagde] niet aansprakelijk is op grond van artikel 6:179 BW. [eiseres] heeft niet bewezen dat de valpartij is veroorzaakt door een onberekenbare gedraging van het paard. Dat het paard vaart minderde was niet onverwacht, omdat de combinatie de wachtende groep cursisten al zeer dicht genaderd was.

[gedaagde] is evenmin aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad. De beweerdelijke aansprakelijkheid moet worden beoordeeld aan de hand van de lesovereenkomst. [gedaagde] heeft niet onrechtmatig gehandeld, laat staan dat er sprake was van een ernstige overschrijding van de zorgvuldigheidsnorm.
De instructrice was een goede, gediplomeerde instructrice en voldoende gekwalificeerd om de galopoefening door de ervaren ruiters te laten uitvoeren. Bij deze ervaren leerlingen mag van een bepaald niveau aan basiskennis en -vaardigheden worden uitgegaan. Het is ondoenlijk om voor elke nieuwe oefening kennis te herhalen. Betwist wordt dat de bodem niet geschikt zou zijn geweest, althans dat een nog lossere bodem het ernstige letsel van [eiseres] had kunnen voorkomen. [gedaagde] voerde in haar manege een strikt veiligheidsbeleid. Ook was het paard geschikt voor [eiseres].

Subsidiair geldt dat de aard van de rechtsverhouding tussen partijen met zich brengt dat een deel van de schade voor rekening van [eiseres] moet blijven. De eventuele vergoedingsplicht van [gedaagde] reikt niet verder dan 50% van de geleden en nog te lijden schade.





5. De beoordeling

5.1. [eiseres] heeft haar vordering primair gebaseerd op artikel 6:179 BW. Dit artikel legt een risicoaansprakelijkheid op de bezitter van een dier voor de schade die door dat dier wordt aangericht. [eiseres] heeft ter onderbouwing van deze vordering aangevoerd dat haar val van [paard] is veroorzaakt door de eigen energie van het paard. [gedaagde] heeft deze stelling weersproken. Op [eiseres] rust de bewijslast van haar stelling, omdat zij zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten

5.2. In het voorlopig getuigenverhoor van 17 maart 2009 zijn drie getuigen gehoord over (onder meer) de toedracht van het ongeval. Deze getuigen zijn partijgetuige [gedaagde], [naam1] en [naam2].

[gedaagde] was volgens haar verklaring niet aanwezig toen [eiseres] van het paard viel. Zij kan daarom niet uit eigen wetenschap verklaren over de toedracht van het ongeval.

[Naam1], de instructrice ten tijde van het ongeval, heeft, nadat zij werd geconfronteerd met de schriftelijke verklaring die zij samen met [gedaagde] en een aantal anderen vlak na het ongeval heeft opgesteld over de wijze waarop het ongeval had plaatsgevonden, het volgende verklaard: “U houdt mij voor dat in die verklaring staat dat het paard wat langzamer ging en dat mevrouw [eiseres] daardoor haar balans verloor. Nu u mij dit zo voorleest kan ik mij dat inderdaad herinneren. (…). U houdt mij voor dat in die schriftelijke verklaring verder staat dat het paard zijn hoofd in de langzame galop naar beneden deed, mevrouw [eiseres] naar voren trok aan de teugels die zij vasthield en dat mevrouw [eiseres] hierdoor haar balans helemaal kwijtraakte en van het paard af gleed. Dat klopt. Ook houdt u mij voor dat in die verklaring staat dat het paard daarvan schrok en helemaal stopte, waarop het paard zijn hals naar rechts boog en zij naast de schouder van het paard eraf gleed.”

Ook [naam2], die als ruiter aan dezelfde les deelnam, heeft verklaard dat [paard] tijdens het galopperen snelheid heeft verminderd en zijn hoofd omlaag heeft gebracht:
“U vraagt mij wat er precies gebeurde toen mevrouw [eiseres] van haar paard viel. [paard] minderde wat vaart en hield zijn hoofd toen ter hoogte van zijn schouders. Hij hield zijn hoofd niet hoog, maar ook weer niet te laag. Mevrouw [eiseres] zat wat naar voren en spoorde [paard] aan. Opeens zag ik dat zij naast het hoofd van het paard met een koprol er van af viel en op haar rug terecht kwam.” Uit haar verklaring blijkt verder dat [eiseres] [paard] heeft aangespoord om vaart te houden, maar dat [paard] averechts reageerde:
“Toen [paard] vaart minderde zag ik dat mevrouw [eiseres] hem aanspoorde met haar benen. Naarmate [paard] steeds meer vaart minderde deed hij zijn hoofd steeds meer naar beneden. Ik kan niet verklaren waarom hij zijn hoofd steeds meer naar beneden deed.”

De getuigen hebben geen omstandigheden genoemd die erop wijzen dat [eiseres] [paard] heeft geïnstrueerd langzamer te rijden dan wel zijn hoofd omlaag te brengen. Evenmin zijn omstandigheden genoemd waaruit afgeleid zou moeten worden dat [eiseres] ruiterfouten heeft gemaakt. Zo heeft [Naam1] verklaard:
“Mevrouw [eiseres] deed niet echt iets wilds, zij reed gewoon netjes. Ik heb haar niets zien doen waardoor zij bij mijn weten kon vallen.”
Als [eiseres] inderdaad, zoals dat is vermeld in de schriftelijke verklaring die door onder meer [gedaagde] vlak na het ongeval is opgemaakt, met haar handen op de hals van het paard is gaan leunen nadat zij uit balans raakte, is dat volgens [Naam1] een normale reactie:
“Als mevrouw [eiseres] inderdaad met haar handen op de hals van het paard ging leunen is dat naar mijn mening een normale reactie die je als ruiter in een reflex doet. Een ruiter wordt wel aangeleerd om naar achteren te leunen als een paard een schijnbeweging maakt of stopt. Als er iets gebeurt is dat de verstandigste manier om te reageren, maar dit had ook mij kunnen overkomen. Dit kan iedereen overkomen als je schrikt.”
Zij bevestigt daarbij dat er sprake moet zijn geweest van een onverwachte gedraging van het paard:
“Het paard moet iets onverwachts hebben gedaan. Als het paard iets doet wat niet onverwachts is dan weet je wat je moet doen.”
In het verlengde hiervan verklaart [naam2] dat zij op dezelfde manier zou hebben gereageerd als [eiseres]:
“Ik zou ook wat naar voren gaan zitten en het paard hebben aangespoord.”

5.3. Op grond van de verklaringen van [Naam1] en [naam2] moet worden aangenomen dat [paard] tijdens galop langzamer is gaan lopen en zijn hoofd naar beneden is gaan houden, zonder dat hij daartoe door [eiseres] was geïnstrueerd of anderszins was aangezet, en dat [eiseres] als gevolg daarvan uit balans is geraakt en van het paard is gevallen. Het ongeval is hiermee veroorzaakt door de eigen energie van het paard en het onberekenbare element dat daarin is gelegen.
Hieraan doet niet af dat, zoals [gedaagde] heeft gesteld, een paard normaliter vaart zal minderen bij het naderen van een groep en dat het gedrag van [paard] dus niet onverwacht kwam. Ook indien deze stelling juist zou zijn, laat dit onverlet dat het ongeval in het onderhavige geval is veroorzaakt door de eigen energie van het paard. [gedaagde] is dan ook op grond van artikel 6:179 BW in beginsel aansprakelijk voor de schade die [eiseres] als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden.

5.4. Indien degene die een paard van een ander berijdt schade lijdt ten gevolge van onberekenbaar gedrag van het paard, is het enkele feit dat de benadeelde het paard uit vrije wil en met toestemming van de eigenaar, dus krachtens een overeenkomst met deze heeft bereden, niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de uit artikel 6:179 BW voortvloeiende aansprakelijkheid van de eigenaar van het paard geheel vervalt. Of en, zo ja, in hoeverre om die reden sprake is van een omstandigheid die in de risicosfeer van de berijder ligt en daarom aan hem moet worden toegerekend, hangt af van de inhoud van de overeenkomst en de overige omstandigheden van het geval.

5.5. Volgens [gedaagde] kan [eiseres] geen rechten ontlenen aan artikel 6:179 BW, omdat [gedaagde] aansprakelijkheid op grond van dit artikel heeft uitgesloten in artikel 10 lid 2 van de door haar gebruikte algemene voorwaarden. [eiseres] heeft bij brief van 20 april 2009 de vernietiging ingeroepen van het exoneratiebeding in artikel 10 lid 2 van de voorwaarden. Daarbij heeft zij een beroep gedaan op artikel 6:233 juncto 6:237 aanhef en onder f BW.

5.6. In artikel 6:237 aanhef en onder f BW is bepaald dat een in algemene voorwaarden voorkomend beding dat de gebruiker of een derde geheel of gedeeltelijk bevrijdt van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn. Het is aan de gebruiker van de algemene voorwaarden om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit het tegendeel volgt. Daarbij kunnen alle feiten en omstandigheden een rol spelen die bij de toetsing aan de open norm van 6:233 sub a BW van belang zijn, te weten de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, dit alles bezien in het licht van de aard en de overige inhoud van de overeenkomst.

5.7. [gedaagde] heeft in dit verband de volgende argumenten aangevoerd:
a. het gaat slechts om een gedeeltelijke uitsluiting van aansprakelijkheid, omdat het de aansprakelijkheid van de manege, verwoord in artikel 9 van de algemene voorwaarden, onverlet laat;
b. de klant wordt er in duidelijke bewoordingen op gewezen dat hij zelf het risico dient te dragen van een ongeval met een paard tijdens de les, behoudens de aansprakelijkheid als verwoord in artikel 9 van de voorwaarden;
c. tegenover het prijsgeven van het recht om een beroep te doen op artikel 6:179 BW staat het recht op een uitkering op grond van de ongevallenverzekering, genoemd in artikel 6 van de voorwaarden;
d. opname van de exoneratieclausule in de lesovereenkomst is redelijk omdat [gedaagde] de manege voor eigen rekening voerde en een verplichting van haar aansprakelijkheidsverzekeraar om in veel gevallen uit te keren zou leiden tot de nodige premieverhoging dan wel tot uitsluitingen op de polis.

5.8. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die afzonderlijk en/of in onderlinge samenhang het vermoeden hebben weerlegd, dat het exoneratiebeding van artikel 10 lid 2 onredelijk bezwarend jegens [eiseres] is. Argument a) gaat reeds niet op, omdat [gedaagde] met het beding haar aansprakelijkheid op grond van artikel 6:179 BW behoudens de voorziening van artikel 6 lid 1, volledig heeft uitgesloten. Bovendien geldt ook bij een gedeeltelijke uitsluiting van aansprakelijkheid een wettelijk vermoeden van onredelijk bezwarend zijn.
De stelling onder b), dat het zou gaan om een beding in duidelijke bewoordingen, kan evenmin worden gevolgd. [gedaagde] heeft niet betwist dat de inhoud en de strekking van het beding, dat vermeld is op de achterkant van het door [eiseres] ondertekende formulier, niet ter sprake is gekomen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Doordat in het beding is bepaald dat de klant geen aanspraken kan doen gelden op eventuele rechten uit artikel 6:179 BW, zullen de implicaties van dit beding voor een niet-jurist zoals [eiseres] zonder nadere toelichting niet duidelijk zijn. Hier komt bij dat de verwijzing naar de in artikel 6 genoemde ongevallenverzekering gemakkelijk de indruk kan wekken dat de schade waarvoor aansprakelijkheid wordt uitgesloten onder de collectieve ongevallenverzekering zal vallen, nu in artikel 6 is bepaald dat deze verzekering dekking biedt voor schade die direct verband houdt met de lesovereenkomst. De omvang van de dekking is niet opgenomen in de algemene voorwaarden.
Met argument c) doet [gedaagde] voorkomen alsof zij de exoneratieclausule van artikel 10 lid 2 voor de klant heeft “gecompenseerd” door de ongevallenverzekering, genoemd in artikel 6 van de algemene voorwaarden. Deze ongevallenverzekering is echter gekoppeld aan het ruiterpaspoort van de klant, welk paspoort weer verbonden is met het (verplichte) lidmaatschap van de Federatie van Nederlandse Ruitersportcentra (hierna: FNRS). [gedaagde] heeft niet weersproken dat de ongevallenverzekering via het ruiterpaspoort door de klant zelf wordt betaald. De in de algemene voorwaarden opgenomen verplichting voor de klant om een ongevallenverzekering af te sluiten, kan daarom geen rechtvaardiging vormen voor de uitsluiting van de aansprakelijkheid, mede gelet op het feit dat het gaat om een sommenverzekering, die bij ernstige letselschade niet de volledige geleden schade wegneemt. Dit oordeel vindt steun in het feit dat in de bij Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PbEG 21 april 1993, L 95/29) gevoegde indicatieve lijst van bedingen die op grond van artikel 3 lid 3 van de richtlijn als “oneerlijk” kunnen worden beschouwd, is opgenomen het beding dat tot doel of tot gevolg heeft de wettelijke aansprakelijkheid bij overlijden of lichamelijk letsel van de consument uit te sluiten of te beperken. Argument c) kan [gedaagde] dus niet baten.
Ook het bij d) genoemde argument rechtvaardigt het beding niet. [gedaagde] kon voor haar aansprakelijkheid een verzekering afsluiten en heeft dat ook gedaan. Zij heeft niet gesteld dat de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade niet door deze verzekering is gedekt. De stelling dat er sprake zou zijn van de nodige premieverhogingen en/of uitsluitingen indien in veel gevallen onder de aansprakelijkheidsverzekering zou worden uitgekeerd, is niet nader onderbouwd. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om feiten en/of omstandigheden te stellen die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat het niet exonereren tot een dusdanige stijging van het lesgeld zou moeten leiden dat er onvoldoende klanten zouden zijn om het geven van paardrijles rendabel te maken, maar [gedaagde] heeft dit nagelaten. Dat het redelijkerwijs noodzakelijk was om de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:179 BW vrijwel volledig uit te sluiten, kan dan ook niet worden aangenomen.
[gedaagde] heeft bij de laatste akte nog aangevoerd dat de keuze van [eiseres] om zelf geen voorziening te treffen in verband met het risico van het berijden van een paard niet mag worden afgewenteld op haar aansprakelijksverzekering, doch ook dit betoog kan niet worden gevolgd. [gedaagde] miskent met haar stelling dat in de ruitersport als uitgangspunt van de wetgever heeft te gelden een risicoaansprakelijkheid uit hoofde van artikel 6:179 BW, die onder bepaalde voorwaarden op grond van een overeenkomst voor risico van de klant kan worden gebracht. Gelet op het belang van de klant dat bij ernstige letselschade zijn schade wordt vergoed, zullen deze voorwaarden qua transparantie aan strenge eisen moeten voldoen. Nu de onderhavige voorwaarden daaraan niet voldoen, valt niet in te zien dat [eiseres] geen beroep kan doen op de aansprakelijkheidsverzekering van [gedaagde], die (mede) met het oog op aan de bedrijfsvoering verbonden ongevallen zal zijn afgesloten.
Nu [gedaagde] geen feiten of omstandigheden heeft genoemd die afzonderlijk en/of tezamen het vermoeden hebben weerlegd dat het exoneratiebeding van artikel 10 lid 2 onredelijk bezwarend jegens [eiseres] is, heeft het beding als vernietigbaar te gelden. Een beroep op artikel 10 lid 2 baat [gedaagde] dus niet.

5.9. [gedaagde] heeft gesteld dat het ongeval (mede) is veroorzaakt door eigen schuld van [eiseres] in de zin van artikel 6:101 lid 1 BW. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat, in overeenstemming met vaste rechtspraak, bij de causale afweging van de wederzijdse omstandigheden op de voet van genoemd artikellid als omstandigheid aan de zijde van [eiseres] heeft te gelden dat zij in het kader van de door haar vrijwillig gevolgde rijlessen [paard] heeft bereden, causaal heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Deze omstandigheid kan ook aan haar worden toegerekend. Vanwege het gevaar dat in de eigen energie van een dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen, is immers aan het berijden van een paard het risico van schade verbonden. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat het volgens beide partijen ging om een rustig en braaf paard. Dat er sprake is geweest van andere omstandigheden aan de zijde van [eiseres] die tot de schade hebben bijgedragen, is gesteld noch gebleken. Aan de zijde van [gedaagde] geldt dat zij het paard [paard] aan [eiseres] ter beschikking heeft gesteld om bereden te worden.
De rechtbank waardeert deze omstandigheden aldus dat de vermelde aan [eiseres] toe te rekenen omstandigheid voor 50% tot de schade heeft bijgedragen en de vermelde aan [gedaagde] toe te rekenen omstandigheid ook voor 50%.

5.10. Vervolgens is de vraag of de billijkheid eist dat een andere verdeling plaatsvindt of dat de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft. Hierbij dient vooropgesteld te worden dat beide partijen van het ongeval als zodanig geen enkel verwijt valt te maken. Zowel [eiseres] als [gedaagde] wisten dat [paard] een rustig, braaf paard was. Als relevante factoren kunnen aan de zijde van [eiseres] worden aangemerkt enerzijds dat zij moet hebben geweten dat ook paarden die als rustig bekend staan onberekenbaar gedrag kunnen vertonen, zodat paardrijden altijd een risico in zich draagt en anderzijds de ernst van het door haar opgelopen, blijvende letsel (een incomplete dwarslaesie). Aan de zijde van [gedaagde] is van belang dat [Naam1] - zo moet uit haar verklaring ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor worden afgeleid - heeft nagelaten de cursisten voor de uitvoering van de oefening tot galopperen te instrueren over de wijze waarop zij zouden moeten reageren als het paard (plotseling) vaart zou minderen. [Naam1] kan zich volgens haar verklaring niet herinneren of zij de betreffende lesgroep hierover ooit eerder heeft geïnstrueerd. Zij heeft gesteld dat dit soort instructies worden gegeven aan het begin, als de cursisten net leren paardrijden. Dit is evenwel onvoldoende, gelet op het gevaar dat inherent is aan het berijden van een paard. Daarbij is tevens van belang dat – zoals moet worden afgeleid uit de getuigenverklaringen van [Naam1] en [naam2] – de instructie in geval van een schijnbeweging of het stoppen van een paard is om naar achteren te leunen, terwijl men de natuurlijke neiging heeft om juist naar voren te leunen. Gesteld is dat het ondoenlijk zou zijn om voor elke nieuwe oefening kennis te herhalen, maar deze stelling is niet nader onderbouwd. [gedaagde] kan dus op het punt van instructie onzorgvuldigheid worden verweten. Dat de gesteldheid van de bodem van het buitenterrein ten tijde van het ongeval door droogte niet geschikt was om de galopoefening uit te voeren, zoals [eiseres] heeft gesteld, vindt geen steun in de overgelegde getuigenverklaringen en kan daarom in dit verband geen rol spelen. Als relevante factor aan de zijde van [gedaagde] wordt verder wel in aanmerking genomen dat zij een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten voor ongevallen zoals het onderhavige.
Bij de waardering van deze billijkheidsfactoren komt de rechtbank uit op een toerekening van 25% van de schade aan [eiseres], zodat [gedaagde] voor 75% van de schade aansprakelijk blijft.

5.11. Het voorgaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht en de gevorderde veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat, zullen worden toegewezen, met dien verstande dat [gedaagde] voor 75% van de schade aansprakelijk is.

5.12. [gedaagde] zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,98
- vast recht € 262,00
- salaris advocaat € 1.130,00 1,02 ½ punt × tarief II 452,00)
Totaal € 1.477,98.





6. De beslissing

De rechtbank

6.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens [eiseres] aansprakelijk is voor 75% van de schade die voor [eiseres] uit het haar op 16 juli 2006 overkomen ongeval tijdens het paardrijden is overkomen,

6.2. veroordeelt [gedaagde] tot schadevergoeding nader op te maken bij staat,

6.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres], tot op heden begroot op € 1.477,98,

6.4. wijst het meer of anders gevorderde af.





Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl