Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM2334, Hoge Raad , 08/05139

Datum uitspraak: 09-07-2010
Inhoudsindicatie: Verbintenissenrecht. Dealerovereenkomst. Verzuim. Ingebrekestelling. Opeisbaarheid. Aankondiging wijziging van dealernetwerk mededeling waaruit schuldeiser moet afleiden dat schuldenaar in de nakoming zal tekortschieten zodat verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, ook indien de vordering op het moment van die mededeling nog niet opeisbaar was. Die niet-opeisbaarheid speelt immers geen rol nu diezelfde mededeling van de schuldenaar op grond van art. 6:80 lid 1, aanhef en onder b, BW de gevolgen van de niet-nakoming doet intreden voordat de vordering opeisbaar is (vgl. HR 7 april 2006, LJN AV0624). De gevolgen van niet-nakoming kunnen dus ook intreden indien de prestatie van de schuldenaar (nog) niet is uitgebleven.





Uitspraak

9 juli 2010
Eerste Kamer
08/05139
EE/SV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

RENAULT NEDERLAND N.V., tevens handelend onder de naam Nissan Nederland,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel,

t e g e n

[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Nissan en [verweerster].





1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 313738/HA ZA 05-1136 van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2006 en 14 maart 2007,
b. het arrest in de zaak 106.006.597/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 28 augustus 2008. Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.





2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Nissan beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Nissan toegelicht door haar advocaat en mr. M.W.E. Lohman, advocaat te Amsterdam. Voor [verweerster] is de zaak toegelicht door haar advocaat en mr. M.E.M.G. Peletier, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping.





3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Nissan, de rechtsopvolgster van onder meer Nissan Motor Nederland B.V., exploiteert een onderneming die zich toelegt op import en distributie van auto's van onder meer het merk Nissan.
(ii) [Verweerster] dreef een onderneming die zich bezighield met verkoop van auto's en auto-onderdelen van het merk Nissan.
(iii) Sinds 1982 bestaat tussen (een rechtsvoorgangster van) Nissan en [verweerster] een dealerovereenkomst.
(iv) Tot 2001 verliep de distributie van auto's van het merk Nissan via een netwerk van geselecteerde dealers, waartoe [verweerster] behoorde.
(v) In 2001 is Nissan een samenwerkingsverband aangegaan met Renault. In het kader van de in dat verband beoogde integratie van de merken Nissan en Renault heeft Nissan besloten tot een herstructurering van haar distributiesysteem. De nieuwe strategie, hierna: HUB-strategie, hield in dat er voor Nederland een beperkt aantal (van 40) hoofddealers zou worden geselecteerd, de zogeheten HUB-partners. De overige bestaande dealers, de zogeheten sub-dealers, zouden met deze HUB-partners een samenwerking tot stand moeten brengen.
(vi) Bij brief van 2 mei 2001 heeft Nissan onder meer het volgende aan [verweerster] medegedeeld:
"Als HUB-partner voor uw gebied is de [A]-Groep geselecteerd.
Binnen enkele maanden of zoveel eerder als mogelijk ontvangt u van ondergetekenden nader bericht over de individuele positie van de betrokken partijen in de HUB-structuur.
Met verdere uitleg over de implementatie van de HUB-strategie vanuit de alliantie Renault-Nissan hebben wij tevens benadrukt dat de eerdere strategie (die alleen betrekking had op het merk Nissan) is komen te vervallen.
Wij gaan ervan uit dat het bovenstaande zal bijdragen in een succesvolle samenwerking tussen alle betrokkenen.".
(vii) In haar brief van 18 mei 2001 heeft [verweerster] hierop onder meer het volgende geantwoord:
"(...) Beleefd maak ik u er op attent dat wij niet akkoord gaan met uw opmerking "dat de eerdere strategie (die alleen betrekking heeft op het merk Nissan) is komen te vervallen". Wel gaan ook wij nog steeds uit van een succesvolle samenwerking tussen alle betrokkenen. De exacte uitgangspunten uwerzijds vernemen wij graag in de door u toegezegde termijn.".
(viii) Op 3 oktober 2001 heeft [betrokkene 1] een gesprek gevoerd met [betrokkene 2] van Nissan. Het op 4 oktober 2001 opgestelde verslag van hetgeen [betrokkene 1] daarover aan het Managementteam van [verweerster] heeft bericht, houdt onder meer het volgende in:
"Omdat nu het vertrouwen volledig weg is en [verweerster] zeker niet wil deelnemen als 'operator' in de HUB-strategie onder welke partner dan ook (er liggen overigens nog steeds totaal andere afspraken uit het verleden tussen [verweerster] en [Nissan] heeft [[verweerster]] [betrokkene 2] aangegeven dat de Nissan activiteiten door hun toekomstige HUB-partner overgenomen kunnen worden. Voor [verweerster] is dit duidelijk een doodlopende weg en men wil het bedrijf niet nog dieper in de rode cijfers laten wegzakken."
(ix) Eind oktober, begin november 2001 besluit Nissan dat [A]-Groep geen HUB-partner wordt.
Op Nissans vraag van 13 november 2001 of [verweerster] HUB-partner wil worden, heeft [verweerster] ontkennend geantwoord.
(x) Bij brief van 21 november 2001 heeft Nissan [verweerster] onder meer het volgende meegedeeld:
"In aansluiting op ons gesprek van 13 november jl. bevestigen wij u volledigheidshalve het volgende. Tijdens het gesprek hebben wij u meegedeeld dat de eerdere beslissing om de [A]-groep als HUB-partner aan te wijzen is herzien. U heeft evenwel te kennen gegeven dat u na onze brief van 2 mei jl. heeft besloten definitief afscheid te nemen van het merk Nissan. Wij betreuren deze - overigens begrijpelijke - beslissing. Dit betekent dat wij ons zullen beraden over aanstelling van een nieuwe HUB-partner.".
(xi) In haar schriftelijke reactie, bij brief van 23 januari 2002, laat [verweerster] Nissan onder meer het volgende weten:
"Destijds had u de [B] groep definitief als HUB-partner aangewezen. Later bent u door de problemen bij [B] van deze gedachte teruggekomen, echter nadat wij noodgedwongen de beslissing hadden moeten nemen ons bedrijf veilig te stellen voor verdere afbraak.
Verder hebben wij in de maand mei nooit besloten afscheid te nemen van het merk Nissan. (...)."
(xii) In het najaar van 2003 heeft [verweerster] haar klantenbestand voor een bedrag van € 270.000,-- aan een derde verkocht.
(xiii) Per 1 oktober 2003 zijn de (separate) Renault- en Nissan-dealercontracten met de HUB-partners van kracht geworden.
(xiv) Bij brief van 13 februari 2004 heeft de advocaat van [verweerster] de dealerovereenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op schadevergoeding.

3.2.1 Aan haar vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.732.000,-- legt [verweerster], samengevat, het volgende ten grondslag. Partijen zijn, zoals vermeld in de dealerovereenkomst, overeengekomen dat [verweerster] Nissans hoofddealer zou zijn in 's-Hertogenbosch en omgeving, welk gebied exclusief door haar zou worden bediend. Verder is onder meer afgesproken dat [verweerster] het 'Regionaal Nissan Center voor Groot 's-Hertogenbosch' zou worden. Nissan heeft evenwel op 25 april 2001 laten weten haar contractuele verplichtingen op termijn te zullen gaan schenden. Zij heeft [verweerster] op die datum namelijk aangekondigd, welke aankondiging zij bij brief van 2 mei 2001 heeft herhaald, de overeengekomen strategie, waarin [verweerster] was aangewezen als hoofddealer en 'Regionaal Nissan Center voor Groot 's-Hertogenbosch', vervallen te zullen verklaren en, in het kader van een herstructurering van het distributiestelsel, het zogeheten 'HUB-systeem' te zullen invoeren waarbinnen [A]-Groep zou worden aangewezen als HUB-partner die verantwoordelijk zou zijn voor de distributie van producten van Nissan binnen het gebied, aangeduid als 'Groot 's-Hertogenbosch', en [verweerster] zou degraderen tot 'sub-dealer' onder [A]-Groep, waarbij de rechtstreekse juridische relatie tussen Nissan en [verweerster] zou worden beëindigd. Nissan is hierbij, aldus [verweerster], in verzuim geraakt, nu [verweerster] uit de - als mededeling in de zin van art. 6:83, aanhef en onder c, BW aan te merken - verklaringen en gedragingen van Nissan slechts heeft kunnen afleiden dat Nissan zou tekortschieten in de nakoming van de dealerovereenkomst, in het bijzonder voor zover die voor [verweerster] een exclusief Nissan-dealerschap inhield.

3.2.2 Nissan heeft hier, naar de kern genomen, het volgende tegenin gebracht. Nissan heeft de dealerovereenkomst noch enige nadere afspraak geschonden. Zij is al haar verplichtingen onder de dealerovereenkomst nagekomen. In de brief van 2 mei 2001 valt bovendien geen aankondiging te lezen van een schending van de dealerovereenkomst. Voorts is [verweerster] aangeboden HUB-partner te worden in plaats van de [A]-Groep. [verweerster] heeft Nissan verder nooit in gebreke gesteld, zodat Nissan ook niet in verzuim is geraakt. Daarenboven verkeert [verweerster], als gevolg van haar afwijzing van Nissans aanbod haar te benoemen tot HUB-partner, in schuldeisersverzuim.

3.2.3 Bij vonnis van 14 maart 2007 heeft de rechtbank de vordering van [verweerster] afgewezen. Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en, voor zover in cassatie van belang, Nissan veroordeeld tot vergoeding van de schade die [verweerster] heeft geleden als gevolg van de niet-nakoming door Nissan van de dealerovereenkomst.

3.2.4 Hetgeen het hof hiertoe heeft overwogen, laat zich als volgt samenvatten. In de nieuwe, tijdens het gesprek van 25 april 2001 aangekondigde, opzet zou [verweerster] geen rechtstreeks contact en contract meer hebben met Nissan en zou [verweerster]s positie, als "Nissan Operator", afhankelijk worden van het standpunt dat de HUB-partner dienaangaande zou innemen (rov. 3.9). [Verweerster]s positie onder het HUB-systeem verschilt daarmee wezenlijk van die onder de dealerovereenkomst van 1999 (rov. 3.10).

De mededelingen die Nissan [verweerster] op 25 april 2001 heeft gedaan en die bij brief van 2 mei 2001 zijn herhaald laten geen andere conclusie toe dan dat Nissan niet langer de tussen partijen overeengekomen, in de brief van 29 januari 1999 verwoorde, dealerovereenkomst wilde nakomen en daarom [verweerster] heeft aangeboden een nieuwe relatie aan te gaan (rov. 3.13). [verweerster] heeft Nissan, bij brief van 18 mei 2001, medegedeeld haar gebonden te achten aan de dealerovereenkomst (rov. 3.14, 15). Gedurende het nadien gevoerde overleg werd duidelijk dat [verweerster], op basis van een zogeheten 'Operatorovereenkomst', als een 'Nissan Operator' zou moeten fungeren op basis van een overeenkomst met de [A]-Groep (rov. 3.16). Toen overeenstemming onmogelijk bleek, en Nissan bleef vasthouden aan de uitgestippelde strategiewijziging, die bovendien voorzag in de aanwijzing van een ander dan [verweerster] tot HUB-partner, heeft [verweerster] Nissan op 3 oktober 2001 te kennen gegeven "dat de Nissan activiteiten door hun toekomstige HUB-partner overgenomen kunnen gaan worden" (rov. 3.17). Deze mededeling kan niet anders worden uitgelegd dan als een afwijzing van het aanbod om de samenwerking een nieuwe juridische gedaante te geven, waarbij [verweerster] voortaan in plaats van met Nissan een overeenkomst zou hebben met de HUB-partner (rov. 3.20). [Verweerster] heeft Nissan kenbaar gemaakt dat de nieuwe HUB-partner, ter beperking van de schade als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van Nissan, de activa en passiva van haar Nissanbedrijf maar moest overnemen (rov. 3.21). Op 3 oktober 2001 hield Nissan nog steeds vast aan haar voornemen een ander dan [verweerster] te benoemen tot HUB-partner in het gebied 'Groot 's-Hertogenbosch (rov. 3.22). Uit de brief van 2 mei 2001 en de nadien gevoerde onderhandelingen, heeft [verweerster] op 3 oktober 2001 kunnen en mogen afleiden dat Nissan haar verplichtingen uit de dealerovereenkomst van 1999 niet (langer) zou nakomen (rov. 3.23). Nissan was zonder ingebrekestelling in verzuim, nu [verweerster] "uit de verklaringen en gedragingen van Nissan (...) slechts [heeft] kunnen begrijpen dat Nissan niet langer de tussen partijen gesloten dealerovereenkomst van begin 1999 wilde nakomen" en [verweerster] deze verklaringen (en gedragingen) van Nissan heeft mogen verstaan als een mededeling in de zin van art. 6:83, aanhef en onder c (rov. 3.24). Nissan dient dan ook ingevolge art. 6:74 lid 1 BW de schade te vergoeden die [verweerster] als gevolg van deze tekortkoming in de nakoming heeft geleden (rov. 3.25). De ontbinding van de overeenkomst en de aansprakelijkstelling door [verweerster]s advocaat maken dit niet anders (rov. 3.26).

3.3.1 Volgens onderdeel 1.1, waarin Nissan klachten richt tegen rov. 3.4, 3.6 en 3.21, heeft het hof, doordat het de aankondiging van de HUB-strategie heeft aangemerkt als door [verweerster] aangevoerde grondslag van haar vordering uit wanprestatie, een onbegrijpelijke uitleg gegeven aan de stellingen die deze aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, en aldus, in strijd met art 24 Rv., de zaak beslist op een andere grond dan is aangevoerd. Volgens Nissan heeft [verweerster] de aangekondigde HUB-strategie als wanprestatie aangemerkt, en niet die aankondiging zelf, die slechts de grondslag vormde van het gestelde intreden van het verzuim. Het oordeel dat Nissan deze door [verweerster] aan haar vordering ten grondslag gelegde stelling onvoldoende zou hebben betwist, is bovendien onbegrijpelijk, nu Nissan heeft betoogd in geen enkel opzicht te zijn tekortgeschoten in de nakoming van de dealerovereenkomst. Door de stellingen van [verweerster] op deze wijze te interpreteren, treedt het hof daarenboven buiten de grenzen van de rechtsstrijd, aangezien [verweerster], volgens de rechtbank, haar beroep op wanprestatie niet heeft gebaseerd op de aankondiging, maar op de aangekondigde HUB-strategie, en [verweerster] in hoger beroep niet is opgekomen tegen deze uitleg van de onderbouwing van haar vordering. In dit licht bezien, is ook 's hofs oordeel dat de zaak door de grieven in volle omvang aan hem is voorgelegd, onbegrijpelijk.

3.3.2 Deze klachten missen feitelijke grondslag. Anders dan het onderdeel tot uitgangspunt neemt, heeft het hof de vordering van [verweerster] niet aldus opgevat dat de enkele aankondiging van de zogeheten HUB-structuur tegenover [verweerster] wanprestatie opleverde. Naar het oordeel van het hof heeft [verweerster] uit de brief van 2 mei 2001, waarmee Nissan te kennen gaf de in 1999 door partijen gesloten dealerovereenkomst niet langer te zullen naleven, in combinatie met nadien gevoerde onderhandelingen - waarin, zoals het hof in rov. 3.21 t/m 3.23 overwoog, Nissan vasthield aan de al op 25 april 2001 aangekondigde invoering van de HUB-strategie en volhardde in haar voornemen de dealerovereenkomst niet langer na te leven - kunnen en mogen afleiden dat Nissan zou gaan tekortschieten in de nakoming van de verbintenis die voor haar voortvloeide uit de dealerovereenkomst. Dit oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk. De, naar het oordeel van het hof, door Nissan onvoldoende weersproken stelling ziet niet op enig beweerd tekortschieten van Nissan, maar betreft de mededeling van [verweerster] aan Nissan dat de nieuwe HUB-partner, ter beperking van de schade, de activa en passiva van haar 'Nissanbedrijf' maar moest overnemen, zodat ook deze klacht berust op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. De klachten van onderdeel 1.1 kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.

3.3.3 Uit het voorgaande volgt dat ook onderdeel 1.2, dat voortbouwt op het voorgaande onderdeel, bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.

3.3.4 De in onderdeel 1.3 aangevoerde motiveringsklachten richten zich tegen feitelijke oordelen die niet onbegrijpelijk zijn, ook niet in het licht van de in de schriftelijke toelichting vermelde, door Nissan in feitelijke aanleg betrokken stellingen.

3.4.1 De onderdelen 1.5 en 1.6 - geen onderdeel is genummerd 1.4 - lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij behelzen de volgende klachten tegen rov. 3.24 en 3.25. Het hof heeft Nissan veroordeeld tot vergoeding van de schade die [verweerster] als gevolg van 'deze tekortkoming in de nakoming' heeft geleden, maar heeft niet vastgesteld waarin deze tekortkoming anders bestaat dan in de mededelingen waaruit [verweerster] mocht begrijpen dat Nissan in de toekomst haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet langer zou nakomen. Indien het hof mocht hebben geoordeeld dat hetgeen gepresteerd werd in enig ander opzicht ten achter is gebleven bij hetgeen waartoe de desbetreffende verbintenis(sen) Nissan verplicht(en), heeft het zijn oordeel bovendien onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Het hof heeft immers niet vastgesteld dat enige opeisbare prestatie is uitgebleven. Het hof heeft voorts blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door, op grond van zijn oordeel dat de verklaringen en gedragingen van Nissan mochten worden begrepen als een mededeling in de zin van art. 6:83, aanhef en onder c, te concluderen dat voor verzuim van Nissan een ingebrekestelling van de kant van [verweerster] niet vereist was, nu verzuim slechts kan intreden wanneer een op grond van een verbintenis opeisbare prestatie uitblijft, terwijl Nissan geen enkele opeisbare verplichting niet is nagekomen.

3.4.2 Hieromtrent wordt als volgt overwogen. Wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten, treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in, ook indien de vordering op het moment van die mededeling nog niet opeisbaar was.
Die niet-opeisbaarheid speelt immers geen rol, omdat dezelfde mededeling van de schuldenaar op grond van art. 6:80 lid 1, aanhef en onder b, BW de gevolgen van niet-nakoming doet intreden voordat de vordering opeisbaar is (HR 7 april 2006, nr. C04/170, LJN AV0624). Dat betekent dat die gevolgen ook intreden indien de prestatie van de schuldenaar (nog) niet is uitgebleven en dat in het midden kan blijven of het hof van oordeel is geweest dat de aankondiging van Nissan betrekking had op reeds opeisbare, dan wel nog niet opeisbare verplichtingen van Nissan uit de dealerovereenkomst. Hierop stuiten de klachten van de onderdelen 1.5 en 1.6 af.

3.5 De in de overige onderdelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.





4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt Nissan in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 6.052,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.





Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 juli 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl