Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO5289,Sector kanton Rechtbank Haarlem , 441135 / CV EXPL 09-11359

Datum uitspraak: 04-08-2010
Inhoudsindicatie: Arbeidszaak. Ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden, waarbij werkgever aan eiser een gekapitaliseerde WW-aanvulling over 28 maanden heeft aangeboden. Eiser vordert schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag omdat, mede in aanmerking genomen de voor hem getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van werkgever bij de opzegging. De kantonrechter oordeelt dat het enkele feit dat geen afvloeiingsregeling is getroffen, het ontslag niet kennelijk onredelijk maakt. De omstandigheid dat het ontslag samenhangt met bedrijfseconomische omstandigheden ligt weliswaar in de risicosfeer van werkgever, maar is niet van zodanige aard dat deze op zich zelf het ontslag kennelijk onredelijk maakt. Voorts is de kantonrechter van oordeel dat de werkgever een redelijk aanbod heeft gedaan om de gevolgen van het ontslag te verzachten, zodat die gevolgen in vergelijking tot het belang van werkgever bij het ontslag niet zodanig ernstig zijn dat hierdoor sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. De vordering wordt afgewezen.





Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton

Locatie Haarlem

zaak/rolnr.: 441135 / CV EXPL 09-11359
datum uitspraak: 4 augustus 2010

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

Inzake

[eiser]
te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. A. van den Os, FNV Bouw

tegen

BOUWBEDRIJF REGIOBOUW HAARLEMMERMEER B.V.
te Rijssenhout, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Regiobouw
gemachtigde: mr. B.D. Roelink





De procedure

[eiser] heeft Regiobouw gedagvaard op 7 oktober 2009. Regiobouw heeft schriftelijk geantwoord.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 16 december 2009 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 19 februari 2010 en waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Vervolgens heeft [eiser] nog schriftelijk gerepliceerd en heeft Regiobouw schriftelijk gedupliceerd.





De feiten

1. [eiser], geboren op 21 oktober 1951, is op 8 februari 1988 bij (de rechtsvoorganger van) Regiobouw in dienst getreden. Laatstelijk had hij de functie van timmerman en bedroeg zijn salaris € 2.782,40 bruto per maand, exclusief emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst was de CAO voor het Bouwbedrijf van toepassing.

2. Op 11 februari 2009 heeft Regiobouw aan het UWV werkbedrijf toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomsten met 27 werknemers, waaronder [eiser], te beëindigen op grond van bedrijfseconomische redenen. Ter toelichting op dit verzoek heeft Regiobouw aangegeven dat zij als gevolg van de economische crisis minder bouwprojecten ter uitvoering heeft en dat zij niet verwacht dat zij op afzienbare termijn voldoende nieuwe bouwprojecten weet te verwerven om al haar personeelsleden aan het werk te houden. Inkrimping is daardoor noodzakelijk. Er is overleg gepleegd met de Ondernemingsraad en de vakbonden over een sociaal plan, maar dat is niet tot stand gekomen, omdat het bod van de directie te mager werd bevonden.

3. De ondernemingsraad van Regiobouw heeft in een advies van 10 maart 2009 betreffende de reorganisatie aangegeven:
“De Ondernemingsraad onderkent de niet makkelijke positie waarin de onderneming terecht is gekomen. Hij acht de voorgenomen inkrimping – mits op een zorgvuldige en sociaal verantwoorde wijze uitgevoerd – niet te vermijden met het oog op het voortbestaan van de totale onderneming en de daarmee verbonden werkgelegenheid.(…) Ten aanzien van de gevolgen voor de werknemers en de te nemen maatregelen om die gevolgen zo goed mogelijk op te vangen heeft de OR begrepen dat er geen sprake zal zijn van een met de vakorganisaties overeengekomen sociaal plan. De OR betreurt dit bijzonder, maar gaat er daarbij vanuit dat het eenzijdige eindbod van de directie de minimale basis zal zijn om de gevolgen voor de werknemers waarvan de arbeidsplaats zal vervallen op te vangen.”

4. Bij brief van 14 april 2009 heeft de gemachtigde van [eiser] bezwaar gemaakt tegen verlening van de gevraagde ontslagvergunning, enerzijds omdat niet was gebleken dat sprake was van een structurele situatie die verval van arbeidsplaatsen noodzakelijk maakt, anderzijds omdat niet duidelijk was welke financiële maatregelen waren getroffen om ontslag te voorkomen en niet werd gesneden in de kosten van het management.

5. Op 27 april 2009 heeft UWV Werkbedrijf aan Regiobouw toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [eiser] te beëindigen. Volgens UWV Werkbedrijf is de aangevoerde bedrijfseconomische noodzaak voldoende aannemelijk geworden, is het afspiegelingsbeginsel correct toegepast en is ook overigens voldaan aan de criteria van het Ontslagbesluit. Voorts is overwogen:
“De vraag of van werkgever in redelijkheid kan worden verwacht met privé-gelden dan wel en vermindering van diens vergoeding de werkvermindering op te vangen en zodoende de dienstverbanden van meerdere werknemers te continueren, alsmede de vraag of werkgever zich als goed ondernemer heeft gedragen zijn vragen welke getoetst dienen te worden aan de norm van goed werkgeverschap en goed ondernemerschap. Deze toetsing is voorbehouden aan de civiele rechter.”

6. Bij brief van 29 april 2009 heeft Regiobouw het dienstverband met [eiser] opgezegd tegen 25 september 2009.





De vordering

[eiser] vordert (samengevat) veroordeling van Regiobouw tot betaling van € 91.730,00 bruto aan schadevergoeding, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ad € 2.500,-, tevens te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf 25 september 2009 en de proceskosten. [eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat sprake is van kennelijk onredelijk ontslag ingevolge artikel 7:681 BW nu, mede in aanmerking genomen de voor hem getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Regiobouw bij de opzegging.





Het verweer

Regiobouw betwist de vordering. Regiobouw voert aan dat, mede in aanmerking genomen de voor [eiser] getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Regiobouw bij de opzegging.
Van kennelijk onredelijk ontslag is derhalve geen sprake, aldus Regiobouw. Voorts voert Regiobouw dat als al sprake zou zijn van kennelijk onredelijk ontslag, [eiser] niet of nauwelijks schade heeft geleden door het ontslag, omdat [eiser] thans een WW-uitkering ontvangt en aansluitend een vroegpensioen uitkering waarvan de premie thans wordt doorbetaald uit het Aanvullingsfonds voor het Bouwbedrijf.





De beoordeling van het geschil

1. Bij de beoordeling van de vraag of de gevolgen van de opzegging voor [eiser] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Regiobouw bij de opzegging, dient de kantonrechter alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen (o.a. HR 15 februari 2008, NJ 2008, 111). Daarbij kunnen een rol spelen: omstandigheden die verband houden met het dienstverband en de opzegging, de (on)mogelijkheden voor ander passend werk, de financiële gevolgen van de opzegging en de getroffen voorzieningen. Het is aan [eiser] om feiten en omstandigheden ten aanzien van het kennelijk onredelijk ontslag te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken. Het enkele feit dat geen afvloeiingsregeling is getroffen, maakt het ontslag niet kennelijk onredelijk.

2. Voor wat betreft het dienstverband geldt dat [eiser] ruim 21 jaar bij Regiobouw in dienst is geweest en dat hij ten tijde van het ontslag bijna 58 jaar oud was. Gesteld noch gebleken is dat hij gedurende het dienstverband niet naar behoren zou hebben gefunctioneerd. De reden voor het ontslag had daarop in elk geval geen betrekking, maar hing samen met de bedrijfseconomische omstandigheid dat Regiobouw onvoldoende projecten ter uitvoering had. Dat is een omstandigheid die weliswaar in de risicosfeer van Regiobouw ligt, maar die niet van zodanige aard is dat deze op zich zelf het ontslag kennelijk onredelijk maakt. Door de economische crisis zijn veel bedrijven die in de bouw werkzaam zijn, getroffen.

3. Gelet op de leeftijd en van [eiser] en de fysieke aard van het werk, moet het vinden van ander passend werk niet eenvoudig worden geacht. Daar komt nog bij dat, zoals hiervoor reeds overwogen, veel bedrijven in de bouw last hebben van de crisis en er dus weinig werkaanbod is. Ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn vele sollicitaties nog niets hebben opgeleverd, heeft [eiser] een lijst met afwijzingen overgelegd. De inspanningen van Regiobouw om de ontslagen werknemers, waaronder [eiser], aan ander werk te helpen zijn beperkt gebleven tot het versturen van een algemene mail aan een groot aantal bedrijven in de bouw met de mededeling dat bij haar een aantal functies vrijvallen. Regiobouw stelt weliswaar dat dit heeft geleid tot ander werk voor een groot deel van de ontslagen werknemers, maar heeft die stelling niet nader onderbouwd of gespecificeerd zodat daaraan voorbij wordt gegaan.

4. Zolang [eiser] geen ander werk vindt, is hij aangewezen op een WW-uitkering die lager is dan zijn laatstverdiende loon. Verder stelt [eiser] schade te lijden doordat hij vanuit een WW-situatie gedwongen is om met zijn 60e met pensioen te gaan omdat hij anders de aanvullingsregeling verliest. Indien hij met zijn 60e met pensioen gaat, is zijn pensioen aanzienlijk lager dan zijn loon zou zijn geweest wanneer [eiser] tot zijn 65e had kunnen doorwerken. Ook gaat de hoogte van het pensioen dat [eiser] vanaf 65 jaar zal ontvangen omlaag indien [eiser] met 60 jaar met pensioen gaat.

5. Regiobouw heeft [eiser] een gekapitaliseerde WW-aanvulling over 28 maanden aangeboden, welk aanbod door [eiser] is afgewezen. Dit aanbod dekt niet zijn volledige schade en [eiser] was en is er niet van overtuigd dat Regiobouw niet de middelen had en heeft om een hogere ontslagvergoeding te betalen. In dat kader wijst [eiser] er op dat door het verlagen van de vergoedingen voor het management, middelen beschikbaar zouden zijn voor een regeling ten behoeve van de ontslagen werknemers. Daarbij beroept [eiser] zich op een door hem overgelegde analyse van de ondernemingsraad.

6. De kantonrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat de aangeboden vergoeding niet de gehele schade van [eiser] dekt, het ontslag niet kennelijk onredelijk maakt. Daarbij geldt dat het gelet op de fysieke aard van het werk van [eiser], zijn eerdere uitlatingen ter zake en het feit dat hij al minder dagen was gaan werken, in de rede ligt dat Regiobouw er bij de bepaling van de hoogte van de aangeboden vergoeding vanuit is gegaan dat [eiser] op zijn 60e met pensioen zou gaan.

7. Ook de omstandigheid dat er bij Regiobouw mogelijk ruimte was om een hogere vergoeding dan de aangeboden suppletie te betalen, maakt het ontslag niet kennelijk onredelijk. Regiobouw heeft daarbij een zekere beleidsvrijheid en moet ook de financiële ruimte hebben om het bedrijf rendabel te kunnen voortzetten. Van Regiobouw kan niet zonder meer worden verlangd dat de eigenaren uit privé middelen afvloeiingsregelingen betalen.

8. De conclusie van het voorgaande is dat het ontslag weliswaar ernstige gevolgen voor [eiser] heeft, maar dat Regiobouw een redelijk aanbod heeft gedaan om die gevolgen te verzachten, zodat die gevolgen in vergelijking tot het belang van Regiobouw bij het ontslag niet zodanig ernstig zijn dat hierdoor sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

9. De kantonrechter ziet gelet op de aard van het geschil aanleiding om de proceskosten te compenseren in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.





De beslissing

De kantonrechter:

- wijst de vordering af;

- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.





Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl