Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM9365, Centrale Raad van Beroep , 10/193 WW

Datum uitspraak: 22-06-2010
Inhoudsindicatie: Weigering WW-uitkering: verwijtbaar werkloos. De omstandigheid dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden wegens verandering in de omstandigheden en tevens een vergoeding heeft toegekend, brengt niet met zich dat geoordeeld moet worden dat aan de werkloosheid geen dringende reden ten grondslag ligt. De directe aanleiding voor de werkgever om de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst met appellant te ontbinden was de omstandigheid dat appellant, na eerdere incidenten over zijn afwezigheid en ondanks het feit dat de werkgever hem bij brief van 27 november 2008 uitdrukkelijk had opgedragen zijn werk per direct, maar in ieder geval op 1 december 2008 te hervatten, op 1 december 2008 niet op zijn werk is verschenen.





Uitspraak

10/193 WW


Centrale Raad van Beroep


Meervoudige kamer


U I T S P R A A K


op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2009, 09/2596 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).


Datum uitspraak: 22 juni 2010.





I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F. Verkerk, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld en verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 26 februari 2010, nr. 10/523, heeft de voorzieningenrechter van de Raad het verzoek van appellant om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Verkerk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast.





II. OVERWEGINGEN

1.1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

1.2. Appellant was sinds 1 juni 1999 in dienst van (de rechtsvoorganger van) de besloten vennootschap [naam B.V. ] (hierna: [de B.V.]) in de functie van magazijnmedewerker. Bij beschikking van 26 januari 2009 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst van appellant met [de B.V.] op verzoek van [de B.V.] ontbonden met ingang van 1 februari 2009. De kantonrechter heeft daarbij aan appellant ten laste van [de B.V.] een vergoeding toegekend ter hoogte van € 7.500,--.

1.3. Appellant heeft op 15 december 2008 een aanvraag om een WW-uitkering bij het Uwv gedaan. Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het Uwv die uitkering blijvend en geheel geweigerd op de grond dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van 26 mei 2009 (hierna: bestreden besluit) ongegrond is verklaard. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant ondanks diverse schriftelijke en mondelinge waarschuwingen heeft volhard in zijn onjuiste gedragingen, bestaande uit het zich niet houden aan de regels inzake ziekmelding, het zonder overleg verlaten van de werkvloer en het ontactisch optreden richting zijn werkgever. Ondanks de duur van het dienstverband en gelet op het feit dat er sprake is geweest van langdurig uitval wegens ziekte en gelet op appellants persoonlijke omstandigheden is het Uwv van mening dat een dringende reden aan de werkloosheid ten grondslag ligt en appellant daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling over het griffierecht - het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij het bezwaar tegen de weigering van een WW-uitkering met ingang van 2 maart 2009 ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de laatste gedraging van appellant, het niet verschijnen op het werk op 1 december 2008, objectief gezien een dringende reden vormde voor de werkgever voor een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het bestreden besluit kon naar het oordeel van de rechtbank niettemin niet in stand blijven, omdat het Uwv heeft verzuimd de subjectieve dringende reden te betrekken bij de beoordeling van de vraag of sprake is van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank heeft echter bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, omdat de werkgever na 1 december 2008 voortvarend heeft gehandeld en de leeftijd van appellant, de duur van diens dienstverband en zijn goede functioneren tot 2008 niet maken dat er geen dringende reden voor ontslag op staande voet was.

3. In hoger beroep heeft appellant - kort gezegd - aangevoerd dat er geen sprake is van een objectieve en subjectieve dringende reden voor ontslag. Hij heeft erop gewezen dat [de B.V.] hem weliswaar heeft gesommeerd om op 1 december 2008 weer op zijn werk te verschijnen, maar dat hij hiertoe wegens ziekte niet in staat was. Hij heeft benadrukt dat hij zich zowel telefonisch op 26 november 2008 als per sms op 27 november 2008 heeft ziek gemeld. Hieraan is de rechtbank volgens hem voorbij gegaan. Bovendien dient zijn handelen te worden bezien in het licht van de omgangsvormen op de werkvloer. Hij vindt het ook onterecht dat zijn ziekmelding per sms door [de B.V.] niet is geaccepteerd. Appellant is voorts van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van zijn ontslag en het weigeren van de WW-uitkering. Appellant heeft erop gewezen dat hij ten tijde van het ontslag 55 jaar oud was, gedurende 9,5 jaar goed heeft gefunctioneerd en zijn kansen op de arbeidsmarkt zeer gering zijn. Bovendien zijn als gevolg van het feit dat appellant de eerste maanden zonder inkomen heeft gezeten schulden ontstaan en dreigt ontruiming van zijn woning als appellant geen aanspraak kan maken op WW-uitkering.

4.1. De Raad komt met betrekking tot de vraag of de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit terecht in stand heeft gelaten tot de volgende beoordeling.

4.2. Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Ingevolge artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt.

4.3. De Raad stelt voorop dat hij in zijn uitspraken van 18 februari 2009 (zie onder meer LJN BH2387) heeft overwogen dat ter beantwoording van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt, een materiële beoordeling dient plaats te vinden en dat de wijze waarop het dienstverband is beëindigd niet doorslaggevend is. De omstandigheid dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden wegens verandering in de omstandigheden en tevens een vergoeding heeft toegekend, brengt niet met zich dat geoordeeld moet worden dat aan de werkloosheid geen dringende reden ten grondslag ligt.

4.4. De Raad heeft in zijn uitspraken van 18 februari 2009 overwogen dat met het oog op de rechtszekerheid het in de rede ligt om aan de artikelen 7:677 en 7:678 van het BW in het kader van de WW geen andere toepassing te geven dan tot uitdrukking komt in de jurisprudentie van de Hoge Raad. Dit brengt met zich dat niet alleen de gedragingen van de betrokkene als dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW moeten worden aangemerkt, maar dat vastgesteld moet worden of deze gedragingen voor de betreffende werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie een dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren. Tot de elementen die moeten worden gewogen bij de beoordeling van de vraag of de werkloosheid het gevolg is van een dringende reden behoren de subjectiviteit van de dringende reden, in onderlinge samenhang bezien met de aard en ernst van de gedraging en de andere relevante aspecten, zoals de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Indien vervolgens tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd zal tot slot in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.

4.5. De directe aanleiding voor [de B.V.] om de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst met appellant te ontbinden was de omstandigheid dat appellant, na eerdere incidenten over zijn afwezigheid en ondanks het feit dat [de B.V.] hem bij brief van 27 november 2008 uitdrukkelijk had opgedragen zijn werk per direct, maar in ieder geval op 1 december 2008 te hervatten, op 1 december 2008 niet op zijn werk is verschenen.
Appellant heeft gesteld dat zijn afwezigheid verband hield met het feit dat hij ziek was en dat hij zich ook bij de werkgever ziek heeft gemeld. Appellant heeft in dit verband naar voren gebracht dat de kantonrechter als vaststaand feit heeft aangenomen dat de vriendin van appellant hem op 26 november 2008 telefonisch heeft ziek gemeld. De Raad kan appellant daarin niet volgen. Uit de beschikking van de kantonrechter blijkt immers slechts dat de vriendin contact heeft opgenomen met de vestigingsmanager [de vestigingsmanager] en heeft meegedeeld dat appellant de volgende dag niet op zijn werk zou komen, omdat hij die avond wegens brommerpech 3,5 uur naar huis heeft moeten lopen in de regen en dat hij zonder brommer niet op zijn werk kon komen. [de vestigingsmanager] zou hierop hebben medegedeeld dat appellant op het werk wordt verwacht. Deze weergave strookt met de weergave van het telefoongesprek in de brief van 27 november 2008, waarvan appellant de juistheid destijds niet direct heeft weersproken. Ook van een ziekmelding per sms op 28 november 2008 is de Raad niet gebleken. Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij die dag zijn direct leidinggevende per sms heeft bericht dat hij ziek was, maar deze heeft te kennen gegeven die dag geen sms van appellant te hebben ontvangen en heeft in ieder geval de ontvangst van de ziekmelding niet bevestigd. Nu niet is gebleken dat de afwezigheid van appellant gevolg was van een ziekmelding van appellant, is de Raad van oordeel dat voldaan is aan het vereiste van een objectief dringende reden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

4.6. De Raad is voorts van oordeel dat BNN het gedrag van appellant zodanig heeft ervaren, dat volgens BNN de arbeidsovereenkomst op korte termijn diende te eindigen. [de B.V.] had er immers in de brief van 27 november 2008 op gewezen dat de telefonische mededeling van de vriendin van appellant niet als een geldige reden voor zijn afwezigheid wordt beschouwd. Nadrukkelijk is gesteld dat dit een laatste waarschuwing was en dat, indien appellant op 1 december 2008 niet zou verschijnen, de kantonrechter zou worden verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Bij brief van 2 december 2008 heeft [de B.V.] appellant bevestigd dat hij zal overgaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De Raad is dan ook van oordeel dat het indienen van een ontbindingsverzoek, waartoe [de B.V.] op 9 december 2008 is overgegaan, niet zodanig laat is geschied, dat geoordeeld moet worden dat een subjectieve dringende reden aan het ontslag ontbreekt. Het feit dat [de B.V.] om praktische redenen appellant een schikkingsvoorstel van € 20.000,- heeft gedaan, welk voorstel door appellant is afgewezen, biedt evenmin aanleiding voor dat oordeel. De omstandigheid dat de werkgever een aanbod tot mediation had gedaan maakt het vorenstaande niet anders. Het mediationtraject was immers door [de B.V.] vóór 1 december 2008 in gang gezet, zodat hieraan na de hernieuwde ongeoorloofde afwezigheid op 1 december 2008 geen betekenis meer toekomt.

4.7. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden is de Raad met de rechtbank van oordeel dat deze niet van zodanige aard zijn dat deze een beletsel vormen voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden. De omstandigheid dat de schuldproblematiek van appellant zal toenemen, indien de WW-uitkering wordt geweigerd, brengt niet met zich dat geoordeeld zou moeten worden dat aan de werkloosheid geen dringende reden ten grondslag ligt.

4.8. De Raad is niet gebleken dat appellant van zijn gedragingen geen verwijt kan worden gemaakt. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat uit het feit dat de kantonrechter hem bij de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst een vergoeding heeft toegekend volgt dat hem geen verwijt treft. De kantonrechter heeft immers expliciet overwogen dat appellant een verwijt kan worden gemaakt van de reden die moet leiden tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hij heeft evenwel aanleiding gezien voor een vergoeding naar billijkheid ter hoogte van € 7.500,-- gelet op de persoonlijke situatie en de leeftijd van appellant.

4.9. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat het niet nakomen van de verplichting om te voorkomen verwijtbaar werkloos te worden appellant niet in overwegende mate kan worden verweten, zodat het Uwv de WW-uitkering terecht op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW blijvend geheel heeft geweigerd.

5. Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt.

6. Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.





III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.





Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2010.


(get.) G.A.J. van den Hurk.


(get.) R. Scheffer.



BvW
176

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl