Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM7987,Sector kanton Rechtbank Maastricht , 372067 EJ VERZ 10-353

Datum uitspraak: 19-05-2010
Inhoudsindicatie: Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van werknemer nadat deze reeds door opzegging is opgezegd. Omdat de arbeidsovereenkomst tijdens de opzegtermijn nog bestaat kan zij op voet van artikel 7:685 BW worden ontbonden, indien daartoe grond bestaat. Bepalend hiervoor is of sprake is van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst op een nog eerdere datum dan de datum waartegen is opgezegd, moet eindigen. Niet gebleken is dat de arbeidsovereenkomst op een eerder tijdstip dient te eindigen dan 1 juni 2010, de dag waartegen is opgezegd. De arbeidsverhouding tussen partijen is al eerder verstoord geraakt en hetgeen hieraan ten grondslag ligt heeft haar oorsprong overwegend in 2008 en 2009.





Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton

Locatie Sittard-Geleen

BESCHIKKING OP VERZOEK EX ARTIKEL 7:685 BW

Beschikking d.d. 19 mei 2010
Zaak/repnr.: 372067 EJ VERZ 10-353

De kantonrechter
Gezien het op 18 maart 2010 ontvangen verzoekschrift van [verzoekster], wonende te [adres], gemachtigde mr. A.L. van den Bergh te Maastricht, waarin zij verzoekt de tussen haar als werkneemster en LPM FINANCIAL SERVICES B.V., gevestigd en kantoorhoudende te [adres], gemachtigde mr. drs. M.L.M. van de Laar te Maastricht, als werkgeefster bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden;

voorts gezien de overige stukken, waaronder het op 8 april ontvangen verweerschrift, de aantekeningen van de mondelinge behandeling op 14 april, alsmede de op 20 en 27 april van partijen ontvangen brieven;

gehoord partijen.





Overweegt

Partijen zullen hierna (ook) genoemd worden: ‘[verzoekster]’ (werkneemster) en ‘LPM’ (werkgeefster).

1. Tussen partijen staat vast dat [verzoekster] (geboren op [geboortedatum]) vanaf 1 juli 1999 bij de rechtsvoorgangster(s) van LPM in dienst is. Laatstelijk bekleedt zij de functie van management assistent -[aantal] uur per week- tegen een salaris van [bedrag] bruto per maand.

2. [verzoekster] is sedert 11 maart 2008 arbeidsongeschikt.

3. [verzoekster] is bij schrijven van 7 oktober 2008 op staande voet ontslagen. Bij schrijven van 8 oktober 2008 heeft zij de nietigheid van dit ontslag ingeroepen. Op 18 november 2008 heeft voor de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen, een kort geding gediend, waarbij [verzoekster] loondoorbetaling heeft gevorderd. Bij vonnis van 3 december 2008 heeft de kantonrechter geoordeeld dat LPM [verzoekster] het loon dient te betalen totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd. Op 5 december 2008 heeft [verzoekster], conform het in het kort geding vonnis bepaalde, de aan haar ter beschikking gestelde leaseauto ingeleverd. LPM heeft geen hoger beroep aangetekend tegen het kort geding vonnis en uitvoering gegeven aan het oordeel.

4. Het UWV Werkbedrijf heeft LPM op 30 maart 2010 toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen. De reden voor het ontslag is gelegen in langdurige arbeidongeschiktheid van [verzoekster] en de onmogelijkheid tot re-integratie binnen 26 weken. LPM heeft bij schrijven van 31 maart 2010 de arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 juni 2010. Het verzoek

5. [verzoekster] stelt dat LPM telkenmale vertragend en zelfs afwijzend heeft opgetreden met betrekking tot haar re-integratietraject. Niet alleen de Wet Verbetering Poortwachter is geschonden, maar tevens zag LPM er geen enkel bezwaar in om haar te bedreigen, om terugkeer naar haar werkplek volledig onmogelijk te maken. Zo is er sinds het ontslag uit het ziekenhuis op 23 augustus 2008 en het daarop volgende gesprek met LPM op 26 augustus 2008 over de diagnose geen enkel rechtstreeks contact meer geweest met LPM, noch met enige van haar collegae, ondanks herhaalde pogingen van [verzoekster] daartoe. Op 27 augustus 2008 bleek dat het emailaccount waarop [verzoekster] thuis werkte te zijn afgesloten zodat het voor haar onmogelijk was om nog enige arbeid voor LPM te verrichten. [verzoekster] verwijt LPM eveneens niet aan mediation te hebben meegewerkt. Voor wat betreft de bedreigingen stelt [verzoekster], onder meer, dat zij op 10 september 2008 door LPM is gesommeerd mee te werken aan een door bureau [bureau] te verrichten onderzoek naar diefstal en dat het arbeidsrechtelijke consequenties zou hebben, indien zij hieraan geen gevolg zou geven, alsmede dat zij op 3 maart 2009 een op 19 februari 2009 gedateerd schrijven van LPM heeft ontvangen, waarvan de bijlage haar zodanig overstuur heeft gemaakt, dat zij zich op 5 maart 2009 tot de politie heeft gewend om aangifte te doen tegen LPM wegens bedreiging. De politie heeft haar vervolgens onder politiebewaking gesteld.

6. Door de opstelling van LPM is er een ernstig verstoorde relatie tussen partijen ontstaan, tengevolge waarvan de arbeidovereenkomst billijkheidshalve op korte termijn dient te worden beëindigd. [verzoekster] acht het hierbij billijk dat bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding een correctiefactor van meer dan 1 gehanteerd wordt.





Het verweer

7. LPM stelt in de eerste plaats dat het verzoek van [verzoekster] dient te worden afgewezen, nu de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] is opgezegd met ingang van 1 juni 2010, nadat hiervoor toestemming van het UWV Werkbedrijf is verkregen. Het ontslag is verleend vanwege het feit dat [verzoekster] twee jaar wegens ziekte arbeidsongeschikt is en er geen herstel binnen zes maanden te verwachten is en herplaatsing niet mogelijk is gebleken.

8. LPM stelt verder, verwijzende naar het arrest van de Hoge Raad van 11 december 2009 (LJN BJ9069), dat de arbeidsovereenkomst als gevolg van de opzegging nog maar een beperkte looptijd heeft en dat de ontbinding slechts voor die beperkte looptijd effect kan hebben. Dit brengt mee dat voor de toewijsbaarheid van een ontbindingsverzoek tijdens de opzegtermijn bepalend is of sprake is van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst op een nog eerder tijdstip dan waartegen is opgezegd behoort te eindigen.

9. Volgens LPM zijn de door [verzoekster] gestelde feiten en omstandigheden, waarvan een groot deel door LPM wordt betwist, onvoldoende om te komen tot een ontbinding. Dit geldt temeer nu de gestede feiten en omstandigheden betrekking hebben op zaken die zich hebben afgespeeld tot en met november 2009. LPM begrijpt niet waarin de verandering van omstandigheden is gelegen, waardoor het dienstverband nu ineens op korte termijn zou moeten worden beëindigd.

10. LPM kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verzochte vergoeding de enige reden is voor de onderhavige procedure, stellende dat dit geen voldoende reden c.q. belang is. LPM concludeert voor afwijzing van het verzoek.





Het navolgende wordt overwogen

11. De kantonrechter heeft er van vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een van de opzegverboden.

12. Uit de wettelijke bepalingen volgt dat een dienstverband mag worden opgezegd nadat hiervoor toestemming van het UWV Werkbedrijf is verkregen. Vaststaat dat het UWV Werkbedrijf LPM op 30 maart 2010 toestemming heeft verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen en dat LPM de arbeidsovereenkomst op 31 maart 2010 heeft opgezegd met ingang van 1 juni 2010. Dat op het moment van opzegging door [verzoekster] reeds een ontbindingsprocedure aanhangig is gemaakt staat niet aan deze bevoegdheid van LPM in de weg, te meer niet nu de toestemming van het UWV Werkbedrijf voortvloeide uit een reeds voor het aanhangig maken van het ontbindingsverzoek bij het UWV Werkbedrijf ingediend verzoek.

13. Opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst eindigt met ingang van de datum waartegen is opgezegd. Nu de arbeidsovereenkomst tijdens de opzegtermijn nog bestaat kan zij op de voet van artikel 7:685 BW worden ontbonden, indien daartoe grond bestaat. Bepalend is of sprake is van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst op een nog eerdere datum dan de datum waartegen is opgezegd, moet eindigen. Dat het dienstverband reeds is opgezegd is een omstandigheid die de kantonrechter in zijn beoordeling dient te betrekken.

14. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] thans onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om te oordelen dat er sprake is van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst op een eerder tijdstip dient te eindigen dan 1 juni 2010. Zo is de arbeidsverhouding tussen partijen al eerder verstoord geraakt en hebben de hieraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden -het vertragend en afwijzend optreden van LPM met betrekking tot re-integratietraject van [verzoekster] en de bedreigingen aan haar adres, waardoor terugkeer naar haar werkplek volledig onmogelijk zou zijn gemaakt-, wat hier ook van zij, hun oorsprong overwegend in 2008 en 2009. Verder is van belang dat [verzoekster] haar loon (inmiddels) krijgt doorbetaald en zij geen contact meer met LPM heeft.

15. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van [verzoekster] moet worden afgewezen.

16. Omdat het verzoek wordt afgewezen zal [verzoekster] worden verwezen in de proceskosten.





Beschikt

De kantonrechter:

17. wijst het verzoek af;

18. veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, welke voor LPM tot op heden worden begroot op € 400,00 ter zake salaris gemachtigde.





Aldus gewezen door mr. A. Piëtte, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. lja

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl