Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN7198, Gerechtshof 's-Hertogenbosch , HV 200.066.657

Datum uitspraak: 14-09-2010
Inhoudsindicatie: Ontvankelijkheid ingesteld hoger beroep. Herkomst stempel envelop. Onvoldoende aannemelijk gemaakt dat beroepschrift tijdig is binnengekomen bij griffie.





Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht

Uitspraak: 14 september 2010
Zaaknummer: HV 200.066.657/01
Zaaknummer eerste aanleg: 07/259 R

in de zaak in hoger beroep van:

[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. Z. Yeral.





1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Breda van 18 mei 2010.





2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 27 mei 2010, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar schuldsanering te beëindigen met een schone lei, althans haar in de gelegenheid te stellen haar schuldsaneringsregeling met een schone lei af te kunnen maken.

2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 september 2010. Bij die gelegenheid is mr. Yeral gehoord. [appellante] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Mr. J. Wijker (hierna te noemen: de bewindvoerder) is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de stukken van de eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van [appellante] bij brief d.d. 16 juni 2010;
- de brieven van de advocaat van [appellante] d.dis 28 mei 2010 en 4 juni 2010; bij laatstgenoemde brief zijn bijlagen overgelegd;
- de brieven van de bewindvoerder d.dis 14 juli 2010 en 16 juli 2010; bij eerstgenoemde brief zijn bijlagen overgelegd.





3. De beoordeling

3.1. Bij vonnis van 6 maart 2007 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.

3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) vastgesteld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. Aangezien inmiddels de looptijd van de schuldsaneringsregeling was verstreken, heeft de rechtbank tevens haar eindoordeel gegeven. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend. [appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.3. Het hof zal allereerst ambtshalve de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep beoordelen.

3.3.1. Ingevolge artikel 292 lid 3 Fw kan de schuldenaar tegen de uitspraak tot afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen. Nu het vonnis waarvan beroep op 18 mei 2010 is gewezen, betekent dit dat het beroepschrift uiterlijk op 26 mei 2010 had moeten zijn ingediend.

3.3.2. Uit de dagstempel op het beroepschrift blijkt dat dit op 27 mei 2010 ter griffie is binnengekomen. Bij brief d.d. 28 mei 2010 heeft het hof de advocaat van [appellante] verzocht enig document over te leggen waaruit zou blijken dat het beroepschrift uiterlijk op 26 mei 2010 ter griffie van het hof is binnengekomen.
De advocaat van [appellante] heeft in voormelde brieven d.dis 28 mei 2010 en 4 juni 2010 aangevoerd dat het beroepschrift op 25 mei 2010 is opgemaakt en op diezelfde dag is verzonden via het postbezorgingsbedrijf [Y.], dat garandeert dat via hen verzonden post de volgende dag wordt afgeleverd. Van [Y.] heeft de advocaat echter geen bewijs van bezorging kunnen verkrijgen. Wel deelt de advocaat het hof mee dat [appellante] het beroepschrift op 26 mei 2010 van hem heeft ontvangen en dat de Raad voor Rechtsbijstand een tevens door de advocaat op 25 mei 2010 verstuurde toevoegingsaanvraag de volgende dag heeft ontvangen.

3.3.3. Hieraan heeft de advocaat van [appellante] ter zitting toegevoegd dat hij de herkomst van de stempel in rode inkt op de envelop waarin het beroepschrift bij het hof is bezorgd die aangeeft “25 mei 2010” niet kent. Deze stempel is in ieder geval niet afkomstig van zijn kantoor.

3.4. Het hof komt tot de volgende beoordeling.

3.4.1. Het hof overweegt dat uit een door de griffie van het hof op het beroepschrift van [appellante] aangebracht stempel blijkt dat dit op 27 mei 2010 ter griffie van het hof is binnengekomen, zijnde één dag na het verstrijken van de beroepstermijn.
Van de kant van [appellante] of haar advocaat is geen enkel argument aangevoerd dat voldoende door bewijsmiddelen is onderbouwd waaruit zou moeten blijken dat [appellante] desondanks ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep. Het hof heeft de envelop, waarin het beroepschrift aan het hof is toegezonden, nauwkeurig onderzocht en heeft daaruit niet de conclusie kunnen trekken dat het beroepschrift eerder dan op 27 mei 2010 zou zijn binnengekomen ter griffie van het hof.
De envelop vertoont een stempel in rode inkt die aangeeft “25 mei 2010”. Daarover heeft de advocaat ter zitting verklaard dat hem niet bekend is van wie dat stempel afkomstig kan zijn, in ieder geval niet van zijn kantoor.
Ook door het koeriersbedrijf dat het appelschrift bij het hof heeft bezorgd, is geen enkel kenmerk op de envelop aangebracht, anders dan mogelijk voormeld stempel in rode inkt. Wat er ook zij van de herkomst van deze stempel, de aanwezigheid daarvan op voormelde envelop kan naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk maken dat het beroepschrift op 26 mei 2010 is binnengekomen ter griffie van het hof.

3.4.2. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen kan de conclusie van het hof geen andere zijn dan dat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep.





4. De uitspraak

Het hof:

verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.





Dit arrest is gewezen door mrs. Pouw, Pellis en Coster en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl