Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM5670, Rechtbank Haarlem , 167865 / KG ZA 10-152

Datum uitspraak: 26-05-2010
Inhoudsindicatie: Vordering in kort geding van patiënt om het ziekenhuis te veroordelen tot het betalen van een voorschot op een schadevergoeding, wegens gesteld verwijtbaar onjuist medisch handelen met als uiteindelijk resultaat de amputatie van het rechter onderbeen. De door (de verzekeraar van) het ziekenhuis ingeschakelde desundige heeft geconcludeerd dat sprake is geweest van verwijtbaar onjuist medisch handelen en van handelen niet conform de standaard van een redelijk handelend en redelijk bekwaam orthopedisch chirurg. Het ziekenhuis heeft gesteld dat het door de rechtbank gelaste voorlopige deskundigenonderzoek door een vaatchirurg moet worden afgewacht om haar aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. De voorzieningenrechter gaat er vooralsnog vanuit dat de conclusies van het voorlopig deskundigenonderzoek slechts beperkte tot geen betekenis zullen hebben voor de (omvang van de) aansprakelijkheid van het ziekenhuis voor de door eiseres geleden schade. De voorzieningenrechter wijst het door eiseres gevorderde voorschot gedeeltelijk toe.





Uitspraak

vonnis

RECHTBANK HAARLEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 167865 / KG ZA 10-152

Vonnis in kort geding van 26 mei 2010

in de zaak van

[Eiseres],
wonende te Middenbeemster,
eiseres,
advocaat mr. B.W.M. Zegers te Volendam,

tegen

de stichting
STICHTING WATERLANDZIEKENHUIS,
gevestigd te Purmerend,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.C. de Jong te Utrecht.

Partijen zullen hierna [eiseres] en het Waterlandziekenhuis genoemd worden.





1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de brief van [eiseres] van 20 april 2010 met producties 1 tot en met 3,
- de brief van het Waterlandziekenhuis van 11 mei 2010 met producties 1 en 2,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van het Waterlandziekenhuis.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.





2. De feiten

2.1. [eiseres] is gedurende enige jaren onder behandeling geweest in het Waterlandziekenhuis. In dat kader hebben onder meer operaties plaatsgevonden aan de rechterknie en aan de lumbale wervelkolom van [eiseres].

2.2. Op 21 februari 2006 heeft dr. [A], orthopedisch chirurg verbonden aan het Waterlandziekenhuis, bij [eiseres] een totale knieprothese rechts geplaatst. Op 24 februari 2006 werd [eiseres] volledig belastend naar huis ontslagen. Thuis gekomen ervoer [eiseres] ernstige pijnklachten en ontstond een zwelling van haar kuit.

2.3. Op 1 maart 2006 voelde [eiseres] iets knappen in haar kuit. [eiseres] is daarop naar de afdeling Eerste Hulp van het Waterlandziekenhuis gegaan, waarbij zij is gezien door dr. [B], orthopedisch chirurg. [eiseres] heeft het ziekenhuis verlaten onder de diagnose hematoom.

2.4. Op 3 maart 2006 is [eiseres] opnieuw naar de afdeling Eerste Hulp van het Waterlandziekenhuis gegaan, waarbij zij werd onderzocht door dr. [B]. Op 3 maart 2006 is [eiseres] gezien op de huisartsenpost, waarbij zij een strip Valium kreeg om de spieren te ontspannen. Op 4 maart 2006 is [eiseres] wederom naar de afdeling Eerste Hulp van het Waterlandziekenhuis gegaan, waarbij zij werd gezien door dr. [B]. Daarop is [eiseres] opgenomen.

2.5. Op 8 maart 2006 werd [eiseres] gezien door dr. [A]. Dr. [A] heeft de diagnose logesyndroom gesteld. [eiseres] is vervolgens met spoed naar de operatiekamer gebracht en geopereerd, waarbij een fascieklieving is uitgevoerd. Op 9 maart 2006 is een angio gemaakt en op 10 maart 2006 werd een bypass van de arteria poplitea aangelegd door dr. [C], vaatchirurg verbonden aan het Waterlandziekenhuis.

2.6. Nadien zijn de beenvaten van [eiseres] drie keer dichtgeslibd. Dit is in het Waterlandziekenhuis behandeld met catheder- en urokinasebehandeling. In december 2006 hebben zich nieuwe complicaties voorgedaan met betrekking tot de vaatplastiek. Op verzoek van [eiseres] is zij in verband met die complicaties vanaf 13 december 2006 verder behandeld door een vaatchirurg in het VU Medisch Centrum te Amsterdam.

2.7. Begin december 2007 is [eiseres] ten val gekomen. Vanwege hevige pijn in haar linkerbeen is [eiseres] op 7 januari 2008 gezien door dr. [D], neurochirurg verbonden aan het Waterlandziekenhuis. Op 16 januari 2008 werd [eiseres] geopereerd aan de lumbale wervelkolom.

2.8. Op 27 februari 2008 liet radiologisch onderzoek een gebroken pedikelschroef en een migratie van de cage zien. Op 5 maart 2008 werd [eiseres] opgenomen op de afdeling neurochirurgie van het Waterlandziekenhuis. Op diezelfde datum vond een revisieoperatie plaats.

2.9. Op 6 maart 2008 ervoer [eiseres] pijn en zwakte in het linker bovenbeen. Het röntgenonderzoek liet een gemigreerde pedikelschroef zien. Op 7 maart 2008 werd [eiseres] opnieuw geopereerd, waarbij het ingebrachte fixatiemateriaal is verwijderd.

2.10. In augustus 2008 is [eiseres] opnieuw naar het VU Medisch Centrum te Amsterdam gegaan wegens dichtgeslibde vaten. Vervolgens is zij gedurende vier weken opgenomen geweest en dagelijks behandeld.

2.11. Na advies van dr. [E] te Nijmgen, dr. [F] te Groningen en dr. [G], vaatchirurg verbonden aan het VU Medisch Centrum te Amsterdam, heeft [eiseres] besloten tot amputatie van het rechterbeen. Op 18 maart 2009 heeft dr. [G] in het VU Medisch Centrum de amputatie van het rechterbeen verricht.

2.12. Op 15 oktober 2007 heeft [eiseres] het Waterlandziekenhuis aansprakelijk gesteld voor onjuist medisch handelen.

2.13. Op 12 januari 2010 heeft prof. dr. J.A.N. Verhaar, orthopedisch chirurg verbonden aan het Erasmus Universitair Medisch Centrum te Rotterdam, op verzoek van Centramed, de verzekeraar van het Waterlandziekenhuis, een medisch expertiserapport uitgebracht.
Verhaar heeft de vragen van Centramed onder meer als volgt beantwoord:
[…]
2) Is de operatie van 21 februari 2006 lege artis vericht?
[…]. Er […] was nog een schroef aanwezig die intramedullair uitlijnen van de tibia onmogelijk maakte waardoor extramedullair is uitgelijnd. Het operatieverslag maakt melding van een fausse route daarbij. Bij het uitlijnen en het daarna plaatsen van de tibiacomponent is een duidelijke valgusstand ontstaan. Dit wordt mede veroorzaakt omdat de schroef de steel van de tibia naar lateraal drukt. Verwijderen van de schroef preoperatief of durante operatione was dan ook in mijn optiek geïndiceerd geweest. […].
3) Is er postoperatief tijdig en adequaat zijdens het ziekenhuis gereageerd?
[…]. In mijn optiek had een echo van de kuit en knieholte, alsmede vasculair onderzoek gezien de ernst van de pijn (ischaemische pijn?) geïndiceerd geweest. Er is mijns inziens niet tijdig en adequaat gehandeld.
4) Is de operatie van 16 januari 2008 lege artis verricht?
Blijkens het operatieverslag is de operatie van 16-[1]-2008 lege artis uitgevoerd. Helaas kan dit niet op basis van röntgenonderzoek daarna worden bevestigd. […]. Ik meen […] dat een eerdere foto geïndiceerd zou zijn geweest. Eventueel had, bij verdenking op onjuiste positionering van schroeven, externe immobilisatie verder uitbreken of schade kunnen voorkomen.
[…].
7) Is er door de betrokken orthopeed conform de standaard van een redelijk handelend en redelijk bekwaam orthopeed onder dezelfde omstandigheden gehandeld?
[…].
Alles overziende, en na uitgebreide bestudering van het dossier, alle röntgenfoto’s en het verhaal van betrokkene, heeft dit geleid tot de volgende conclusie mijnerzijds:
? Er zijn geen aanwijzingen dat het ontstaan van de vaatlaesie veroorzaakt is door verwijtbaar medisch handelen.
? De plaatsing van de tibiacomponent in valgus had naar alle waarschijnlijkheid kunnen worden voorkomen door verwijderen van de schroef bij de tuberositas. De daaruit resulterende mediale instabiliteit zou daarmee zijn voorkomen. Omdat deze malpositie vermijdbaar zou zijn geweest, meen ik dat in deze sprake is van onjuist medisch handelen.
? Het postoperatief beleid is gekenmerkt door ernstige pijnklachten, zwelling en frequent terugkomen van [eiseres]. Hierop is te passief en te weinig actiegericht gehandeld. Hier had een “niet-pluisgevoel” bij de behandelend arts moeten ontstaan en dit had moeten leiden tot diepgaander onderzoek. Het heeft er alle schijn van dat aan de overigens zeldzame vasculaire risico’s van de totale knieprothese geen of onvoldoende aandacht is besteed. Zelfs toen betrokkene was opgenomen in de kliniek en 18 dagen na de primaire totale knieplaatsing een 4 loge fascieklieving moest worden verricht, is niet de oorzaak van dit compartimentsyndroom geanalyseerd. In de status komt hiervan immers geen discussie naar voren, noch wordt over de vasculaire status van betrokkene gesproken.
Ik meen dat hier niet is gehandeld conform de standaard van een redelijk handelend en redelijk bekwaam orthopeed.
? De wervelkolomoperatie op 16-1-2008 lijkt adequaat te zijn uitgevoerd, al lijkt op doorlichtingsopnamen 1 schroef distaal te laag te zijn ingebracht. Direct postoperatieve foto’s zijn gebruikelijk en horen in de standaardbehandeling van een redelijk handelend en redelijk bekwaam orthopeed. Onduidelijk is gebleven waarom deze röntgenfoto’s pas 6 weken na de operatie zijn gemaakt. Op basis daarvan valt niet aan te tonen of de schroeven initieel verkeerd gepositioneerd waren of dat dit in het beloop van de behandeling is gebeurd. Ook de overwegingen om bij de operatie op 5-2-2008 tot revisie van de schroeven over te gaan en niet eenvoudigweg het systeem weg te laten, komen nauwelijks naar voren. Uiteindelijk is hier een onjuiste inschatting gemaakt, want 2 dagen later bleek het systeem te zijn uitgebroken. Overigens bestaat in mijn optiek hierover nog gerede twijfel. Niet uitgesloten kan worden geacht dat de schroef primair verkeerd is gepositioneerd omdat deze naar mijn inschatting niet zichtbaar in het corpus is uitgebroken. Voor de verdere overwegingen speelt dit echter geen rol. Het behandelen van deze complexe beelden met complexe chirurgie dient gepaard te gaan met een heldere verslaglegging met meenemen van alle argumenten voor en tegen. In de fase van begin maart 2008 is hier nauwelijks sprake van geweest en op dit punt is de behandeling dan ook niet conform de standaard van een redelijk handelend en bekwaam orthopeed geweest.
8) Is er sprake van een eindtoestand? Hoe schat u in de toekomst eventuele verbetering of verslechtering in?
Het uiteindelijk ontstane beeld is een zeldzame mengeling van de twee operaties met aanzienlijke complicaties geworden, hetgeen uiteindelijk geresulteerd heeft in een amputatie van het rechter onderbeen. Er is in ieder geval een eindtoestand ten aanzien van de amputatie van het rechter onderbeen. […].
9) Zijn de gevonden afwijkingen geheel, gedeeltelijk of geheel niet te zien als gevolg van de niet-correcte behandeling?
De gevonden afwijkingen zijn in mijn optiek het gevolg van onderdelen van een niet-correct uitgevoerde behandeling. Uitzondering daarvan zijn de lokale rugklachten, die uiteraard onderdeel zijn van de ziekte en niet strikt genomen van de operatieve behandeling.
10) Hoe groot is de kans dat de afwijkingen zouden zijn opgetreden bij een correcte behandeling?
De kans dat de afwijkingen zouden zijn opgetreden bij correcte behandeling lijkt nihil.
11a) Hoe groot schat u de blijvende invaliditeit ten opzichte van de hele mens, uitgedrukt in een percentage volgens de AMA-normen (5e editie)?
De AMA-Guide (5e editie) kent op tabel 17-32, blz. 545, voor een bovenbeensamputatie 32% whole person impairment (80% lower extremity impairment) toe.
[…]
14) Acht u aanvullende expertise wenselijk?
Indien de vraag relevant zou zijn of bij een andere vasculaire behandeling de kansen voor goed herstel van de circulatie groter zouden zijn geweest, dan lijkt een beoordeling [door] een vaatchirurg geïndiceerd. Aangezien alle behandelingen in hetzelfde ziekenhuis hebben plaatsgevonden, zal dit voor de aansprakelijkheid niet veel uitmaken. Dit laat ik echter uiteraard aan Centramed over.

2.14. Het Waterlandziekenhuis heeft op 3 maart 2010 de rechtbank verzocht een voorlopig deskundigenbericht te bevelen met benoeming van dr. C.M.A. Bruijninckx, vaatchirurg verbonden aan de Velthuis Kliniek te Rotterdam, tot deskundige. Het Waterlandziekenhuis heeft aan dat verzoek ten grondslag gelegd dat prof. Verhaar het vasculaire probleem niet heeft beoordeeld, hetgeen volgens het Waterlandziekenhuis noodzakelijk is om een gefundeerde uitspraak te kunnen doen omtrent de aansprakelijkheid van het Waterlandziekenhuis voor de schade van [eiseres]. Het Waterland Ziekenhuis heeft in dit verband aangevoerd dat [eiseres] voorafgaand aan de amputatie van het rechterbeen vasculaire problemen heeft gehad, waarbij zij ook in het VU Ziekenhuis te Amsterdam is behandeld en het Waterlandziekenhuis niet weet of daar fouten zijn gemaakt. De rechtbank heeft het verzoek van het Waterlandziekenhuis bij beschikking van 21 april 2010 toegewezen.





3. Het geschil

3.1. [eiseres] vordert het Waterlandziekenhuis te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van het bedrag ad EUR 100.000,00 (honderdduizend euro) als voorschot onder algemene titel, althans zodanig bedrag als de voorzieningenrechter redelijk en billijk acht, met veroordeling van het Waterlandziekenhuis in de kosten van dit geding.

3.2. Het Waterlandziekenhuis voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.





4. De beoordeling

4.1. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.

4.2. [eiseres] heeft, onder verwijzing naar het rapport van prof. Verhaar, aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het Waterlandziekenhuis onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door onjuist medisch handelen en dat het Waterlandziekenhuis daarom, naar de voorzieningenrechter begrijpt op grond van artikel 7:462 van het Burgerlijk Wetboek, aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade. Prof. Verhaar heeft gesteld dat alle operatieve ingrepen hebben plaatsgevonden in het Waterlandziekenhuis. Een nader onderzoek door een vaatchirurg doet volgens [eiseres] daaraan niets af en dient volgens [eiseres] daarom geen enkel doel. [eiseres] acht het zeer aannemelijk dat de bodemrechter het Waterlandziekenhuis aansprakelijk acht voor het onjuist medisch handelen en dat zij gezien het tijdsverloop van ruim vier jaar recht en belang heeft op een voorschot van EUR 100.000,00 op de totale schadevergoeding, die [eiseres] vooralsnog begroot op EUR 170.000,00.

4.3. Het Waterlandziekenhuis heeft daartegen ingebracht dat vooralsnog onvoldoende duidelijkheid bestaat of sprake is geweest van onzorgvuldig handelen van het Waterlandziekenhuis én dat een rechtstreeks verband bestaat tussen eventueel onzorgvuldig handelen van het Waterlandziekenhuis enerzijds en de schade van [eiseres] anderzijds. Daartoe heeft het Waterlandziekenhuis aangevoerd dat prof. Verhaar in zijn rapport heeft aangegeven dat een beoordeling door een vaatchirurg geïndiceerd is, indien de vraag of bij een andere vasculaire behandeling de kansen voor goed herstel van de circulatie groter zouden zijn geweest, relevant zou zijn. Volgens het Waterlandziekenhuis is in dit verband van belang dat [eiseres] niet alleen in het Waterlandziekenhuis is behandeld, maar ook in het VU Medisch Centrum te Amsterdam. Bovendien is door prof. Verhaar geen begrijpelijk verband gelegd tussen de behandeling van [eiseres] in het Waterlandziekenhuis en de noodzaak tot amputatie van het been, aldus het Waterlandziekenhuis.
Het Waterlandziekenhuis heeft in het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek gevraagd om de benoeming van een vaatchirurg als deskundige om een gefundeerd antwoord te kunnen geven op de aansprakelijkheidstelling. Volgens het Waterlandziekenhuis moet nu eerst dat onderzoek worden afgewacht.

4.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit het rapport van prof. Verhaar zonder meer kan worden geconcludeerd dat aan de zijde van het Waterlandziekenhuis bij de (knie)operatie van 21 februari 2006 sprake is geweest van verwijtbaar onjuist medisch handelen en dat vervolgens postoperatief niet is gehandeld conform de standaard van een redelijk handelend en redelijk bekwaam orthopedisch chirurg. Ten aanzien van de operatie aan de lumbale wervelkolom van 16 januari 2008 heeft prof. Verhaar geconcludeerd dat deze operatie blijkens het operatieverslag weliswaar lege artis is uitgevoerd, maar is voorts geconcludeerd dat de postoperatieve behandeling niet conform de standaard van een redelijk handelend en redelijk bekwaam orthopedisch chirurg is geweest. Het Waterlandziekenhuis heeft deze conclusies van prof. Verhaar niet gemotiveerd bestreden. Het op verzoek van het Waterlandziekenhuis gelaste voorlopige deskundigenonderzoek is kennelijk evenmin gericht op het bestrijden van voornoemde conclusies van prof. Verhaar, nu het Waterlandziekenhuis met dat onderzoek meer duidelijkheid wenst te verkrijgen over (de gevolgen van) de vasculaire behandeling, in met name het VU Medisch Centrum te Amsterdam.

4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat vooralsnog uit moet worden gegaan van verwijtbaar onjuist medisch handelen door het Waterlandziekenhuis. Voorts is niet gebleken van aanwijzingen dat in een bodemprocedure daarover anders zal worden geoordeeld. Voorts staat vast dat de medische behandeling van [eiseres] uiteindelijk heeft geresulteerd in de amputatie van haar rechterbeen, hetgeen in geval van de bij [eiseres] uitgevoerde operaties zeer zeldzaam wordt geacht. Gelet op deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter de mogelijkheid zeer reëel dat in een bodemprocedure zal worden geconcludeerd dat de beenamputatie van [eiseres] het gevolg is van het verwijtbaar onjuist medisch handelen door het Waterlandziekenhuis, op grond waarvan zal worden geoordeeld dat het Waterlandziekenhuis aansprakelijk is voor de daardoor door [eiseres] geleden schade.

4.6. Aan het Waterlandziekenhuis kan worden toegegeven dat de gevolgen van de vasculaire behandeling op het uiteindelijke resultaat, de beenamputatie, nog niet zijn beoordeeld. Het Waterlandziekenhuis heeft evenwel niet betwist dat, voor zover de vaatchirurg van het Waterlandziekenhuis daarin niet lege artis heeft gehandeld, zij ook daarvoor aansprakelijk is. Met het op verzoek van het Waterlandziekenhuis gelaste deskundigenonderzoek door een vaatchirurg wenst het Waterlandziekenhuis dan ook kennelijk vooral te onderzoeken, zo heeft zij ter zitting ook toegelicht, of door het VU Medisch Centrum te Amsterdam vanaf 13 december 2006 fouten zijn gemaakt die (mede) kunnen hebben geleid tot de uiteindelijke beslissing tot amputatie van het been. Nu het Waterlandziekenhuis dat ook zelf niet weet, en ook overigens vooralsnog niet is gebleken van enige aanwijzing dat het VU Medisch Centrum verwijtbaar onjuist medisch heeft gehandeld, welk handelen bovendien (mede) zou hebben geleid tot de beslissing tot amputatie, gaat de voorzieningenrechter er vooralsnog vanuit de conclusies van het voorlopig deskundigenonderzoek slechts beperkte tot geen betekenis zullen hebben voor de aansprakelijkheid van het Waterlandziekenhuis voor de door [eiseres] geleden schade. Als onweersproken moet immers worden aangenomen dat het Waterlandziekenhuis wel verwijtbaar onjuist medisch heeft gehandeld. Voorts is niet gebleken van andere omstandigheden die tot de beslissing tot amputatie hebben geleid.

4.7. [eiseres] heeft haar totale schade begroot op een bedrag ad EUR 170.000,00, waarvan zij thans een voorschot vordert ad EUR 100.000,00. Ten aanzien van haar immateriële schade heeft [eiseres] verwezen naar het rapport van prof. Verhaar waarin is vastgesteld dat haar invaliditeit van de hele mens is bepaald op 32%. Ter onderbouwing van haar materiële schade heeft [eiseres] een overzicht van gemaakte kosten in de jaren 2006 en 2007 overgelegd, in de vorm van een groot aantal bankafschriften.

4.8. Voorzover de aansprakelijkheid van het Waterlandziekenhuis zal komen vast te staan, acht de voorzieningenrechter buiten twijfel dat sprake is van immateriële schade aan de zijde van [eiseres] die voor vergoeding in aanmerking komt. Zonder nadere toelichting en onderbouwing is het van de kant van [eiseres] overgelegde pakket aan bankafschriften echter onvoldoende om haar materiële schade te kunnen vaststellen. Niet inzichtelijk is waaruit deze kosten hebben bestaan en in hoeverre deze verband houden met de gevolgen van het onjuist medisch handelen van het Waterlandziekenhuis. Ter zitting heeft [eiseres] zelf evenwel een nadere toelichting gegeven welke kosten zij zoal heeft moeten maken of nog zal moeten maken. Zo heeft zij gesteld een speciale beenprothese nodig te zullen hebben vanwege de problemen met haar rug, die zeer kostbaar is en door de verzekering niet wordt vergoed. Er zullen aanpassingen nodig zijn in haar huis, waarvan volgens [eiseres] zij een deel zelf moet betalen. Daarnaast heeft zij kosten voor speciaal vervoer en wenst zij een aangepaste auto aan te schaffen om niet afhankelijk te zijn van het speciale vervoer. Voorts heeft [eiseres] gesteld inkomsten te derven. Gelet op dit betoog van [eiseres] acht de voorzieningenrechter in elk geval voldoende aannemelijk dat zij ook materiële schade heeft geleden en zal lijden, die het Waterlandziekenhuis aan [eiseres] zal moeten vergoeden voorzover de aansprakelijkheid van het Waterlandziekenhuis vast zal komen te staan.

4.9. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat vooralsnog voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter tot de conclusie zal komen dat het Waterlandziekenhuis aansprakelijk is voor schade die [eiseres] lijdt tengevolge van verwijtbaar onjuist medisch handelen door het Waterlandziekenhuis, dat vast staat dat [eiseres] immateriële schade lijdt, en dat tenminste aannemelijk is geworden dat [eiseres] tot op heden materiële schade heeft geleden en gedurende de bodemprocedure nog zal lijden. [eiseres] heeft daarom belang bij een voorschot op de door haar in de bodemprocedure te vorderen schadevergoeding. Rekening houdend met het voorlopig deskundigenonderzoek naar de vasculaire behandeling dat nog moet worden verricht, en de mogelijke, maar naar voorlopige inschatting beperkte, gevolgen daarvan voor de (omvang van de) aansprakelijkheid van het Waterlandziekenhuis, de onvoldoende concrete onderbouwing van de hoogte van de (materiële) schade en het door het Waterlandziekenhuis nog naar voren gebrachte, en door [eiseres] niet betwiste restitutierisico, zal de voorzieningenrechter het door [eiseres] gevorderde voorschot toewijzen tot een bedrag van EUR 50.000,00.

4.10. Het Waterlandziekenhuis zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseres] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 87,93
- betaald vast recht 275,00
- in debet gesteld vast recht 825,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 2.003,93





5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. veroordeelt het Waterlandziekenhuis om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 50.000,00 (vijftig duizend euro),

5.2. veroordeelt het Waterlandziekenhuis in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 2.003,93, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.629 ten name van MvJ arrondissement Haarlem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,

5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4. weigert het meer of anders gevorderde.





Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer, bijgestaan door mr. J. van der Kluit, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2010.?

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl