Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

Datum uitspraak: 16-09-2010



De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Het is de bedoeling van de wetgever geweest dat er in een procedure in hoger beroep concentratie is van stukken. De verzoekschriftprocedure start met het beroepschrift dat dient te voldoen aan de wettelijke vereisten (art. 359 jo art. 278, lid 1, Rv). De grieven worden in het beroepschrift geformuleerd en onderbouwd met stukken. Ook bij het verweerschrift dienen alle relevante stukken te worden ingediend.

De bedoeling van de wetgever komt ook tot uitdrukking in het in deze van toepassing zijnde procesreglement voor zover daarbij in artikel 1.3.4. het volgende is bepaald en waarbij deze bedoeling met name blijkt uit de door het hof vetgedrukte en onderstreepte bewoordingen:

Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over.


Daarnaast biedt het procesreglement in datzelfde artikel de mogelijkheid nog kort voor de mondelinge behandeling nadere stukken in te dienen:

Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende.


Die mogelijkheid is echter niet onbeperkt, zoals kan worden afgeleid uit het slot van die bepaling, welke als volgt luidt:

Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.


Uit het vorenstaande vloeit voort dat met het overleggen van nadere stukken niet mag worden gewacht tot de uiterste datum waarop dit volgens artikel 1.3.4. nog mogelijk is, maar dat overlegging zo spoedig mogelijk dient te geschieden. De op die nadere stukken vermelde datum van ontvangst vormt het uitgangspunt om te bepalen of deze zo spoedig mogelijk zijn overgelegd.

Het merendeel van de nadere stukken, ook van die stukken die blijkens hun datum in beginsel wel in overeenstemming met het procesreglement zijn overgelegd (stukken vermeld onder a. en b.) hebben betrekking op - kort gezegd - een tussen partijen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gevoerde dagvaardingsprocedure, welke verband houdt met de onderhavige alimentatieprocedure.

Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR, LJN BI4209) is het overleggen van processtukken uit een andere procedure in het algemeen niet voldoende om hetgeen in die stukken aan stellingen en feiten is te vinden, te beschouwen als aangevoerd in het geding waarin dat overleggen heeft plaatsgevonden, en aldus mede aan het verzoek en/of verweer in dat geding ten grondslag gelegd. De partij die zulke stellingen en feiten wil inroepen, dient dit op een zodanige wijze te doen dat dit voor de rechter en de wederpartij duidelijk is.

Op grond van artikel 1:160 BW eindigt de verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij onder meer wanneer deze is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd.

Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet aan een aantal criteria zijn voldaan alvorens kan worden gesproken van samenleving in de zin van artikel 1:160 BW. Zo moet er sprake zijn van een duurzame affectieve relatie tussen de samenlevenden en moeten de gescheiden echtgenoot en de ander met elkaar samenwonen. Voorts moeten zij elkaar wederzijds verzorgen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.

Het hof onderkent dat het aannemen van een samenleving als bedoeld in artikel 1:160 BW verstrekkende gevolgen voor de vrouw met zich brengt, zodat van de man gevergd mag worden dat hij zijn stellingen hieromtrent met voldoende overtuigende stukken onderbouwt. Daar staat echter tegenover dat de vrouw er - ook vanwege die (zelfde) verstrekkende gevolgen - alle belang bij heeft om in strijd met de waarheid te verklaren dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in genoemd artikel.

Het hof overweegt voorts dat er sprake is van een wederzijdse verzorging en wel op grond van het volgende.

Ten slotte dient te worden beoordeeld of er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding.




Klik hier voor de hele uitspraak.

-
-
WWW.UWWET.nl
2010. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl