Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO0554,Notariskamer Gerechtshof Amsterdam , 200.067.810/01 NOT

Datum uitspraak: 14-09-2010
Inhoudsindicatie: De oud-notaris had een verzoek tot wraking dienen in te dienen zodra de feiten en omstandigheden waardoor – naar zijn mening - de rechterlijke onpartijdigheid schade kan hebben geleden aan hem bekend zijn geworden. Nu mr. Vrieze de zaak heeft voorgelegd aan de kamer op grond van artikel 96 lid 6 Wna en zelf niet bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak betrokken is geweest, is naar oordeel van het hof, geen sprake van schending van het beginsel van de scheiding der machten. Het hof is van oordeel dat het feit dat de oud-notaris voorafgaand aan het opleggen van de maatregel zelf om zijn ontslag heeft verzocht geen beletsel vormt om de oud-notaris alsnog de maatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen. Geen van de door de oud-notaris genoemde bezwaren tegen de gang van zaken in eerste aanleg geeft aanleiding tot vernietiging van de bestreden beslissing. Het hof bekrachtigt de bestreden beslissing.





Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

Beslissing van 14 september 2010 in de zaak onder nummer 200.067.810/01 NOT van:


[de oud-notaris],
oud-notaris te [plaatsnaam],
APPELLANT.





1. Het geding in hoger beroep

1.1. Ter griffie van het hof is op 7 juni 2010 van de zijde van appellant, hierna de oud-notaris, een verzoekschrift – met bijlagen – ingekomen, waarbij de oud-notaris tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Zutphen, hierna de kamer, van 18 mei 2010, waarbij de kamer de klacht van de voorzitter van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Arnhem, hierna de voorzitter, gegrond heeft verklaard en de oud-notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt is opgelegd.

1.2. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 juli 2010.
De oud-notaris is verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.





2. De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.





3. De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Tegen de vaststelling van de feiten door de kamer is geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.





4. Het standpunt van de voorzitter en van de oud- notaris

4.1. De wederzijdse standpunten blijken uit de beslissing waarvan beroep.

4.2. Voorts heeft de oud- notaris in hoger beroep het volgende naar voren gebracht:
a) twee leden van de kamer, te weten mr. D. Vergunst, fungerend voorzitter en mr. W.M. Eijkelestam, lid, zijn beiden verbonden als vice-president aan de rechtbank Zutphen, de rechtbank waaraan de voorzitter, mr. G. Vrieze, als president verbonden is. Eerst na de mondelinge behandeling is hij, de oud-notaris, hiervan op de hoogte gekomen. Niet uitgesloten kan worden dat “beïnvloeding”, in welke vorm dan ook, heeft plaatsgevonden;
b) mr. D. Vergunst is als raadsheer-plaatsvervanger verbonden aan het hof te Arnhem. Aan dit hof zijn eveneens mr. [X] (wiens protocol de oud-notaris heeft overgenomen) en mr. W. Aerts (raadsman van notaris [Y], oud-compagnon van de oud-notaris) verbonden als raadsheer-plaatsvervanger. Ook hier kan, aldus de oud-notaris, niet worden uitgesloten dat sprake is geweest van “beïnvloeding”;
c) er is gehandeld is strijd met de beginselen van machtenscheiding nu mr. Vrieze, normaliter voorzitter van de kamer, is opgetreden als aanklager;
d) ten aanzien van een van de leden van de kamer bestaat de aanmerkelijke kans dat dit lid vooringenomen is. De oud-notaris baseert deze stelling op de gang van zaken bij de behandeling van een klacht waarin zijn oud-compagnon betrokken was;
e) volgens de oud-notaris zijn zijn procesbelangen geschaad als gevolg van het feit dat:
- de kamer in de bestreden beslissing verwijst naar een niet-bestaand proces-verbaal;
- de kamer pas een proces-verbaal heeft opgemaakt nadat hoger beroep is aangetekend;
- de kamer, ondanks uitdrukkelijk verzoek van de oud-notaris, niet reeds eerder een proces-verbaal heeft opgemaakt en toegezonden;
- de kamer heeft geweigerd, ondanks uitdrukkelijk verzoek van de oud-notaris, een kopie van de handgeschreven aantekeningen van de secretaris toe te zenden;
f) de oud-notaris is niet opgeroepen om bij de uitspraak aanwezig te zijn. Het is dan ook maar de vraag of er sprake is geweest van een openbare zitting zoals is bedoeld in artikel 104 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna);
g) de oud-notaris heeft zelf zijn ontslag aangevraagd. Dit ontslag is hem verleend per 1 januari 2010. Desondanks heeft de kamer hem uit zijn ambt ontzet. Deze maatregel past, gezien de situatie, niet in het systeem van de wet, aldus de oud-notaris.





5. De beoordeling van de bezwaren van de notaris tegen de gang van zaken in eerste aanleg

5.1. Het hof zal allereerst ingaan op de door de oud-notaris in hoger beroep naar voren gebrachte bezwaren tegen de gang van zaken in eerste aanleg, hiervoor weergegeven onder a) tot en met g).

5.2. In de onderdelen a), b) en d) stelt de oud-notaris dat mogelijk sprake is geweest van “beïnvloeding” dan wel “vooringenomenheid” bij leden van de kamer. De oud-notaris zegt van een en ander eerst op de hoogte te zijn geraakt na de mondelinge behandeling door de kamer.

5.3. Gelet op het bepaalde in de artikelen 100 Wna en 513 lid 1 Wetboek van Strafvordering had de oud-notaris een verzoek tot wraking dienen in te dienen zodra de feiten en omstandigheden waardoor – naar zijn mening - de rechterlijke onpartijdigheid schade kan hebben geleden aan hem bekend zijn geworden. Van deze bevoegdheid heeft de oud-notaris geen gebruik gemaakt. Reeds hierom wordt aan de door de oud-notaris onder a), b) en d) genoemde bezwaren voorbij gegaan.

5.4. In onderdeel c) stelt de oud-notaris dat er is gehandeld in strijd met de beginselen van de scheiding der machten nu mr. Vrieze normaliter voorzitter is van de kamer en in casu optrad als aanklager.

5.5. In de eerste plaats stelt het hof vast dat in casu geen sprake is van een tuchtprocedure in de zin van artikel 98 lid 1 Wna, maar van een procedure in het kader van het toezicht zoals bedoeld in artikel 96 Wna.
In het kader van dit toezicht zijn, blijkens genoemd artikel 96 Wna, bepaalde bevoegdheden verleend aan de voorzitter van een kamer. Uit de stukken van het geding blijkt dat mr. Vrieze, als kamervoorzitter ingevolge artikel 96 lid 2 Wna het onderzoek heeft opgedragen aan een plaatsvervangend voorzitter. De voorzitter heeft voorts gebruik gemaakt van de hem in artikel 96 lid 5 Wna gegeven bevoegdheid en het Bureau Financieel Toezicht verzocht een onderzoek in te stellen. Vervolgens heeft de voorzitter - conform artikel 96 lid 6 Wna - de zaak aan de kamer voorgelegd. Overeenkomstig artikel 96 lid 7 Wna heeft de plaatsvervangend voorzitter niet deelgenomen aan de behandeling van de zaak door de kamer van toezicht. Nu mr. Vrieze de zaak heeft voorgelegd aan de kamer op grond van artikel 96 lid 6 Wna en zelf niet bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak betrokken is geweest, is naar oordeel van het hof, geen sprake van schending van het beginsel van de scheiding der machten.

5.6. In onderdeel e) beklaagt de oud-notaris zich over de gang van zaken rondom de afgifte van het proces-verbaal, opgemaakt van de in eerste aanleg gehouden zitting.

5.7. De afgifte van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in burgerlijke rekestzaken is geregeld in artikel 290 Rv. De verzoeker en iedere belanghebbende hebben recht op inzage en afschrift van een proces-verbaal. De griffier verstrekt zo spoedig mogelijk een afschrift van het proces-verbaal aan de verzoeker en aan de in de procedure verschenen belanghebbenden. De griffieraantekeningen vormen geen zelfstandig document: de kenbron van hetgeen ter zitting is voorgevallen is – naast de uitspraak zelf – het proces-verbaal van de zitting, dat door de voorzitter en de griffier is ondertekend. Naar analogie toegepast is het hof van oordeel dat ook voor de procedure bij de kamer geldt dat een proces-verbaal zo spoedig mogelijk dient te worden verschaft, zonder daaraan de eis te verbinden dat een rechtsmiddel wordt ingesteld, maar dat dit niet geldt voor de griffieraantekeningen. Het hof is voorts van oordeel dat de - op zich terechte - bezwaren van de oud-notaris aangaande de late verstrekking van het proces-verbaal niet tot niet-ontvankelijk verklaring van de voorzitter in zijn klacht kan leiden.
Voorts overweegt het hof ook dat er voor de oud-notaris geen enkele belemmering is geweest om in hoger beroep te komen.


5.8. De oud-notaris stelt dat het nog maar de vraag is of er sprake is geweest van een openbare zitting zoals bedoeld in artikel 104 lid 1 Wna, nu hij niet is opgeroepen om bij de uitspraak te verschijnen.

5.9. Blijkens de bestreden beslissing is deze op 18 mei 2010 uitgesproken ter openbare zitting. Gesteld noch gebleken is dat in deze beslissing ten onrechte is vermeld dat deze beslissing in het openbaar is uitgesproken. Het enkele feit dat de oud-notaris niet is opgeroepen voor de zitting van 18 mei 2010 doet niets af aan het openbare karakter van die zitting. In dit verband wordt nog overwogen dat (de voorgeschreven openbaarheid niet meebrengt dat de uitspraak op een openbare zitting wordt voorgelezen; voldoende is dat de uitspraak in dier voege openbaar is en dat zij vanaf een bepaalde, aan de verschenen partijen tevoren bekend gemaakte dag ter griffie in geschreven vorm aanwezig is en dat zowel de partijen als elke andere belanghebbende inzage en afschrift van die beschikking kunnen verkrijgen. Weliswaar kan (in dit kader) de vraag rijzen of – naar uit het appelschrift blijkt – aan de voorgeschreven kennisgeving van de dag wordt voldaan indien wordt aangezegd dat uiterlijk binnen drie weken na 27 april 2010 uitspraak zou worden gedaan, maar nu gesteld noch gebleken is dat klager bij het instellen van het hoger beroep hiervan nadeel heeft ondervonden, zal hier niet nader op worden ingegaan.
Er moet dan ook van worden uitgegaan dat de bestreden beslissing in het openbaar is uitgesproken.

5.10. Ten slotte heeft de oud-notaris als bezwaar naar voren gebracht dat de hem opgelegde maatregel van ontzetting uit het ambt niet in het systeem der wet past. Het hof is van oordeel dat het feit dat de oud-notaris voorafgaand aan het opleggen van de maatregel zelf om zijn ontslag heeft verzocht geen beletsel vormt om de oud-notaris alsnog de maatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen. Artikel 103 Wna kent een dergelijke beperking niet, en bovendien komt na een ontzetting uit het ambt na ontslag weldegelijk zelfstandige betekenis toe aangezien een notaris die uit zijn ambt is ontzet op grond van artikel 103 lid 7 Wna niet meer tot waarnemer kan worden benoemd en dus niet meer in aanmerking kan komen voor een (nieuwe) benoeming tot notaris.





6. De beoordeling van de klacht

6.1. Het onder 5. gereleveerde leidt tot de conclusie dat geen van de door de oud-notaris genoemde bezwaren tegen de gang van zaken in eerste aanleg aanleiding geeft tot vernietiging van de bestreden beslissing.

6.2. Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.

6.3. Hetgeen de oud-notaris verder nog naar voren heeft gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.

Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.





7. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beslissing.





Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, S. Clement en P. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2010 door de rolraadsheer.



KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN DE KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ZUTPHEN

Klachtnummer: 14/2009


Beslissing inzake de klacht van:

de VOORZITTER van de KAMER van TOEZICHT te ZUTPHEN,

tegen

[de oud-notaris],
oud-notaris te [plaatsnaam].





1. Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beslissing van 22 september 2009, waarbij de President van het Gerechtshof te Amsterdam de Kamer van Toezicht te Zutphen heeft belast met de uitoefening van het toezicht als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het notarisambt (Wna), naar aanleiding van een verzoek ingediend door mr. [Y], notaris te [plaatsnaam], om passende maatregelen te treffen inzake een tussen haar en haar compagnon [de oud-notaris] gerezen geschil;
- het door de voorzitter van de Kamer, mr. G. Vrieze in het kader van dit toezicht gelast onderzoek ingevolge artikel 96, tweede lid, Wna, waarvan de uitvoering was opgedragen aan plaatsvervangend voorzitter mr. J.B. de Groot;
- de brief van 6 oktober 2009 van de voorzitter van de Kamer, waarin hij ingevolge artikel 96, vijfde lid, Wna aan het Bureau Financieel Toezicht (BFT) te Utrecht heeft verzocht om een onderzoek in te stellen naar de kwestie;
- de rapportage van het BFT van 26 oktober 2009;
- de brief van de voorzitter van de Kamer aan de Kamer van Toezicht d.d. 9 november 2009, waarin hij ingevolge artikel 96, zesde lid, Wna de zaak aan de Kamer voorlegt;
- de beslissing van de voorzitter van de Kamer van 17 november 2009 om nog geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid op de voet van artikel 106, eerste lid, Wna;
- de reactie van [de oud-notaris] van 22 december 2009 op de klacht van de voorzitter;
- het proces-verbaal van de openbare vergadering van de Kamer van 18 maart 2010.





2. Vaststaande feiten

De navolgende feiten worden als vaststaand aangenomen:

2.1 Met ingang van 1 april 2007 is [de oud-notaris] als kandidaat-notaris is dienst getreden bij [X] [Y] Notarissen te [plaatsnaam]. Met ingang van 1 januari 2008 is hij tot notaris aldaar benoemd en toegetreden tot de maatschap met mr. [Y]. Hij heeft het protocol overgenomen van de gedefungeerde notaris mr. [X], die gedurende twee jaren als werknemer nog verbonden zou blijven aan het kantoor. De broer van mr. [X], de heer E. den [X], is de kantoormanager.
[de oud-notaris] heeft zijn maatschapskapitaal ad € 115.000,= gestort op een kwaliteitsrekening van de Rabo Bank.

2.2 Op 21 augustus 2009 heeft [de oud-notaris] de ING Bank te Arnhem bezocht om een betaalopdracht te geven die met spoed moest worden uitgevoerd. Mr. [Y] was niet op de hoogte van deze betalingsopdracht. De betalingsopdracht hield in dat een bedrag van € 327.137,03 diende te worden overgemaakt van bankrekeningnummer 65.39.15.225 naar bankrekeningnummer 13799.58.927.
Het eerste bankrekeningnummer betreft een derdengeldenrekening van het notariskantoor bij de ING. Het tweede bankrekeningnummer betreft een bankrekening ten name van de praktijkvennootschap van de oud-notaris, [A] B.V.
De heer C. Vermeulen van de ING Bank heeft dezelfde middag [de oud-notaris] gebeld en hem meegedeeld dat de bank de betaalopdracht niet kon uitvoeren zonder de toestemming van een tweede gemachtigde, aangezien uit een bij de bank aanwezige volmachtverklaring [de oud-notaris] slechts met een ander uit de daarin genoemde groep van personen gemachtigd is om over de bankrekeningen van de ING Bank te beschikken. Hierop heeft [de oud-notaris] geantwoord dat de verschillende gevolmachtigden die middag niet aanwezig dan wel beschikbaar waren. Vervolgens heeft hij gevraagd naar de leidinggevende van de heer Vermeulen, de heer J.W. Overwater. De heer Overwater heeft contact met [de oud-notaris] opgenomen en de mededelingen van de heer Vermeulen bevestigd.

2.3 De bewaringspositie bedroeg op 21 augustus 2009 € 180.516,=.

2.4 Mr. [Y] heeft een kort geding aangespannen tegen [de oud-notaris]. Bij uitspraak van 30 oktober 2009 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank te Arnhem uitvoerbaar bij voorraad aan [de oud-notaris] onder oplegging van een dwangsom verboden om al dan niet door/met inschakeling van kantoorgenoten of werknemers betalingen en pogingen daartoe te verrichten anders dan in de normale praktijkuitoefening. Tevens heeft hij uitvoerbaar bij voorraad [de oud-notaris] onder oplegging van een dwangsom veroordeeld om uiterlijk op 31 december 2009 de praktijk van [X] [Y] Notarissen te [plaatsnaam] fysiek te verlaten en verlaten te houden.

2.5 Op verzoek van [de oud-notaris] is hem eervol ontslag verleend als notaris te [plaatsnaam] met ingang van 1 januari 2010.





3. De klacht

3.1 Het Gerechtshof te Amsterdam heeft de Kamer van Toezicht te Zutphen belast met de uitoefening van toezicht als bedoeld in artikel 96 van de Wna inzake een tussen de oud-notaris en mr. [Y] gerezen geschil. De aanleiding voor de gevraagde uitoefening van het toezicht was een brief van mr. [Y] d.d. 3 september 2009 met bijlagen, waarin zij er melding van maakte dat haar compagnon mr. [de oud-notaris] zonder haar medeweten had getracht om van de derdengeldenrekening bij de ING Bank een bedrag van ruim € 327.000,= te laten overmaken naar zijn privérekening, waardoor een negatieve bewaringspositie zou zijn ontstaan.
De voorzitter heeft in het kader van de aan hem opgedragen toezichthoudende taak een onderzoek als bedoeld in artikel 96, tweede lid, Wna gelast en de uitvoering ervan opgedragen aan plaatsvervangend voorzitter mr. De Groot. Tevens heeft hij in het belang van het onderzoek het BFT verzocht om ingevolge artikel 96, vijfde lid, Wna een onderzoek in te stellen.
In de rapportage van het BFT is geconstateerd dat de [de oud-notaris] op 21 augustus 2009 heeft getracht een bedrag van € 327.137,03 van een derdengeldenrekening bij de ING Bank over te laten boeken naar zijn privérekening, terwijl de bewaringspositie op dat moment € 180.516,00 bedroeg. De overboeking is niet gerealiseerd vanwege het feit dat de ING Bank geen overboeking kon uitvoeren zonder de toestemming van een tweede gemachtigde. Indien de opdracht conform de wens van [de oud-notaris] was uitgevoerd, was een aanzienlijke negatieve bewaringspositie ontstaan.
Het feit dat [de oud-notaris] een overboeking heeft willen doen die tot een aanzienlijk negatieve bewaringspositie van het kantoor zou hebben geleid, acht de voorzitter zeer klachtwaardig. Daarom heeft hij, na afronding van het onderzoek door de plaatsvervangend voorzitter, besloten om de zaak als ambtshalve klacht voor te leggen aan de Kamer van Toezicht als bedoeld in artikel 96, zesde lid, Wna.
De voorzitter heeft hieraan toegevoegd dat blijkens de uitspraak in kort geding [de oud-notaris] al op 18 augustus 2009 heeft geprobeerd om een medewerkster van het kantoor een bedrag van € 325.000,00 naar zijn privérekening te laten overboeken. Daarnaast blijkt uit de rapportage van het BFT dat [de oud-notaris] na de mislukte poging van 21 augustus 2009 nog eens een medewerker van het kantoor heeft verzocht om een zelfde overboeking te doen, met dien verstande dat het toen een lager bedrag van € 99.208,50 betrof, waardoor de bewaringspositie van het kantoor niet in gevaar zou zijn gebracht. De betreffende medewerker heeft zijn medewerking geweigerd, waarna [de oud-notaris] hem daarvoor per brief persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld.
Hoewel de bewaringspositie bij deze poging niet in gevaar is gebracht, acht de voorzitter ook deze handelwijze, in samenhang bezien met de andere twee pogingen en de wijze waarop hij de medewerker heeft bejegend, tuchtrechtelijk verwijtbaar.





4. Het verweer

4.1 [de oud-notaris] erkent dat hij op 21 augustus 2009 zonder medeweten van zijn compagnon heeft getracht een overboeking te doen van een bedrag van 327.137,03 naar zijn privérekening. [de oud-notaris] erkent ook dat hij de bewaringspositie niet vooraf heeft gecontroleerd, maar stelt dat hij dat ook niet heeft kunnen doen, omdat hij geen enkele inzage had in de financiële administratie. Zijns inziens dient zijn handelen gezien te worden tegen de achtergrond van het navolgende.
Vanaf zijn benoeming tot notaris op 1 januari 2008 werd hij op het kantoor door zijn maat mr. [Y] buiten vele kantoorzaken werd gehouden. Zo werden dossiers niet aan hem overgedragen en werd hij niet geautoriseerd om zelfstandig betalingen te verrichten. De heren [X] bepaalden samen met mr. [Y] het beleid van het kantoor en zijn inmenging daarin werd niet op prijs gesteld. Hierdoor werd zijn zeggenschap en invloed als notaris ondermijnd. Van gelijkwaardigheid tussen de beide notarissen was in het geheel geen sprake.
Vanaf begin 2009 deden zich bovendien diverse financiële kwesties voor. Partijen konden het niet eens worden over de conceptjaarrekening 2008. Ook ontstond een geschil over de hoogte van de verschuldigde rente over een door hem van mr. [Y] geleend bedrag. Hoewel op aandringen van mr. [Y] een variabele rente was afgesproken, wilde zij deze afspraak later niet meer nakomen, toen bleek dat de rentecondities voor haar ongunstig bleken uit te pakken. Ten onrechte werd hij niet in kennis gesteld van een schadeclaim ter hoogte van € 350.000,00, die tegen mr. H. [X] was ingediend. De bankafschriften werden op het kantoor dagelijks door mr. [Y] voorgelezen, zij het niet volledig. Bankafschriften waarop bedragen werden vermeld, die samenhingen met de claim tegen mr. [X] zijn in ieder geval niet voorgelezen. Mr. [Y] nam veel meer geld op dan de afgesproken maandelijkse voorschotten en was daarop niet aanspreekbaar.
Door het voorgaande zijn de verhoudingen steeds verder verslechterd en ontstond bij [de oud-notaris] de angst dat zijn geld niet in vertrouwde handen was. Hij heeft daarom getracht om het geld dat aan zijn praktijkvennootschap toekwam veilig te stellen. Dit bedrag was opgebouwd uit het door hem gestorte maatschapskapitaal, zijn winstaandeel onder aftrek van privé-opnamen over 2008 en een voorschot op zijn winstaandeel over 2009.
Hij heeft de overboeking van de betreffende rekening willen laten verrichten, omdat op die rekening voldoende geld stond en omdat hij dacht dat het een gewone kantoorrekening betrof. Hij wist niet dat de betalingsopdracht betrekking had op een derdengeldenrekening. Hij kon dit ook niet weten omdat zijn compagnon hem geen inzicht had gegeven in de financiële situatie van het kantoor. In strijd met artikel 25 lid 2 Wna was hij niet zelfstandig bevoegd tot het beheer en de beschikking over de kwaliteitsrekeningen. Ook over de gewone bankrekeningen heeft hij nooit zelfstandig kunnen beschikken. Alle bankpassen en bankcodes werden uitsluitend beheerd door mr. [Y]. Hij heeft met de betalingsopdracht nooit de bedoeling gehad om gelden van derden in gevaar te brengen. Die gelden zijn ook nooit daadwerkelijk in gevaar gebracht, omdat hij niet zelfstandig bevoegd bleek te zijn om daarover te beschikken. Het door mr. [Y] aangespannen kort geding was dan ook volstrekt onnodig. Het kort geding heeft zijn reputatie enorme schade berokkend. Op de kwaliteitsrekeningen staan overigens aanzienlijke bedragen, die niet toekomen aan cliënten, maar uitsluitend aan de partners in de maatschap. Ook hijzelf heeft destijds zijn aandeel in het maatschapskapitaal moeten storten op een kwaliteitsrekening.
De eerste poging tot overboeking op 18 augustus 2009 had geen betrekking op een kwaliteitsrekening. De derde betalingsopdracht betrof geen specifieke rekening. Bovendien ging het om een kleiner bedrag, waardoor ook bij daadwerkelijke overboeking van een derdengeldenrekening de bewaringspositie positief was gebleven. [de oud-notaris] ontkent medewerkers op onjuiste wijze te hebben bejegend. Dat de opdracht is versterkt met een aansprakelijkheidsstelling maakt die opdracht nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.





5. De beoordeling van de klacht

5.1 [de oud-notaris] heeft erkend dat hij de ING Bank op 21 augustus 2009 de opdracht heeft gegeven om een overboeking voor een bedrag van € 327.137,03 te doen naar zijn privérekening. Vaststaat dat de rekening waarvan het bedrag afgeboekt moest worden een derdengeldenrekening is. Eveneens staat vast dat, indien de overboeking was uitgevoerd, een aanzienlijk negatieve bewaringspositie van het kantoor was ontstaan.
Dit is strijdig met artikel 23, eerste lid, Wna en met artikel 15 van de Verordening beroeps- en gedragsregels. Zoals vermeld in de toelichting op voormeld artikel 15 en de toelichting op artikel 2 van de Administratieverordening en artikel 4, eerste lid, Reglement Verslaggevingsstaten vloeit hieruit voort de verplichting om voorafgaand aan een dergelijke overboeking te controleren of de bewaringspositie toereikend is voor de betreffende overboeking. Daarnaast is het op grond van (de toelichting op) artikel 25 Wna in beginsel niet toegestaan om een dergelijke overboeking rechtstreeks van een kwaliteitsrekening te verrichten.

5.2 Het verweer van [de oud-notaris] dat de gelden van cliënten niet in gevaar konden worden gebracht, omdat hij nooit de bevoegdheid heeft gekregen om zelfstandig betalingen te verrichten, treft geen doel. Het verweer doet namelijk niet af aan de intentie om de overboeking te laten plaatsvinden. Deze intentie blijkt uit het bezoek aan de ING Bank waarbij hij heeft verzocht om een spoedbetaling en ook uit het feit dat [de oud-notaris] heeft verzocht om de leidinggevende te spreken nadat de bankmedewerker had geweigerd om de betalingsopdracht uit te voeren. De overboeking is derhalve niet tegengehouden door een handelen van de kant van [de oud-notaris], maar door de omstandigheid dat de bank niet wilde meewerken vanwege het ontbreken van een tweede handtekening.

5.3 Voorts heeft [de oud-notaris] aangevoerd dat hij niet wist dat het een derdengeldenrekening betrof en dat hij dit ook niet kon weten omdat hem door zijn compagnon geen inzicht was gegeven in de financiële administratie van het kantoor. Hoewel de Kamer het, gezien alle omstandigheden, heel wel mogelijk acht dat [de oud-notaris] niet wist dat het om een derdengeldenrekening ging, is zij van oordeel dat dit hem niet van zijn verantwoordelijkheid als notaris ontsloeg. Van een notaris mag immers worden verwacht dat hij voorafgaand aan dergelijke grote overboekingen zich ervan vergewist welke rekening het betreft en, indien het om een derdengeldenrekening gaat, of de bewaringspositie de beoogde overboeking toelaat. Indien hij hierin geen inzicht kon verkrijgen, had dat genoeg reden voor hem moeten zijn geweest om van de overboekingsopdracht af te zien.

5.4 [de oud-notaris] heeft tijdens de mondelinge behandeling van de klacht naar voren gebracht dat, als de betalingsopdracht was uitgevoerd, er genoeg geld op de kantoorbankrekeningen stond om aan de cliënten hun toekomende gelden uit te keren. Er was zijns inziens voldoende geld aanwezig en de gelden van cliënten zijn dan ook niet in gevaar gebracht.
Met deze stelling gaat [de oud-notaris] voorbij aan de bijzondere positie van de derdengeldenrekening. De derdengeldenrekening is ingevolge artikel 25, eerste lid, Wna uitsluitend bestemd voor gelden die een notaris in verband met zijn werkzaamheden als zodanig onder zich heeft. Ingevolge het derde lid van artikel 25 Wna is de notaris verplicht om een tekort in het saldo van deze bijzondere rekening terstond aan te vullen. Er moet op deze rekening altijd voldoende geld staan om aan de verplichtingen ten opzichte van de cliënten te kunnen voldoen. De reden hiervoor is dat alleen op de derdengeldenrekeningen geen beslag door derden kan worden gelegd. Cliëntengelden worden op deze manier beschermd tegen eventuele beslagen ten laste van de notaris zelf, waardoor zij ervan verzekerd zijn dat deze gelden altijd zonder meer kunnen worden uitgekeerd. Deze bescherming geldt niet voor de kantoorrekeningen.
Het feit dat op de betreffende derdengeldenrekening ook kantoorgeld stond doet hier niet aan af.

5.5 Gelet op de voorgaande overwegingen dient de conclusie te zijn dat de klacht over de betalingsopdracht aan de ING Bank op 21 augustus 2009 gegrond is.
Het feit dat [de oud-notaris] een handeling heeft willen verrichten die derden had kunnen benadelen, rekent de Kamer hem zwaar aan.
Het is voor de Kamer niet aannemelijk geworden dat hij opzettelijk geld van derden naar zijn privérekening heeft willen laten overboeken. Er is dan ook in zoverre geen reden om aan zijn persoonlijke integriteit te twijfelen, welk oordeel mede is gebaseerd op de indruk die [de oud-notaris] tijdens de mondelinge behandeling op de Kamer heeft gemaakt. Dit neemt echter niet weg dat hij, in moeilijke omstandigheden verkerend, als door hem in zijn verweer beschreven, onvoldoende ruggengraat heeft getoond en in plaats van de koninklijke weg te bewandelen door geëigende rechtsmaatregelen te nemen, onbezonnen stappen is gaan zetten, die als zodanig niet alleen in strijd waren met de bij of krachtens de Wna gegeven bepalingen maar ook met de zorg die hij als notaris had behoren te betrachten ten opzichte van zijn cliënten en die daarom een behoorlijk notaris niet betaamden. De Kamer is van oordeel dat de vertrouwenspositie die een notaris in het maatschappelijk leven bekleedt met zich brengt dat hij zich niet alleen dient te onthouden van iedere handeling die de hem door derden toevertrouwde belangen daadwerkelijk schaden, maar ook van handelingen die het risico in zich dragen dat die belangen worden geschaad. Van zodanige handelingen heeft [de oud-notaris] zich echter niet onthouden. Daarmee heeft hij zijn eigen zakelijke belangen zwaarder laten wegen dan de (financiële) belangen van zijn cliënten en dan het imago van notariële onkreukbaarheid, dat iedere notaris heeft hoog te houden. Dit brengt met zich dat [de oud-notaris] niet geschikt moet worden geacht voor het ambt van notaris. De Kamer zal dan ook de maatregel van ontzetting uit het ambt opleggen, waaraan niet afdoet dat [de oud-notaris] reeds op eigen initiatief zijn ontslag als notaris heeft aangevraagd en hem dit ontslag inmiddels is verleend.

5.6 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing worden gelaten.

5.7 Het vorenoverwogene leidt tot de navolgende beslissing.





6. De beslissing

De Kamer:

6.1 verklaart de klacht gegrond;

6.2 legt de oud-notaris de tuchtmaatregel van ontzetting uit het ambt op.





Aldus gegeven door mr. D. Vergunst, voorzitter, mr. W.M. Eijkelestam, mr. E.J. Oostrik, leden, mr. A.J.H.M. Janssen en mr. A.S. Hansma, plaatsvervangende leden, zulks in tegenwoordigheid van mr. W.E. Markus-Burger als secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2010.


secretaris voorzitter



Binnen 30 dagen na de dag van verzending van de brief, waarbij deze beslissing wordt toegezonden, kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen de termijn van 30 dagen door het Gerechtshof te zijn ontvangen. Het adres van het Gerechtshof luidt: Gerechtshof te Amsterdam t.a.v. kamer 17A, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl