Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN2036, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.012.433/01

Datum uitspraak: 20-07-2010
Inhoudsindicatie: vordering tot herroeping (art. 382 Rv.) omdat de advocaat van gedaagden rechter-plaatsvervanger was in de rechtbank die de zaak heeft behandeld.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel

Zaaknummer: 200.012.433/01

Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 20 juli 2010

inzake

[Appellant],
wonende te [plaats], gemeente Westland,
eiser tot herroeping,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. T. Meijer te Pijnacker,

tegen

1. het Bureau Beheer Landbouwgronden,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
gedaagde tot herroeping sub 1,
hierna te noemen: BBL,
advocaat: mr. W. Heemskerk te ’s-Gravenhage,
2. de gemeente Westland,
zetelende te Naaldwijk, gemeente Westland,
gedaagde tot herroeping sub 2,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. J.B. Peters te Zoetermeer,
3. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Dienst Landelijk Gebied),
gedaagde tot herroeping sub 3,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. W. Heemskerk te ’s-Gravenhage.





Het verdere geding

Bij tussenarrest van 20 april 2010 is een comparitie van partijen gelast die op 7 juni 2010 heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de comparitie van partijen, dat kennelijk abusievelijk als datum 7 “juli” in plaats van 7 juni 2010 vermeldt, bevindt zich bij de stukken. Overeenkomstig de aan het slot van de comparitie met partijen gemaakte afspraak is een nadere schriftelijke ronde achterwege gebleven en is meteen arrest gevraagd.





De verdere beoordeling van het hoger beroep

1. Uit de dagvaarding tot herroeping leidt het hof af dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat er grond is voor herroeping omdat er sprake is geweest van schijn van partijdigheid van de rechters en raadsheren die de zaak hebben behandeld. Deze schijn van partijdigheid leidt [appellant] af:
A) primair uit het feit dat mr. [X], die in de procedure voor de rechtbank is opgetreden als advocaat en procureur van BBL en de Staat, rechter-plaatsvervanger was in die rechtbank en aldus direct een collega van de rechters en indirect een collega van de raadsheren die de zaak hebben behandeld, en
B) subsidiair uit het achter “A)” weergegeven feit in samenhang met de (directe) contacten tussen die rechters/raadsheren en mr. [X], waarover nog cruciale informatie ontbreekt maar waarbij deze contacten zo nodig kunnen worden vastgesteld door het horen van, door [appellant] bij naam genoemde, getuigen.

2. Het hof overweegt als volgt. De grond voor de herroeping houdt verband met de advocaat die voor BBL en de Staat is opgetreden. Vaststaat dat deze advocaat, mr. [X] niet is opgetreden als advocaat van de gemeente, zodat zonder nadere toelichting van de zijde van [appellant], die ontbreekt, niet valt in te zien hoe deze grond op de gemeente betrekking heeft, zodat reeds hierom de vordering tot herroeping ten aanzien van de gemeente moet worden afgewezen. Maar voor zover deze grond wel op de gemeente betrekking zou hebben, geldt ook ten aanzien van de gemeente het volgende.

3. Ten aanzien van de grond onder A hebben BBL en de Staat terecht aangevoerd dat [appellant] op grond van artikel 383 lid 1 Rv. in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Uit de (ongedateerde) brief van [appellant] aan mr. [X] die als productie 4 bij dagvaarding is gevoegd, blijkt dat [appellant] in elk geval vóór 15 december 2006 bekend was met het feit dat mr. [X] rechter-plaatsvervanger in de rechtbank was die de zaak heeft behandeld. De dagvaarding tot herroeping is uitgebracht op 11 juli 2008, toen na genoemd tijdstip de termijn van drie maanden voor het instellen van de vordering tot herroeping al ruimschoots was verstreken.

4. Ten aanzien van de grond onder B geldt het volgende. Volgens artikel 382 Rv. kan een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, op vordering van een partij worden herroepen indien:
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld,
c. de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.


De gevallen onder b en c zijn in grond B niet aan de orde. [appellant] stelt niet met zoveel woorden dat zich geval a voordoet. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan het hof uit zijn stellingen ook niet opmaken dat er sprake is geweest van bedrog door BBL en/of de Staat gepleegd, in de zin van artikel 382 onder a Rv. Zo houden de stellingen van [appellant] niet in dat er zodanige contacten waren tussen mr. [X] en de rechters c.q. raadsheren die de zaak hebben behandeld, dat objectief gevreesd moest worden voor een partijdige, voor BBL en/of de Staat gunstige behandeling, dat BBL en/of de Staat daarmee bekend waren en niettemin zich door mr. [X] als advocaat hebben laten bijstaan, terwijl [appellant] een en ander redelijkerwijs niet al tijdens de procedure voor de rechtbank of het hof had kunnen ontdekken.

5. De slotsom is dat zal worden beslist als hieronder weergegeven. Het bewijsaanbod in de dagvaarding onder 10 wordt als niet ter zake dienend gepasseerd. [Appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure hebben te dragen.





Beslissing

Het hof:

ten aanzien van de gemeente

wijst de vordering tot herroeping af;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 303,= aan vast recht en € 894,= aan salaris advocaat;

ten aanzien van BBL en de Staat

verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot herroeping voor zover dit is gebaseerd op voormelde grond A;

wijst de vordering tot herroeping af voor zover dit is gebaseerd op voormelde grond B;

veroordeelt [appellant] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van BBL en de Staat begroot op € 303,= aan vast recht en € 894,= aan salaris advocaat;

verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.





Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, G.J. Heevel en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2010 in aanwezigheid van de griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl