Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN6177, Raad van State , 201001714/1/H1

Datum uitspraak: 08-09-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 25 augustus 2008, voor zover hier van belang, heeft het college geweigerd aan [appellant] vrijstelling en lichte bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een metalen fietsenberging op het perceel [locatie] te Den Haag.





Uitspraak

201001714/1/H1.
Datum uitspraak: 8 september 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 januari 2010 in zaak nr. 09/830 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.





1. Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2008, voor zover hier van belang, heeft het college geweigerd aan [appellant] vrijstelling en lichte bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een metalen fietsenberging op het perceel [locatie] te Den Haag.

Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 januari 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2010, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2010, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Hocks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.





2. Overwegingen

2.1. Het reeds gerealiseerde bouwplan voorziet onder meer in het oprichten van een metalen fietsenberging aan de zijkant van de woning van [appellant]. Het college heeft geweigerd vrijstelling en lichte bouwvergunning te verlenen met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.

Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, sub 1, onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) wordt, voor zover thans van belang, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet aangemerkt het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot, mits gebouwd op een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerd zijerf op meer dan 1 m van het voorerf.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Bblb wordt onder voorerf verstaan het gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw is gelegen.


2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het bouwplan geen bouwvergunning is vereist aangezien de berging op het zijerf is voorzien met een afstand tot het voorerf van meer dan 1 m. Daartoe voert hij aan dat bij het ontwerp van de woning rekening is gehouden met een te plaatsen uitbouw aan de voorzijde van de woning. De voorzijde van de woning bestaat thans nog voor twee derde uit een teruggelegen gedeelte op welke plaats volgens het ontwerp van de woning een uitbouw gerealiseerd kan worden, waardoor met de realisering hiervan een voorgevel ontstaat die de gehele breedte van woning zal beslaan, aldus [appellant]. Hiervan uitgaande ligt volgens hem het voorerf ter hoogte van de nog te plaatsen uitbouw, waardoor het bouwplan in overeenstemming met het Bblb is.

2.3.1. Bij de beoordeling van het betoog van [appellant] is de rechtbank terecht uitgegaan van de woning zoals die ten tijde van de beslissing op bezwaar aanwezig was en niet zoals die volgens het ontwerp gerealiseerd kan worden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het vooruitspringende gedeelte en het teruggelegen gedeelte van de woning, in hun totaliteit bezien, als geheel als voorkant van de woning moeten worden aangemerkt en dat gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid, van het Bblb, moet worden geoordeeld dat nu het teruggelegen deel van de woning twee derde van de gehele voorgevel beslaat, hieraan grenzend het voorerf ligt. Vast staat dat de berging in dat geval niet op ten minste 1 m achter het voorerf geplaatst is, waardoor het bouwplan niet voldoet aan de eisen die artikel 2, aanhef en onder b, sub 1, onder b, van het Bblb, daaraan stelt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor het bouwplan een bouwvergunning is vereist. Het betoog faalt.

2.4. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen, faalt dit betoog. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in zijn besluit om geen vrijstelling te verlenen kon meewegen dat het plangebied een rigide bouwwijze en vormgeving kent en het bouwplan wat betreft ligging, hoogte en materiaalgebruik daarvan afwijkt. De omstandigheid dat de woning is gelegen aan een doodlopende straat en de berging derhalve voor weinigen zichtbaar is, doet daar niet aan af. Voor zover [appellant] betoogt dat het college in andere gevallen wel vrijstelling heeft verleend voor bergingen en daarbij wijst op een berging aan de Westvliegweg wordt overwogen dat deze situatie niet zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie dat het college daarin aanleiding moest zien zijn medewerking te verlenen aan het bouwplan.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.





Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010

163-672.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl