Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Participatiewet
<     Naar vorige pagina                                                       Naar inhoudsopgave     >




Hoofdstuk 7. Financiering, toezicht en informatie

§ 7.1. Financiering

Artikel 69. Uitkering en verdeling onder de gemeenten

1 Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering om het college van middelen te voorzien met het oog op:
a. het toekennen van algemene bijstand en van uitkeringen als bedoeld in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en voor de daarbij verschuldigde loonbelasting, premies volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet;
b. de kosten van de loonkostensubsidies, die op grond van artikel 10d, worden verstrekt.

2 Bij wet wordt het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld, waarbij uitgangspunt is dat dit bedrag voor het desbetreffende kalenderjaar toereikend is voor de geraamde kosten van alle gemeenten in verband met uitgaven als bedoeld in het eerste lid.

3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de verdeling van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, onder de gemeenten en het verzamelen van gegevens noodzakelijk voor het vaststellen van deze verdeling.

4 De uitkering aan het college wordt ten minste drie maanden voorafgaand aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft door Onze Minister bekend gemaakt.



Artikel 70. Terugvordering werkdeel

[Vervallen per 01-01-2009]



Artikel 71. Aanpassing uitkering

1 Het totale bedrag, bedoeld in artikel 69, tweede lid, voor de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, wordt in het jaar waarop het bedrag betrekking heeft bij of krachtens de wet aangepast op basis van nieuwe ramingsgegevens.

2 Indien het totale bedrag wordt herzien, wordt het bedrag waarmee de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, wordt aangepast binnen een periode van vier weken na de herziening door Onze Minister vastgesteld.



Artikel 72. Verlaging uitkering inkomensdeel

[Vervallen per 01-01-2013]



Artikel 73. Toetsingscommissie vangnet Participatiewet

1 Er is een toetsingscommissie vangnet Participatiewet, die tot taak heeft Onze Minister te adviseren over een te nemen besluit naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 74, eerste lid.

2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de samenstelling, de taakuitoefening en oordeelsvorming door de toetsingscommissie vangnet Participatiewet.



Artikel 74. Vangnetuitkering

1 Indien de verstrekte uitkering op grond van artikel 69 onvoldoende dekking biedt voor de netto lasten van het toekennen van algemene bijstand, loonkostensubsidies of uitkeringen als bedoeld in artikel 69, eerste lid, kan door Onze Minister op verzoek van het college een vangnetuitkering worden verleend.

2 Jaarlijks wordt bij wet het bedrag dat besteed kan worden aan vangnetuitkeringen als bedoeld in het eerste lid vastgesteld, dat geen deel uitmaakt van het bedrag, bedoeld in artikel 69, tweede lid.

3 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt door het college ingediend bij de toetsingscommissie vangnet Participatiewet.

4 Onze Minister kan voorwaarden verbinden aan het besluit tot verlening van een vangnetuitkering.

5 Onze Minister kan een vangnetuitkering verminderen, intrekken of weigeren indien:
a. hij het college een aanwijzing heeft gegeven als bedoeld in artikel 76, eerste lid; of
b. het college in strijd handelt met een wettelijk voorschrift dat betrekking heeft op de vangnetuitkering of met een voorwaarde die aan het besluit tot verlening van een vangnetuitkering is verbonden.

6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor:
a. de gronden voor verlening van de vangnetuitkering;
b. de berekening van de hoogte van de uitkering;
c. de voorwaarden, die aan het verzoek worden gesteld;
d. de wijze van beoordeling van het verzoek door de toetsingscommissie vangnet Participatiewet;
e. de toepassing van het vijfde lid.

7 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de termijn waarbinnen een verzoek kan worden ingediend.



Artikel 74a. Nadere bepaling meerjarige aanvullende uitkering [Vervallen per 01-01-2013]





Artikel 75. Betaling uitkeringen, aanpassing uitkering en aanvullende uitkering

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake de betaling van:
a. de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid;
b. het bedrag waarmee de uitkering op grond van artikel 71 wordt aangepast;
c. de vangnetuitkering, bedoeld in artikel 74.



§ 7.2. Aanwijzingsbevoegdheid en gemeentelijke toezichthouders

Artikel 76. Aanwijzing en voorzieningen

1 Onze Minister kan, indien hij met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van deze wet ernstige tekortkomingen vaststelt, aan het college, nadat het college gedurende acht weken in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, een aanwijzing geven. Hij treedt daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen.

2 In de aanwijzing wordt een termijn opgenomen waarbinnen het college de uitvoering in overeenstemming heeft gebracht met de aanwijzing.

3 Onze Minister schort de betaling van de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, gedurende ten minste drie maanden op, indien Onze Minister met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van deze wet ernstige tekortkomingen heeft vastgesteld als bedoeld in het eerste lid, in artikel 52 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en in artikel 52 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, totdat:
a. hij heeft vastgesteld aan de hand van de zienswijze van het college dat de ernstige tekortkomingen zijn opgeheven;
b. hij heeft vastgesteld, dat het college aan de in de aanwijzing opgenomen verplichtingen heeft voldaan;
c. hij heeft geoordeeld, dat het college na afloop van de termijn, bedoeld in het tweede lid, geen of onvoldoende gevolg heeft gegeven aan de aanwijzing.

4 Onze Minister stelt, indien hij van oordeel is, dat het college, na afloop van de termijn, bedoeld in het tweede lid, geen of onvoldoende gevolg heeft gegeven aan de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, in artikel 52 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, in artikel 52 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of in artikel 87 van de Wet investeren in jongeren, de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, voor het jaar volgend op het jaar waarin de termijn afloopt, 1 procent lager vast.

5 Onze Minister stelt, indien hij van oordeel is, dat het college twaalf maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het tweede lid, nog geen of onvoldoende gevolg heeft gegeven aan de aanwijzing, bedoeld in het derde lid, de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, voor het tweede jaar volgend op het jaar waarin de termijn afloopt en de daaropvolgende jaren, telkens ten hoogste 3 procent lager vast.



Artikel 76a. Toezicht door gemeenten

Met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast de bij besluit van het college aangewezen ambtenaren.



§ 7.3. Informatie

Artikel 77. Informatie ten behoeve van uitkering en uitvoeringsbeeld

1 Het college legt verantwoording af aan Onze Minister over de uitvoering van deze wet, op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

2 Het college dient jaarlijks bij Onze Minister een beeld van de uitvoering in.

3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake het beeld van de uitvoering.



Artikel 78. Informatie

1 Het college verstrekt desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen die hij voor de statistiek, informatievoorziening en beleidsvorming met betrekking tot deze wet nodig heeft.

2 De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, en het beeld van de uitvoering, bedoeld in artikel 77, worden kosteloos verstrekt.

3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de soort informatie die het college verstrekt en de wijze waarop het college de gegevens en inlichtingen verzamelt en verstrekt, waarbij kan worden bepaald, dat categorieën van gemeenten bepaalde inlichtingen niet hoeven te verzamelen en te verstrekken.



Hoofdstuk 7a. Overgangsrecht

Artikel 78a. Toeslagenverordening [Vervallen per 01-01-2015]



Artikel 78b. Omzetting besluiten

1 Door het college op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen genomen besluiten gelden als door hem genomen besluiten op grond van deze wet.

2 In afwijking van het eerste lid gelden door het college op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen ten aanzien van personen die een uitkering ontvangen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers genomen besluiten als door hem genomen besluiten op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen onderscheidenlijk de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

3 Door het college of Onze Minister op grond van de Invoeringswet Wet werk en bijstand genomen besluiten gelden met ingang van de dag van inwerkingtreding van de wet van 29 december 2008 tot intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 586) als door het college of Onze Minister genomen besluiten op grond van deze wet.



Artikel 78c. Krediethypotheek

Artikel 20 van de Algemene bijstandswet en artikel 4, vierde lid, laatste zin, van de Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet, zoals die luidde op 31 december 2003, blijven van toepassing op bijstand die op 31 december 2003 werd verleend met toepassing van die artikelen.



Artikel 78d. Gesubsidieerde arbeid

1 Een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden, een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van die wet en een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen gelden als een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

2 Op dienstbetrekkingen als bedoeld in de Wet inschakeling werkzoekenden blijft titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede de artikelen 4, tweede, zesde en zevende lid, en 11, aanhef en onderdeel a, van de Wet inschakeling werkzoekenden van toepassing. Op deze dienstbetrekkingen is artikel 134, tweede lid, van de Ambtenarenwet niet van toepassing.



Artikel 78e. Bezwaar- en beroepschriften

1 Op een bezwaar- of beroepschrift dat:
a. vóór of op 31 december 2003 is ingediend tegen een door het college op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist;
b. na 31 december 2003 is ingediend tegen een op grond van de in het eerste lid bedoelde wetten of het Besluit in- en doorstroombanen met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de Invoeringswet Wet werk en bijstand, na 31 december 2003 genomen besluit en waarop nog niet onherroepelijk is beslist op het tijdstip dat de bepaling vervalt op grond waarvan het besluit is genomen;
c. na 31 december 2003 is ingediend en betrekking heeft op bijstandsverlening waarop op grond van artikel 12, eerste lid, van de Invoeringswet Wet werk en bijstand de Algemene bijstandswet van toepassing is;
wordt beslist met toepassing van onderscheidenlijk de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen.

2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op verzoeken als bedoeld in artikel 140 van de Algemene bijstandswet en verzoeken om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

3 Op een bezwaar- of beroepschrift dat voor of op de dag van inwerkingtreding van de wet van 29 december 2008 tot intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 586) is ingediend tegen een door het college of Onze Minister op grond van de Invoeringswet Wet werk en bijstand genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist wordt beslist met toepassing van deze wet.



Artikel 78f. Grondslag Bbz 2004

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van deze wet aan zelfstandigen en aan personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stellen voor arbeid in dienstbetrekking gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 32, 34, 40, 41, 45, 58, 69, 77 en de paragrafen 4.2, 6.1 en 7.1.



Artikel 78g. Zelfstandigen

1 De artikelen 18, tweede en derde lid, en 53a, treden, voor zover het betreft zelfstandigen als bedoeld in artikel 78f, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

2 De artikelen 14 tot en met 14f, 66 en142a van de Algemene bijstandswet, voor zover het betreft zelfstandigen als bedoeld in artikel 78f, vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

3 Waar in artikel 14, eerste lid, van de Algemene bijstandswet wordt verwezen naar de artikelen 8, zesde lid, onderdeel b, en 112 van die wet, wordt in plaats van die artikelen gelezen: artikel 2, derde lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 38 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.



Artikel 78h. Bijstand buitenland

1 De Sociale verzekeringsbank kan de verlening van bijstand aan een Nederlander die zich in het buitenland bevindt voortzetten ten aanzien van:
a. degene die in december 1995 bijstand ontving op grond van artikel 82 of artikel 95 van de Algemene Bijstandswet, welke bijstand niet is geëindigd;
b. degene die op enig moment in de periode van 26 weken onmiddellijk voorafgaand aan 31 december 1995 bijstand ontving op grond van artikel 82 van de Algemene Bijstandswet, welke bijstand in die periode is geëindigd, indien belanghebbende binnen 26 weken na die datum opnieuw bijstand aanvraagt.

2 De in het eerste lid bedoelde bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende, rekening houdend met het niveau van de noodzakelijke kosten van het bestaan ter plaatse.

3 De artikelen van deze wet zijn niet van toepassing, voor zover de omstandigheden het toelaten, met uitzondering van hoofdstuk 2 en de paragrafen 6.1 tot en met 6.5, met dien verstande dat de Sociale verzekeringsbank in de plaats treedt van het college.

4 Zodra ten minste 26 weken zijn verstreken nadat de bijstand die werd verleend op grond van het eerste lid werd beëindigd, is dat lid ten aanzien van het desbetreffende geval niet langer van toepassing.

5 In de middelen tot dekking van de uitgaven verbonden aan de uitvoering van dit artikel wordt voorzien door een rijksbijdrage aan de Sociale verzekeringsbank.

6 Op de uitgaven, bedoeld in het vijfde lid, komen in mindering de bedragen die door de Sociale verzekeringsbank op grond van deze wet zijn ontvangen door terugvordering.

7 Een nog niet afgehandeld en tot Onze Minister gericht verzoek om op grond van artikel 6 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand een besluit te nemen, wordt vanaf 1 januari 2009 beschouwd als te zijn gericht tot de Sociale verzekeringsbank.

8 Bezwaren en beroepen die zijn of worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van artikel 6 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand gelden vanaf 1 januari 2009 als bezwaren en beroepen gericht tot de Sociale verzekeringsbank.



Artikel 78i. Overgang besluiten in verband met uitvoering Sociale verzekeringsbank

1 Een besluit van het college tot verlening van algemene bijstand aan een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, dat is genomen vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4, geldt met ingang van die datum als genomen door de Sociale verzekeringsbank op grond van paragraaf 5.4.

2 De toepassing van paragraaf 6.5 in relatie tot besluiten als bedoeld in het eerste lid gaat na de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 over op de Sociale verzekeringsbank.

3 Een tot het college gericht verzoek door een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, om een besluit te nemen, waarop op de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 nog niet is beslist, geldt met ingang van die datum als te zijn gericht tot de Sociale verzekeringsbank.



Artikel 78j. Overgangsrecht vorderingen in verband met uitvoering Sociale verzekeringsbank

1 Het college dat vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, een vordering heeft in verband met terugvordering of verhaal van kosten van bijstand anders dan in verband met het recht op algemene bijstand, waarop artikel 78i van toepassing is, blijft, indien die vordering nog niet geheel is voldaan, bevoegd die vordering te innen.

2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 verstrekte geldlening of borgtocht op grond van artikel 48, 50 en 78c aan een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid.



Artikel 78k. Overgang krediethypotheek in verband met uitvoering Sociale verzekeringsbank

1 Rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een door het college vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 verstrekte geldlening of borgtocht op grond van artikel 48, 50 en 78c aan een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, die na die datum wordt voortgezet, gaan over op de Sociale verzekeringsbank.

2 Vermogensbestanddelen die voortvloeien uit een geldlening als bedoeld in het eerste lid gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 over op de Sociale verzekeringsbank, zonder dat daarvoor een akte of betekening nodig is.

3 Met betrekking tot de ingevolge het tweede lid overgaande vermogensbestanddelen die in openbare registers te boek zijn gesteld, zal verandering van de tenaamstelling in die registers plaatsvinden door de bewaarders van die registers. De daartoe benodigde opgaven worden door de zorg van Onze Minister aan de bewaarders van de desbetreffende registers gedaan.

4 Terzake van de in het tweede lid bedoelde overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.



Artikel 78l. Overgangsrecht bezwaar en beroep in verband met uitvoering Sociale verzekeringsbank

1 Het college dat vóór de inwerkingtreding van paragraaf 5.4 ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, een besluit in verband met de verlening van algemene bijstand heeft genomen waartegen een bezwaarschrift is ingediend dan wel nog kan worden ingediend, blijft bevoegd op het bezwaar te beslissen.

2 In een geding in beroep en hoger beroep, gericht tegen een besluit ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, genomen vóór de inwerkingtreding van paragraaf 5.4 of gericht tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid, blijft het college partij en voor het college staat hoger beroep in verband met deze besluiten open.

3 Onverminderd het eerste en tweede lid kan de Sociale verzekeringsbank in een bestuursrechtelijk geding tussen het college en een persoon, bedoeld in artikel 47a, eerste lid, in de plaats van het college treden, zonder dat daarvoor een betekening nodig is en met overneming van procureurstelling onderscheidenlijk aanwijzing van een gemachtigde, indien de Sociale verzekeringsbank vóór de inwerkingtreding van paragraaf 5.4 mandaat is verleend door het college ten aanzien van besluiten over de verlening van algemene bijstand aan personen als bedoeld in artikel 47a, eerste lid.



Artikel 78m. Overgangsrecht gelijkstelling voormalige pleeg- en stiefkinderen aan eigen kinderen

De artikelen 3, zevende en achtste lid, en 4, tweede lid, zijn niet van toepassing, indien voor 1 januari 2010 op grond van artikel 11 recht bestaat op bijstand voor gehuwden, omdat de ongehuwde bijstandsgerechtigde wegens een gezamenlijke huishouding met een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind is aangemerkt als gehuwd, voor zolang dit recht op bijstand bestaat, tenzij toepassing van de genoemde artikelleden leidt tot een hogere bijstandsuitkering.



Artikel 78o. Overgangsrecht verrekening in verband met uitvoering Sociale verzekeringsbank

Indien het college vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, een vordering heeft waarop artikel 78j van toepassing is en die persoon een uitkering op grond van die paragraaf ontvangt, betaalt de Sociale verzekeringsbank, zonder dat daarvoor machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek van het college ter verrekening van die vordering aan dat college.



Artikel 78p. Overgangsrecht ontheffing en vrijlating alleenstaande ouders [Vervallen per 01-07-2012]



Artikel 78q. Overgangsrecht verblijf buiten Nederland [Vervallen per 01-07-2012]



Artikel 78r. Overgangsrecht normering categoriale bijzondere bijstand [Vervallen per 01-04-2012]



Artikel 78s. Overgangsrecht huishoudinkomen en informatie- en medewerkingsplicht [Vervallen per 01-07-2012]



Artikel 78t. Overgangsrecht intrekking Wet investeren in jongeren

1 Door het college op grond van de Wet investeren in jongeren genomen besluiten gelden als door hem genomen besluiten op grond van deze wet.

2 Onverminderd artikel 78s brengt het college de in het eerste lid bedoelde besluiten binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 650) in overeenstemming met deze wet, voor zover die besluiten afwijken van deze wet.

3 In afwijking van het tweede lid blijft het besluit, inhoudende dat een jongere een werkleeraanbod wordt gedaan, gelden voor de duur van het werkleeraanbod doch niet langer dan zes maanden na de inwerkingtreding van de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 650).

4 Op een aanvraag voor een werkleeraanbod of een inkomensvoorziening waarop niet is beslist voor de datum van inwerkingtreding van de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 650) wordt beslist met toepassing van deze wet, waarbij artikel 41, vierde tot en met negende lid, en artikel 43, vierde lid, buiten toepassing blijft.

5 Op een bezwaar- of beroepschrift dat vóór of op de datum van inwerkingtreding van de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 650) is ingediend tegen een door het college op grond van de Wet investeren in jongeren genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist, wordt beslist met toepassing van de Wet investeren in jongeren.



Artikel 78u. Overgangsrecht inkomen uit studiefinanciering [Vervallen per 01-07-2012]



Artikel 78v. Verordening betreffende bijzondere bijstand [Vervallen per 01-01-2015]



Artikel 78w. Overgangsrecht herziening huishoudinkomenstoets [Vervallen per 01-01-2013]



Artikel 78x. Recht op bijstand voor datum melding

1 Aan een persoon:
a. die zich tussen 26 april 2012 en 2 maanden na publicatie van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets in het Staatsblad heeft gemeld om bijstand aan te vragen; en
b. van wie het college heeft vastgesteld dat hij als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets recht heeft op bijstand,
wordt die bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan en kan deze dag, in afwijking van artikel 44, eerste lid, liggen voor de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld doch niet voor 1 januari 2012.

2 Op de persoon, bedoeld in het eerste lid, is artikel 41, vierde lid, niet van toepassing.



Artikel 78y. Uitbetaling door Sociale verzekeringsbank aan het college

Indien als gevolg van inwerkingtreding van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets het college ten aanzien van belanghebbende over een periode een vordering heeft met betrekking tot kosten van algemene bijstand en als gevolg van inwerkingtreding van die wet die belanghebbende over diezelfde periode recht op algemene bijstand heeft jegens de Sociale verzekeringsbank, betaalt de Sociale Verzekeringsbank, zonder dat daarvoor machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek van het college uit die bijstand het bedrag van die vordering uit aan het college.



Artikel 78z. Overgangsrecht Wet werk en bijstand

1 Door het college op grond van de Wet werk en bijstand genomen besluiten gelden als door hem genomen besluiten op grond van deze wet.

2 Het college brengt de in het eerste lid bedoelde besluiten binnen zes maanden na de inwerkingtreding van artikel I van de Invoeringswet Participatiewet in overeenstemming met deze wet, voor zover die besluiten afwijken van deze wet.

3 Op een aanvraag op grond van de Wet werk en bijstand waarop niet is beslist voor de datum van inwerkingtreding van artikel I van de Invoeringswet Participatiewet wordt beslist met toepassing van deze wet.

4 Op een bezwaar- of beroepschrift dat vóór of op de datum van inwerkingtreding van artikel I van de Invoeringswet Participatiewet is ingediend tegen een door het college op grond van de Wet werk en bijstand genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist, wordt beslist met toepassing van de Wet werk en bijstand.

5 De regels, die bij verordening zijn vastgesteld op grond van artikel 8, eerste lid, onderdelen b en d, 8a en 47 van de Wet werk en bijstand gelden na de datum van inwerkingtreding van artikel I van de Invoeringswet Participatiewet als regels op grond van artikel 8, eerste lid, onderdelen a en b, 8b respectievelijk 47 van de Participatiewet.

6 De regels, die bij verordening zijn vastgesteld op grond van de artikelen 8, eerste lid, onderdelen a, c, e en f van deze wet, 35, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en 35, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, zoals deze wetten luidden op de dag voor inwerkingtreding van de artikelen I, IX en X van de Invoeringswet Participatiewet gelden tot zes maanden na de dag van inwerkingtreding als regels op grond van artikel 8a van deze wet.

7 Binnen zes maanden na inwerkingtreding van artikel I van de Invoeringswet Participatiewet stelt de gemeenteraad bij verordening regels vast als bedoeld in de artikelen 6, 8, 8a, 10b en 47.

8 Het eerste tot en met het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de uitvoering door de Sociale verzekeringsbank van de taak, bedoeld in artikel 47a, eerste lid.



Artikel 78aa

1 Op de persoon die op de dag voor inwerkingtreding van artikel IX, onderdeel B, van de Verzamelwet SZW 2016, recht heeft op algemene bijstand:
a. blijven de artikelen 20 tot en met 22a, 24, 33, vierde lid, en 53a, tweede en derde lid, zoals die luidden op die dag van toepassing; en
b. is artikel 19a niet van toepassing;
gedurende zes maanden na de datum van inwerkingtreding voor zover toepassing van dit artikel tot een hoger bedrag aan algemene bijstand leidt.

2 Indien het netto minimumloon wijzigt met ingang van 1 januari 2016, worden bij de toepassing van het eerste lid, de normen, genoemd in de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde artikelen 20 tot en met 22a, toegepast, zoals ze zouden luiden na herziening met het percentage van deze wijziging.



Artikel 78bb. Overgangsrecht inkomensvrijlating

Artikel 31, tweede lid, onderdeel n, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel I van de Wet vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw, blijft van toepassing op de persoon op wie de vrijlating van inkomsten uit arbeid, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel n, van toepassing was voorafgaand aan de dag gelegen zes maanden voor inwerkingtreding van artikel I van de Wet vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw, tot zijn recht op algemene bijstand waarin die vrijlating van toepassing was, eindigt.



Artikel 78cc

Artikel 6, onderdeel g, zoals dat luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de Wet van 17 november 2016 tot wijziging van de Participatiewet, de Wet tegemoetkomingen loondomein, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met stroomlijning van de loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet en enkele andere wijzigingen blijft van toepassing op de verstrekking van loonkostensubsidies over perioden die gelegen zijn voor 1 januari 2017.



Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 79. Begrip besluit

Voor de toepassing van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt met een besluit gelijkgesteld het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van het besluit inzake de verlening of terugvordering van bijstand of het verrichten van een handeling die afwijkt van dat besluit.



Artikel 80. Cassatie

1 Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, en de daarop berustende bepalingen.

2 Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen de uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.



Artikel 81. Onverwijlde bijstand

1 In geval het college geen of ontoereikend toepassing heeft gegeven aan artikel 52 kan de voorzitter van gedeputeerde staten, indien naar zijn oordeel de noodzaak tot onverwijlde bijstand aanwezig is, op verzoek van de belanghebbende besluiten dat het college algemene bijstand verleent.

2 De beslissing van de voorzitter van gedeputeerde staten vervalt, zodra de beslissing van het college inzake de verlening van algemene bijstand onherroepelijk is geworden dan wel de rechtbank op het beroep heeft beslist. De beslissing vervalt eveneens met ingang van de datum waarop een door de voorzieningenrechter van de rechtbank getroffen voorlopige voorziening in werking treedt.

3 De in het eerste lid bedoelde bijstand wordt bij wijze van voorschot verleend in de vorm van een renteloze geldlening.



Artikel 82. Goede uitvoering

1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, indien de spoed dat vereist, regels worden gesteld die noodzakelijk zijn in verband met de goede uitvoering van de wet.

2 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

3 Na de plaatsing in het Staatsblad van een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.



Artikel 83. Innovatie

1 Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet met betrekking tot de arbeidsinschakeling en de financiering doeltreffender uit te voeren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6 tot en met 10, 31, tweede lid, en paragraaf 7.1. Bij toepassing van de eerste volzin wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld op welke wijze en gedurende welke periode van welke artikelen van de wet wordt afgeweken.

2 Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste drie jaar. Indien, voor een experiment is afgelopen, een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, kan het experiment worden verlengd tot het tijdstip waarop het voorstel van wet in werking treedt. De tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

3 Onze Minister kan op hun verzoek gemeenten aanwijzen die deelnemen aan een experiment. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de toepassing van deze bevoegdheid.

4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van een experiment en voorzieningen wordengetroffen voor zich gedurende een experiment voordoende onvoorziene gevallen.

5 Onze Minister zendt uiterlijk drie maanden voor het einde van een experiment aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk alsmede een standpunt inzake de voortzetting ervan anders dan als experiment. Indien een experiment eerder wordt beëindigd dan oorspronkelijk beoogd, zendt Onze Minister, in afwijking van de eerste volzin, uiterlijk twee maanden na de beëindiging van dat experiment een verslag als bedoeld in de eerste volzin aan de Staten-Generaal.

6 De voordracht voor krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregelen van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.



Artikel 84. Evaluatie

Onze Minister zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van artikel 18b en artikel 47c, tweede lid, derde en vierde zin, zoals deze luiden onmiddellijk na inwerkingtreding van de Wet taaleis Participatiewet, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van artikel 18b en artikel 47c, tweede lid, derde en vierde zin, in de praktijk.



Artikel 85. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld. In het koninklijk besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.



Artikel 86. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Participatiewet.

-

De Participatiewet is voor het laatst geactualiseerd op: 17 februari 2017.

De status van deze wet is: zeer goed.

Klik hier voor meer informatie.

<     Naar vorige pagina                                                       Naar inhoudsopgave     >
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl