Hoofdstuk 10. Bestuursrechtelijke handhaving
§ 10.1. Overtredingen
Artikel 10:1Aanwijzing overtredingen
1. Als overtreding wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen 3:2, eerste en vierde lid, 3:3, tweede lid, 3:4, 3:5, eerste lid, 4:1, zesde lid, 4:3, eerste lid, 4:6, 5:3, eerste en tweede lid, 5:4, eerste lid, 5:5, eerste en tweede lid, 5:7, eerste en tweede lid, 5:8, eerste tot en met vijfde lid, zevende en negende lid, 5:9, eerste tot en met zevende lid, 5:14, derde lid, 5:15, zevende lid, 5:16, eerste lid, voor zover het niet naleven van dit artikellid een overtreding oplevert, 8:6, tweede lid, alsmede – voor zover aangeduid als overtredingen – de voorschriften krachtens de artikelen 2:7, eerste lid, 4:3, tweede tot en met vierde lid, 5:12, eerste en tweede lid, 8:1, vijfde lid, en 9:2, eerste lid, ten aanzien van het gebruik van middelen ten behoeve van het installeren, onderzoeken of herstellen van een apparaat als bedoeld in artikel 9:1, eerste lid.
2. Ingeval een artikel of voorschrift, bedoeld in het eerste lid, verwijst naar het AETR-verdrag, kan overtreding daarvan ook worden bestraft met een bestuurlijke sanctie indien dat verdrag in de Engelse taal is gesteld en bekend gemaakt.
Artikel 10:2 [Vervallen per 01-07-2009]
§ 10.2. Het boeterapport
Artikel 10:3Boeterapport
1. Onverminderd artikel 5:48, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt het rapport in ieder geval:
a. de bij de overtreding betrokken persoon of personen;
b. het officiële nummer waaronder het desbetreffende vervoermiddel is geregistreerd, voor zover in verband met de overtreding van belang.
2. Het rapport wordt toegezonden aan de op grond van artikel 10:5, eerste of tweede lid, aangewezen ambtenaar.
§ 10.3. Oplegging van de boete
Artikel 10:4 [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 10:5Het opleggen van de boete
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
2. Voor zover het de in artikel 5:12, tweede lid, onderscheiden categorieën van arbeid betreft legt een daartoe door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en Onze Minister tezamen aangewezen ambtenaar de bestuurlijke boete op aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
3. De ter zake van deze wet en de daarop berustende bepalingen gestelde overtredingen gelden ten opzichte van elke persoon, met of ten aanzien van wie de overtreding is begaan, en met betrekking tot elke dag in de loop waarvan deze overtreding is begaan.
4. Indien een werknemer die in dienst is van een buiten Nederland gevestigde werkgever in diens opdracht arbeid verricht voor een in Nederland gevestigde werkgever, rusten de verplichtingen welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover deze zijn aangeduid als overtredingen, mede op de hiervoor bedoelde in Nederland gevestigde werkgever.
Artikel 10:6Geen oplegging van de bestuurlijke boete
Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd, indien een gedraging die in strijd is met deze wet of de daarop berustende bepalingen, tevens een strafbaar feit als bedoeld in artikel 11:3 oplevert.
Artikel 10:7De hoogte van de bestuurlijke boete
1. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 10:5, eerste of tweede lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
3. De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid, bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen.
4. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 10:5, eerste of tweede lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn geworden.
5. In afwijking van het tweede en vierde lid is het tijdvak van vijf jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen ernstige overtredingen.
6. Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld. Voor overtredingen begaan door personen, bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, stellen Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en Onze Minister tezamen beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor die overtredingen worden vastgesteld. Artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing indien een artikel gesteld bij of krachtens de wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, niet is nageleefd.
7. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep de hoogte van de boete ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
Artikel 10:8 [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 10:9 [Vervallen per 01-07-2009]
§ 10.4. Inlichtingenplicht en terugbetaling
Artikel 10:10Inlichtingenplicht jegens de boeteoplegger
De persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, verstrekt desgevraagd aan de daartoe op grond van artikel 10:5, eerste of tweede lid, aangewezen ambtenaar de inlichtingen die redelijkerwijs voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete nodig zijn.
Artikel 10:11 [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 10:12 [Vervallen per 01-07-2009]
§ 10.5. Terugbetaling
Artikel 10:13Terugbetaling
Indien een bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd, wordt deze binnen zes weken nadat is vastgesteld dat de bestuurlijke boete ten onrechte is vastgesteld, aan de rechthebbende terugbetaald.
§ 10.6. Bijzondere voorschriften voor bestuurders van motorrijtuigen zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland
Artikel 10:14Begrippen
1. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. voertuig: een motorrijtuig en een trekker;
b. kenteken: het kenteken waaronder een voertuig in het buitenland is geregistreerd.
2. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder «motorrijtuig», «trekker» en «bestuurder», hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 4, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel c, van Verordening (EG) nr. 561/2006.
Artikel 10:15Toepasselijkheid van de paragraaf
1. In afwijking van de paragrafen 10.2 tot en met 10.4, met uitzondering van artikel 10:7, eerste en zesde lid, kan deze paragraaf worden toegepast:
a. indien de overtreding heeft plaatsgevonden met of door middel van een voertuig waarvan aannemelijk is dat de houder van het kenteken of de bestuurder geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, of
b. in geval van een in Nederland vastgestelde overtreding, begaan door een bestuurder van een motorrijtuig die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft danwel in opdracht van een niet in Nederland gevestigde werkgever, voor zover het betreft vervoer waarop verordening (EG) nr. 561/2006 of het AETR-verdrag van toepassing is.
2. In geval van vaststelling van een overtreding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geen bestuurlijke boete opgelegd indien voor die overtreding reeds een sanctie is opgelegd dan wel een procedure tot het opleggen van een sanctie is gestart.
Artikel 10:16
1. Een bestuurlijke boete wordt opgelegd door de toezichthouder, bedoeld in artikel 8:1, eerste lid, of in artikel 8:1, tweede lid, ten aanzien van de in artikel 5:12, tweede lid, onderdeel a, bedoelde personen ten aanzien van arbeid door hen verricht in of op motorrijtuigen.
2. Onverminderd artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt de beschikking in ieder geval:
a. het officiële nummer waaronder het desbetreffende voertuig is geregistreerd;
b. de houder van het kenteken.
Artikel 10:17Betaling van de boete
De in artikel 10:16 bedoelde toezichthouders kunnen vorderen dat de bestuurlijke boete terstond wordt voldaan.
Artikel 10:18Voorlopige maatregelen
De in artikel 10:16 bedoelde toezichthouders zijn bevoegd bij wijze van voorlopige maatregel het voertuig naar een door hen aangewezen plaats te doen overbrengen en in bewaring te stellen, dan wel aan het voertuig een mechanisch hulpmiddel te doen aanbrengen, waardoor verhinderd wordt dat het voertuig wordt weggereden. Zij kunnen vorderen dat, alvorens het voertuig aan de bestuurder wordt teruggegeven, naast de kosten van overbrenging en bewaring eveneens de bestuurlijke boete zal worden voldaan.
Hoofdstuk 11. Strafbaarstelling en daarmee samenhangende bepalingen
Artikel 11:1Toepasselijkheid Nederlandse strafwet
1. De Nederlandse strafwet is mede van toepassing op iedere bestuurder van een motorrijtuig ongeacht de woon- of verblijfplaats, alsmede iedere werkgever ongeacht de plaats van vestiging, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een overtreding van de regels, welke voortvloeien uit de op de artikelen 2:7, eerste lid, 4:3, tweede tot en met vierde lid, en 5:12, tweede lid, berustende bepalingen, voor zover:
a. deze regels betrekking hebben op arbeid verricht door personen, werkzaam in of op motorrijtuigen, en
b. het een economisch delict betreft als bedoeld in de Wet op de economische delicten.
2. De Nederlandse strafwet is mede van toepassing op de bestuurder van een motorrijtuig die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft alsmede op de niet in Nederland gevestigde werkgever, die zich schuldig maakt aan een overtreding buiten Nederland van de in het eerste lid bedoelde regels, indien:
a. het vervoer betreft waarop verordening (EG) nr. 561/2006 dan wel het AETR-verdrag van toepassing is;
b. de overtreding in Nederland wordt vastgesteld, en
c. het een economisch delict betreft als bedoeld in de Wet op de economische delicten.
3. In geval van vaststelling van een overtreding als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt geen vervolging ingesteld indien voor de overtreding reeds een sanctie is opgelegd dan wel een procedure tot het opleggen van een sanctie is gestart.
Artikel 11:2Bijzondere aansprakelijkheid
1.Indien een werknemer die in dienst is van een buiten Nederland gevestigde werkgever in diens opdracht arbeid verricht voor een in Nederland gevestigde werkgever, rusten de verplichtingen welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover deze zijn aangeduid als strafbare feiten, mede op de hiervoor bedoelde in Nederland gevestigde werkgever.
2.Indien een werknemer een tot hem in de op grond van artikel 5:12, tweede lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur gerichte bepaling niet naleeft, kan in die maatregel worden bepaald, dat de werkgever wordt aangemerkt als degene die die bepaling niet heeft nageleefd.
Artikel 11:3Strafbepalingen
1. Het niet naleven van artikel 3:2, eerste en vierde lid, en 3:3, tweede lid, wordt aangemerkt als een strafbaar feit indien een kind bij het verrichten van arbeid een ongeval overkomt dat ernstig lichamelijk of geestelijk letsel of de dood ten gevolge heeft of indien redelijkerwijs te verwachten is dat de hiervoor genoemde gevolgen aan het verrichten van arbeid zijn verbonden.
2. Bij arbeid verricht door de in artikel 5:12, tweede lid, bedoelde personen wordt het niet naleven van de artikelen 5:3, eerste en tweede lid, 5:4, eerste lid, 5:5, eerste en tweede lid, 5:7, eerste en tweede lid, 5:8, eerste tot en met vijfde lid, zevende en negende lid, 5:9, eerste tot en met zevende lid, 5:14, derde lid, 5:15, zevende lid, 5:16, eerste lid, voor zover het niet naleven van dit artikellid een overtreding oplevert alsmede – voor zover aangeduid als overtredingen – de voorschriften krachtens de artikelen 2:7, eerste lid, en 5:12, tweede lid, aangemerkt als strafbaar feit, als daardoor de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht.
3. Ingeval bij of krachtens deze wet wordt verwezen naar het AETR-verdrag, kan overtreding daarvan ook als strafbaar feit worden aangemerkt indien dat verdrag in de Engelse taal is gesteld en bekend gemaakt.
Artikel 11:4Strafoplegging
De terzake van deze wet in de Wet op de economische delicten strafbaar gestelde feiten, gelden ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie de overtreding van deze wet en de daarop berustende bepalingen is gepleegd, en met betrekking tot elke dag in de loop waarvan deze overtreding is gepleegd.
Artikel 11:5Uitreiking gerechtelijke mededelingen
De uitreiking van gerechtelijke mededelingen in zaken betreffende overtredingen, welke voortvloeien uit een op de artikelen 4:3, tweede tot en met vierde lid, en 5:12, tweede lid, berustende bepaling, met betrekking tot personen, werkzaam in of op een motorrijtuig, begaan door een niet in Nederland gevestigde werkgever, kan eveneens geschieden aan de bestuurder van dat motorrijtuig die zich bereid verklaart om de mededeling onverwijld aan degene voor wie zij is bestemd te doen toekomen.
Hoofdstuk 12. Slotbepalingen
Artikel 12:1Voordracht
Waar in deze wet niet anders wordt bepaald, wordt de voordracht tot een algemene maatregel van bestuur Ons gedaan door Onze Minister.
Artikel 12:2
Tarifering
1. Onze Minister stelt de vergoeding vast die verschuldigd is voor de kosten van de stukken, opgemaakt op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede de vergoeding, verschuldigd voor de kosten van de behandeling van een ontheffingsaanvraag, tenzij zulks betrekking heeft op de in artikel 5:12, tweede lid, onderscheiden categorieën van arbeid.
2. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu stelt de vergoeding vast die verschuldigd is voor de kosten van de stukken, opgemaakt of middelen afgegeven, op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen voor de in artikel 5:12, tweede lid, onderscheiden categorieën van arbeid, alsmede de vergoeding, verschuldigd voor de kosten van de behandeling van een ontheffingsaanvraag voor die onderscheiden categorieën van arbeid.
3. Het aan het goedkeuren, aan het toezicht en aan de erkenning, bedoeld in artikel 9:1, verbonden tarief alsmede de wijze van betaling daarvan worden vastgesteld door de Dienst Wegverkeer en kunnen voor verschillende vormen van toezicht en verschillende soorten van erkenningen verschillend worden gesteld. Artikel 4q, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 12:3Citeertitel
Deze wet wordt aangehaald als: Arbeidstijdenwet.
De Arbeidstijdenwet is voor het laatst geactualiseerd op: 10 april 2018.
De status van deze wet is: zeer goed.
Klik hier voor meer informatie.
Uwwet.nl