Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN7333, Gerechtshof Leeuwarden , 200.029.225/0

Datum uitspraak: 14-09-2010
Inhoudsindicatie: Koude uitsluiting in huwelijkse voorwaarden. Is de toepassing van de overeengekomen regel van koude uitsluiting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?





Uitspraak

Arrest d.d. 14 september 2010
Zaaknummer 200.029.225/01





HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

1. [appellant]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant],
2. [naam Holding],
gevestigd te [woonplaats],
3. Eendenvijver Bungalows B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
4. [naam camping]
gevestigd te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. T.H. Pasma, kantoorhoudende te Harlingen,

tegen

[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. F.P. van Dalen, kantoorhoudende te Leeuwarden.





Het geding in eerste instantie

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 30 januari 2008, 8 oktober 2008 en 14 januari 2009 door de rechtbank Leeuwarden.





Het geding in hoger beroep

Bij exploot van 12 februari 2009 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van de vonnissen d.d. 8 oktober 2008 en 14 januari 2009 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 14 april 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"(...) dat het het Gerechtshof te Leeuwarden behage te vernietigen de vonnissen op 8 oktober 2008 en 14 januari 2009 door de rechtbank Leeuwarden gewezen in de procedure onder zaak/rolnummer 84685 HA ZA 07-689 tussen rekwiranten als gedaagden en gerekwireerde als eiseres en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van gerekwireerde op rekwiranten alsnog af te wijzen met veroordeling van gerekwireerde in de proceskosten, zulks in beide instanties."

Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"Dat het het Hof te Leeuwarden moge behagen om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de man zijn vorderingen als zijnde ongegrond en onbewezen te ontzeggen, althans de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen en de tussen partijen gewezen vonnissen te bevestigen, kosten rechtens."

Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.





De grieven

[appellanten] hebben vijf grieven opgeworpen.





De beoordeling

De vaststaande feiten

1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1. tot en met 2.10 van genoemd vonnis van 8 oktober 2008 is geen grief ontwikkeld.

1.1. Het hof zal bij de beoordeling van het onderhavige geschil uitgaan van vorenbedoelde vaststaande feiten, alsmede van enige andere feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan. Het gaat om de volgende feiten:

1.2. Partijen zijn [in 1976] in de gemeente [woonplaats] op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.

1.3. Op 22 november 1976 heeft notaris mr. H.J. Ament de akte huwelijkse voorwaarden geldend tussen [geïntimeerde] en [appellant] gepasseerd.

In artikel 1 van die akte staat:
"Iedere gemeenschap van goederen wordt uitgesloten, ook de gemeenschap van winst en verlies en die van vruchten en inkomsten."

1.4. Uit de staat van aanbrengsten blijkt dat [appellant] ten huwelijk heeft aangebracht een stuk eendenkooi, een stuk wad en een perceel weiland van ongeveer 2.46 ha en dat [geïntimeerde] heeft aangebracht de woning aan de [adres]

1.5. In 1976 zijn [geïntimeerde] en [appellant] een camping genaamd [naam camping] gaan drijven. Dit betrof een eenmanszaak. Deze camping was opgezet door de ouders van [appellant]. In de jaren tachtig heeft [appellant] de grond waarop de camping gelegen was in eigendom verkregen. De eenmanszaak is in 1993 ingebracht in de besloten vennootschap [naam camping] De aandelen van deze B.V. zijn in bezit van [naam Holding], waarvan [appellant] enig aandeelhouder en directeur is. [naam Holding] houdt eveneens de aandelen in de beheersmaatschappij Eendenvijver Bungalows B.V., en is directrice van die B.V. Eendenvijver Bungalows B.V. en [geïntimeerde] zijn de vennoten van v.o.f. Eendenvijver Bungalows, die zich richt op de exploitatie van recreatie woon- en verblijfsvoorzieningen.

1.6. In de negentiger jaren heeft [appellant] alle aandelen gekocht in Skylge B.V. Deze B.V. exploiteert cranberry's. [appellant] heeft de aandelen in deze B.V. in 2001/2002 voor ƒ 2.750.000,-- verkocht aan een derde. Na aftrek van de verschuldigde inkomstenbelasting resteerde daarvan een bedrag van ƒ 2.000.000,--.

1.7. Sinds maart 2006 wonen partijen niet meer bij elkaar.

1.8. In een schriftelijke verklaring van 15 mei 2006, die door notaris Mensink voor ontvangst is getekend, en welke ook aan de AVM-accountant van [appellant] is verstrekt, heeft [geïntimeerde] - voor zover van belang - het volgende verklaard:
´Voor de heren van AVM

Hierbij verklaar ik, [geïntimeerde], dat ik vrijwillig afstand doe van alles waar ik wettelijk recht op heb.
Inzake [naam camping], Eendenvijver enz.
Ik wens financieel niets te ontvangen !
Vriendelijke groeten

[geïntimeerde]."

1.9. [appellant] heeft op 1 september 2006 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van 22 november 2006 heeft de rechtbank Leeuwarden de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 6 maart 2007 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.

1.10. De v.o.f. Eendenvijver Bungalows is met ingang van 1 januari 2007 door Eendenvijver Bungalows B.V. aan [geïntimeerde] opgezegd.

1.11. Vervolgens heeft de rechtbank in een beschikking van 3 september 2008 [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] als uitkering tot levensonderhoud een bedrag van € 5.000,-- per maand te betalen.

De beslissing van de rechtbank

2. In de onderhavige procedure - waarin de vraag centraal staat of en zo ja op welke wijze een vermogensrechtelijke afrekening tussen partijen behoort plaats te vinden - heeft de rechtbank in het vonnis van 8 oktober 2008 onder 4.2. overwogen van oordeel te zijn dat in de verklaring van [geïntimeerde] van 15 mei 2006, geen bevestiging van de koude uitsluiting valt te lezen.
Voorts heeft de rechtbank in voornoemd vonnis onder 4.7. overwogen dat [appellant] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverkorte handhaving van de koude uitsluiting niet mag verwachten en dat [geïntimeerde] een redelijk vergoedingsrecht toekomt.
De rechtbank heeft vervolgens in het vonnis van 14 januari 2009 in rechtsoverweging 3.3. overwogen dat bij de bepaling van de hoogte van vorenbedoeld vergoedingsrecht als uitgangspunt genomen dient te worden dat [geïntimeerde] in dezelfde toestand gebracht dient te worden als waarin zij zou verkeren als zij met [appellant] in gemeenschap van goederen was gehuwd.

Het geschil

3. [appellant] kan zich niet vinden in voornoemde beslissingen van de rechtbank en heeft te dier zake diverse grieven opgeworpen.

4. [appellant] stelt in grief III en in de daarop gegeven toelichting in essentie dat de rechtbank ten onrechte is gekomen tot haar in rechtsoverweging 4.7. van het vonnis van 8 oktober 2008 gegeven oordeel, welk oordeel hiervoor onder 2 is weergegeven.

5. Het hof stelt voorop dat, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, als uitgangspunt heeft te gelden dat een krachtens overeenkomst van huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel niet toepasselijk is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Bij de beantwoording van de vraag of toepassing van de genoemde regel onaanvaardbaar is, is van belang of partijen tijdens het huwelijk in hun onderling overeenstemmend gedrag van die regel zijn afgeweken en zo ja op welke wijze. (o.a. Hoge Raad, 25 november 1988, NJ 1989, 529 en Hoge Raad 18 juni 2004, NJ 2004, 399)


5.1. De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest van 25 november 1988 voorts overwogen dat de enkele omstandigheid dat door arbeidsinspanningen van de vrouw het vermogen van de man is toegenomen, niet voldoende is om een tussen partijen overeengekomen uitsluiting van iedere gemeenschap niet toe te passen. Het hof zal dat uitgangspunt bij zijn beoordeling eveneens in acht nemen.

6. Het hof neemt in aanmerking dat partijen voorafgaand aan hun huwelijkssluiting huwelijkse voorwaarden hebben opgemaakt, waarbij zij hebben afgesproken dat geen enkele gemeenschap van goederen tussen hen zou ontstaan. Voorts hebben zij in die huwelijkse voorwaarden geen regeling opgenomen op grond waarvan staande huwelijk of na ontbinding van het huwelijk door echtscheiding, enige verrekening van overgespaarde inkomsten of anderszins een verrekening van de door ieder van partijen verkregen vermogenstoe- of afname zou kunnen plaatsvinden.

7. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd haar stelling dat zij laatstbedoeld gevolg van de huwelijkse voorwaarden niet heeft begrepen en dat dat mede te wijten is aan gebrekkige voorlichting van de notaris ten overstaan van wie de huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt. Zij heeft daarvan ook geen nader bewijs aangeboden. Het hof passeert daarom voornoemde stelling van [geïntimeerde].

8. Het hof is voorts van oordeel dat, ook al zou juist zijn de stelling van [geïntimeerde] dat partijen bij het sluiten van de huwelijkse voorwaarden alleen de bedoeling hebben gehad om het vermogen dat [geïntimeerde] bezat in de vorm van een woning veilig te stellen, omdat partijen voornemens waren om een camping te gaan drijven, hieraan niet zonder meer kan worden ontleend dat partijen daarbij tevens de bedoeling hebben gehad om in hun interne verhouding de financiële gevolgen (winst of verlies) van de op naam van [appellant] te drijven camping, dan wel alleen de winst, gemeenschap-pelijk te laten zijn.

9. [geïntimeerde] stelt verder dat de toepassing van de overeengekomen regel van koude uitsluiting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Zij voert daartoe aan dat zij tijdens het huwelijk heeft meegewerkt op de camping en dat zij, toen in 1993 de als eenmanszaak gedreven camping werd ingebracht in [naam camping] werd benoemd tot (mede)-directeur van die B.V. [geïntimeerde] stelt dat zij voor de door haar verrichtte werkzaamheden geen vergoeding heeft verkregen en acht het verder van belang dat zij uit de kas van de camping de voor de huishouding benodigde gelden kon halen.
Voorts stelt [geïntimeerde] dat met de uit de exploitatie van de camping verkregen financiële middelen 14 bungalows zijn aangekocht, welke zijn ondergebracht in Eendenvijver B.V., alsmede de aandelen van Skylge B.V. en dat zij ten behoeve van beide ondernemingen werkzaamheden heeft verricht, als het schoonhouden van de bungalows en het plukken van cranberry's.

10. [appellant] erkent dat [geïntimeerde] een arbeidsinspanning heeft geleverd ten bate van zijn vermogen, maar volgens hem is dat op zichzelf niet voldoende om een overeengekomen uitsluiting van iedere gemeenschap ter zijde te stellen. Daarbij komt, aldus [appellant], dat hij het merendeel van de werkzaamheden binnen het campingbedrijf heeft verricht, ook al omdat [geïntimeerde] de zorg had voor de kinderen en de zorg voor de verhuur en exploitatie van de appartementen die zich bevinden in de haar in eigendom toebehorende woning.
[appellant] stelt voorts dat er een volledig aparte boekhouding is gevoerd van de diverse ondernemingsactiviteiten van partijen, inclusief gescheiden bankrekeningen, waaraan kan worden ontleend dat het de wil van partijen is geweest om niet te komen tot een verrekenings- c.q. vergoedingsplicht.
Volgens [appellant] is een groot deel van zijn vermogen gecreëerd door de bouw en exploitatie van bungalows binnen Eendenvijver Bungalows B.V. en zijn de werkzaamheden die daarop betrekking hebben nagenoeg alleen door hem verricht. Voorts wijst [appellant] er op dat [geïntimeerde], mede in verband met haar werkzaamheden ten behoeve van Eendenvijver Bungalows B.V. vennoot is geworden in Eendenvijver Bungalows v.o.f. en daarmee kapitaal heeft verworven, dat de woning van [geïntimeerde] (deels) op zijn kosten is verbouwd en dat [geïntimeerde] de inkomsten uit verhuur van die woning op een afzonderlijke rekening gestort heeft gekregen.

11. De omstandigheid dat [geïntimeerde] werkzaamheden ten behoeve van de camping heeft verricht, zonder daarvoor een arbeidsbeloning te ontvangen, acht het hof op zichzelf beschouwd niet voldoende om een afwijking van hetgeen partijen in de huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen te rechtvaardigen.

11.1. Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat [geïntimeerde] in 1993 bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven als (mede) directrice van [naam camping], maar dat [geïntimeerde] in het licht van de betwisting door [appellant], niet aannemelijk heeft gemaakt dat het een functie met een substantiële inhoud betrof, waarvoor [geïntimeerde] naar de bedoeling van beide partijen zou gaan meedelen in de resultaten van die B.V.
[geïntimeerde] heeft onbestreden gesteld dat de kosten van de huishouding zijn voldaan met gelden afkomstig uit de kas van de camping, maar ook hieraan kan niet worden ontleend dat partijen zich hebben gedragen op een wijze alsof zij hun vermogens en inkomsten gemeenschappelijk hebben willen doen zijn. Partijen waren tijdens het huwelijk immers gehouden elkaar het nodige te verschaffen.

11.2. Verder hebben partijen in 2000 een v.o.f. opgericht, waarin [geïntimeerde] mede-vennoot was. [appellant] heeft onbestreden gesteld dat [geïntimeerde] in deze v.o.f. een kapitaal heeft opgebouwd dat heeft geleid tot een betaling aan haar van in hoofdsom
€ 189.913,--, vermeerderd met rente in het kader van de beëindiging van deze v.o.f.
Hierin ziet het hof een aanwijzing dat partijen hebben beoogd om te komen tot een beloning van [geïntimeerde] voor haar arbeidsinspanningen, op een wijze waarbij ieder van partijen zijn inkomsten en vermogen privé houdt.
Daarbij komt dat [appellant] onbestreden heeft gesteld dat de huurinkomsten van [geïntimeerde] uit de verhuur van de aan haar in eigendom toebehorende woning op een bankrekening zijn gestort die alleen op naam van [geïntimeerde] is gesteld, hetgeen ook wijst op een scheiding van ieders inkomsten en vermogen.

11.3. Verder kan naar het oordeel van het hof aan de omstandigheid dat partijen overleg hebben gehad over het doen van schenkingen en/of de aankoop van een woning voor de zuster van [geïntimeerde], evenmin worden ontleend dat partijen de gelden die daarvoor zijn aangewend als gemeenschappelijk hebben willen beschouwen. Overleg tussen echtelieden over besteding van privé-inkomsten van ieder van de echtelieden, of van één van hen, aan niet-zakelijke uitgaven als vorenbedoeld, is naar het oordeel van het hof ook tussen echtelieden die onder koude uitsluiting zijn gehuwd, niet zodanig ongebruikelijk dat aan het voeren van overleg daarover kan worden ontleend dat beide partijen hun in privé verkregen gelden als gemeenschappelijk hebben willen beschouwen.
Daarbij komt dat ook overigens niet is gesteld of gebleken dat partijen op enig moment een gemeenschappelijke bankrekening hebben gehad, of
(register-)goederen hebben aangeschaft die bij helfte aan ieder van partijen in eigendom toebehoren.

11.4. De stelling van [geïntimeerde], dat ook blijkt uit de belastingaangiften van partijen vanaf 2001 dat het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen door partijen als gemeenschappelijk is aangemerkt, nu daarin een deel van het vermogen van [appellant] in de aangiften van [geïntimeerde] in box III is opgevoerd als haar vermogen, treft evenmin doel.
Uit onder meer het 'fiscaal rapport inkomstenbelasting 2004' van [geïntimeerde], (productie 10 bij inleidende dagvaarding) blijkt dat het hierbij gaat om aan haar 'toegerekende' delen van het vermogen. Daaraan kan worden ontleend dat toerekening om fiscale redenen heeft plaatsgevonden, maar niet dat [geïntimeerde] ook (mede) rechthebbende is op het in haar aangifte genoemde vermogen. Gelet daarop en nu [appellant] heeft gesteld (bovenaan bladzijde 10 van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak) dat de verschuivingen in het Box III inkomen een papieren kwestie zijn geweest waar [geïntimeerde] niet minder van is geworden, heeft [geïntimeerde] niet voldoende gegevens verstrekt die haar stelling ondersteunen.
Verder acht het hof van belang dat uit de bij de inleidende dagvaarding gevoegde producties 6, 7 en 10 betreffende v.o.f. Eendenvijver Bungalows blijkt, dat [geïntimeerde] in ieder geval op papier winst uit die onderneming heeft ontvangen, hetgeen mede een aanwijzing geeft dat de vermogens van ieder van partijen gescheiden waren.

12. Een en ander brengt het hof tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden de stelling van [geïntimeerde] dat partijen zich staande huwelijk door de wijze waarop zij zich hebben gedragen van de inhoud van de huwelijkse voorwaarden zijn afgeweken en/of hebben willen afwijken.
Het hof acht daarom geen omstandigheden aanwezig die de toepassing van de in de huwelijkse voorwaarden overeengekomen regel van koude uitsluiting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar doen zijn.
De nog resterende omstandigheid dat [geïntimeerde] - ondanks dat zij tijdens het huwelijk voor de kinderen van partijen heeft gezorgd en ten behoeve van de ondernemingen van [appellant] werkzaamheden heeft verricht - niet meedeelt in het door [appellant] opgebouwde vermogen dat aanzienlijk hoger is dan bij aanvang van het huwelijk was verwacht, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de gegeven omstandigheden geen andere beslissing. Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat [geïntimeerde] naar onbestreden vaststaat recht heeft op haar aandeel in de waarde van de v.o.f groot € 189.913,-- -, in de door [appellant] in de Holding B.V. opgebouwde pensioenrechten groot € 47.500,-- en dat zij de volledige eigendom heeft van de woning [adres]

13. Grief III slaagt.

14. [appellant] bestrijdt in grief IV het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] een redelijk vergoedingsrecht toekomt en dat bij de bepaling van de hoogte daarvan, als uitgangspunt genomen moet worden dat [geïntimeerde] in dezelfde toestand gebracht dient te worden als waarin zij zou verkeren als zij met [appellant] in gemeenschap van goederen was gehuwd.

15. Het hof is, gelet op het bij de behandeling van grief III overwogene, van oordeel dat in de gegeven omstandigheden geen rechtvaardiging kan worden gevonden om af te wijken van de overeengekomen koude uitsluiting, zodat [geïntimeerde] uit dien hoofde geen vergoeding toekomt.

16. Grief IV slaagt.

17. In grief I bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat in het schrijven van 15 mei 2006 van [geïntimeerde] geen bevestiging van de koude uitsluiting valt te lezen en in grief II stelt [appellant] dat de rechtbank heeft verzuimd om aan [geïntimeerde] of hem een bewijsopdracht te verstrekken met betrekking tot de strekking van het door [geïntimeerde] geredigeerde schrijven van 15 mei 2006.
[appellant] wenst [geïntimeerde] te houden aan de letterlijke tekst van vorenbedoeld schrijven en is van mening dat [geïntimeerde] dient te bewijzen dat het schrijven van 15 mei 2006 geen enkele betekenis heeft gehad voor haar aanspraken op een vergoedingsrecht dan wel dat sprake was van een wilsgebrek.

18. Het hof is van oordeel dat het belang aan deze grieven in zoverre is komen te ontvallen door de beslissing op de grieven III en IV. Het hof zal de behandeling van de grieven I en II daarom in zoverre achterwege laten.

19. Uit het voorgaande vloeit voort dat, zoals [appellant] in grief V stelt, de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een deskundige dient te worden benoemd om de hoogte van vorenbedoeld vergoedingsrecht van [geïntimeerde] vast te kunnen stellen.
Grief V slaagt.

20. Het voorgaande betekent dat de in de akte van 5 november 2008, tevens houdende wijziging van eis, onder I geformuleerde vordering niet toewijsbaar is.
De rechtbank heeft op de in die akte onder II en III geformuleerde vorderingen reeds beslist en daartegen is niet gegriefd, zodat deze beslissingen onherroepelijk zijn geworden.

21. Een en ander brengt het hof bij de vraag of [geïntimeerde] met vorenbedoelde wijziging van eis mede heeft beoogd om haar in de inleidende dagvaarding voorwaardelijk ingestelde vorderingen sub IV, V en VII, voor zover de rechtbank daarop niet heeft beslist, te laten varen.

22. Het hof neemt in aanmerking dat [geïntimeerde] in voornoemde akte van 5 november 2008, onder 29, kenbaar heeft gemaakt dat vorenbedoelde vorderingen alleen dan niet behoeven te worden behandeld wanneer haar een vergoedingsrecht zal worden toegekend. Nu het hof heeft overwogen dat voor een vergoedingsrecht als door [geïntimeerde] bedoeld geen plaats is, zal op voornoemde voorwaardelijk ingestelde vorderingen nog moeten worden beslist.

23. De rechtbank is aan de behandeling van bovenbedoelde voorwaardelijke vorderingen niet toegekomen.
Het hof zal [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de vraag of zij die voorwaardelijke vorderingen wenst te handhaven. Indien het antwoord hierop bevestigend is, zullen partijen zich dienen uit te laten over de vraag of de zaak voor wat betreft deze vorderingen zal worden verwezen naar de rechtbank of dat zij wensen dat het hof de beslissing op die onderdelen aan zich zal houden. Het laatste is slechts een optie wanneer partijen daarom éénparig verzoeken.

De slotsom

24. Het hof zal onder aanhouding van iedere verdere beslissing, partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over hetgeen in rechtsoverweging 23 is overwogen.





De beslissing

Het gerechtshof:

verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 12 oktober 2010 voor akte aan de zijde van beide partijen, ten einde hen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het in rechtsoverweging 23 overwogene;

houdt iedere verdere beslissing aan.





Aldus gewezen door mrs. Verschuur, voorzitter, Bosch en Hofstee, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 14 september 2010 in bijzijn van de griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl