Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Burgerlijk wetboek - boek 1 - personenrecht en familierecht
uitleg huwelijkse voorwaarden en artikel 141 - rechtspraak

LJN: BH5064, Gerechtshof Amsterdam , 200.007.802

Datum uitspraak: 09-12-2008
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
Inhoudsindicatie: Uitleg huwelijkse voorwaarden met verrekenbeding, Haviltex. Niet nagekomen verrekenbeding, art 1:141 BW.





Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem

Sector civiel recht

zaaknummers 200.007.802 en 200.007.803

beschikking van de familiekamer van 9 december 2008

inzake

[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, in het principaal hoger beroep,
verweerster, in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. R.T.P.H. Jacobs,

tegen:

[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, in het principaal hoger beroep,
verzoeker, in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen "de man",
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.





1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 12 maart 2008, uitgesproken onder zaak/rekestnummers 221980 / FA RK06-6487 en 228415 / FA RK 07-1760.





2. Het geding in het principaal en het incidenteel beroep

2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 juni 2008, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof:
1. om die beschikking te vernietigen voor wat betreft de echtscheiding en de afgegeven verklaring voor recht ten aanzien van de afrekening van de huwelijkse voorwaarden en opnieuw beschikkende (naar het hof begrijpt:) slechts voor het geval de beschikking voor wat betreft de echtscheiding niet wordt vernietigd te verklaren dat partijen conform artikel 13.4 van de huwelijkse voorwaarden d.d. 20 februari 2001 bij echtscheiding met elkaar dienen af te rekenen zodanig dat aan ieder der partijen de helft van de waarde van het vermogen toekomt;
2. te bepalen dat de beide kinderen van partijen, de hierna te noemen [kind 1] en [kind 2], aan de vaststellingsovereenkomst ondertekend door de man en de vrouw d.d. 16 april 2008 jegens de man en de vrouw rechtstreeks rechten ontlenen conform de in deze overeenkomst ten behoeve van hun kosten van studie gemaakte afspraken.

2.2 Bij verweerschrift in hoger beroep tevens houdende incidenteel beroep, ingekomen ter griffie van het hof op 28 juli 2008, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De man verzoekt het hof in het principaal beroep het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de bestreden beschikking voor wat betreft de echtscheiding en de afgegeven verklaring voor recht af te wijzen, hij refereert zich ten aanzien van het door de vrouw onder punt 2 verzochte aan het oordeel van het hof en verzoekt in het incidenteel beroep de bestreden beschikking aan te vullen als volgt:
- primair, dat partijen dienen af te rekenen conform artikel 1:141 BW met dien verstande dat van verrekening is uitgezonderd hetgeen ten huwelijk is aangebracht, of gedurende het huwelijk krachtens erfrecht of schenking is verkregen en al hetgeen krachtens zaaksvervanging daarvoor in de plaats is getreden maar met inbegrip van het rendement daaruit, inclusief gerealiseerde koerswinsten;
- subsidiair, dat partijen alsnog uitvoering geven aan het periodiek verrekenbeding met dien verstande dat per jaar tussen partijen verrekend wordt het totaal van het in dat jaar overgebleven inkomen conform het inkomensbegrip van artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden, geleden verliezen daaronder begrepen.

2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 11 september 2008, waarin zij het hof verzoekt om de man in zijn incidenteel beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans zijn grief af te wijzen.

2.4 De mondelinge behandeling heeft op 13 november 2008 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr. H.J.R.M. Boersma, advocaat te Wadenoijen, en de man bijgestaan door mr. Th.P.M. Moons, advocaat te Amersfoort.

2.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlagen van 30 oktober 2008 van de advocaat van de vrouw.





3. De vaststaande feiten

3.1 Partijen zijn op 9 november 1984 met elkaar gehuwd. Bij notariële akte van 8 november 1984 zijn partijen huwelijkse voorwaarden overeengekomen inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen en een periodiek verrekenbeding ten aanzien van het inkomen.

3.2 Uit het huwelijk zijn geboren [kind 1], op [geboortedatum] 1985, (verder te noemen [kind 1]) en [kind 2], op [geboortedatum] 1987 (verder te noemen [kind 2]).

3.3 Bij notariële akte van 20 februari 2001 zijn de huwelijkse voorwaarden gewijzigd en met ingang van die datum vervangen door nieuwe huwelijkse voorwaarden die, voor zover hier van belang, luiden als volgt:
“Artikel 1. Algehele uitsluiting De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd. (…)
Artikel 6. Inkomen en belastingen
1. Inkomen
a. Onder inkomen in deze huwelijkse voorwaarden wordt verstaan het begrip belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, waaronder derhalve zijn begrepen inkomen uit arbeid, rente en dividend, en waaronder partijen uitdrukkelijk ook begrijpen gerealiseerde koerswinsten bij aan- en verkoop van effecten, verminderd met de daarover verschuldigde belasting op inkomen en premieheffing volksverzekeringen, waarbij het inkomen dat fiscaal wordt toegerekend aan één echtgenoot wordt geacht te behoren tot het inkomen van degene tot wiens inkomen het zou zijn gerekend indien partijen niet waren gehuwd. (…)
Artikel 9. Jaarlijkse verrekening van inkomsten
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun inkomen onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, maar met bijtelling van verschuldigde premies en koopsommen als bedoeld in artikel 8 voor zover deze premies en koopsommen het inkomen verminderen, overblijft, onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld. (…) De artikelen van het wettelijk deelgenootschap voor zover deze bepalingen inhouden betreffende de vermogensvermeerdering of de verdeling daarvan zijn niet van toepassing. (…)
Artikel 13 Afrekening aan het einde van het huwelijk
1. Ingeval het huwelijk wordt ontbonden door overlijden vindt er verrekening van hun vermogens plaats zo, dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen de echtgenoten de algehele gemeen- schap van goederen had bestaan.
2. De verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van de ontbinding van het huwelijk door de dood of ingeval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, naar de toestand per de aanvang van de dag van het instellen van een verzoekschrift daartoe. De beschrijving van de vermogens zal plaats hebben binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk of de scheiding van tafel en bed.
(…)
4. De verrekening heeft plaats doordat de ene partij aan de andere partij een bedrag uitkeert zo, dat ieder van hen de helft geniet van de waarde van de vermogens.
5. De uitkering moet worden gedaan in geld en wel binnen een jaar na de ontbinding van het huwelijk of, ingeval van scheiding van tafel en bed, binnen een jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
(…)
7. Geen verrekening vindt plaats indien op het tijdstip van de ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed het vermogen van een van de echtgenoten negatief is, een echtgenoot in surséance van betaling verkeert dan wel een echtgenoot in staat van faillissement verkeert of heeft verkeerd; na het einde van het faillissement zal wel verrekening plaatsvinden, indien het vermogen van de desbetreffende ex-gefailleerde echtgenoot positief is.
8. Ter gelegenheid van de afrekening als bedoeld in de leden 1a. en 1b. kan geen verrekening meer worden gevorderd als bedoeld in artikel 7 (kosten huishouding) en artikel 9 (jaarlijkse verrekening van inkomsten).
(…)
Slotverklaringen
De comparanten verklaarden voorts:
Het begrip inkomen was in de tot vandaag tussen partijen bestaande huwelijkse voorwaarden niet gedefinieerd. Partijen zijn overeengekomen het begrip inkomen vanaf aanvang van hun huwelijk volgens de hierboven staande betekenis te hanteren.
(…).”

3.4 Na 20 februari 2001 heeft jaarlijkse verrekening als voorzien in het aangehaalde artikel 9 nimmer plaatsgevonden.

3.5 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
1. de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
2. verklaard voor recht dat de huwelijkse voorwaarden zo moeten worden uitgelegd dat partijen bij echtscheiding dienen over te gaan tot verrekening van hun vermogens, met uitzondering van aanbrengsten, schenkingen en erfenissen, maar met inbegrip van het rendement daaruit, inclusief gerealiseerde koerswinsten;
3. bepaald dat van de beslissing onder 2 tussentijds hoger beroep mogelijk is;
4. de behandeling van de zaak voor het overige pro forma aangehouden tot de terechtzitting met gesloten deuren van 6 mei 2008.





4. De motivering van de beslissing

4.1 De vrouw heeft de rechtbank bij verweerschrift van 20 februari 2008 verzocht te bepalen dat de man de kosten van de studie van [kind 1] en [kind 2] voor zijn rekening dient te nemen. Vaststaat dat de rechtbank de verdere mondelinge behandeling van de zaak heeft aangehouden in afwachting van een beslissing van het hof in dit hoger beroep over de uitleg van de huwelijkse voorwaarden, zodat nog niet is beslist op voornoemd verzoek van de vrouw. Hieruit volgt dat de vrouw op dit moment niet de mogelijkheid heeft bedoeld verzoek in hoger beroep voor te leggen. Het hof zal de vrouw dan ook niet-ontvankelijk verklaren voor zover haar verzoek de studiekosten voor [kind 1] en [kind 2] betreft.

4.2 Ten aanzien van de echtscheiding overweegt het hof als volgt. Nu de man de rechtbank heeft verzocht echtscheiding tussen partijen uit te spreken en gebleken is dat partijen sinds 1 april 2005 feitelijk gescheiden leven, is het hof van oordeel dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de man zowel in eerste aanleg als in hoger beroep duidelijk te kennen heeft gegeven dat hij zich niet meer wenst te herenigen met de vrouw. De stelling van de vrouw dat zij tijdens het huwelijk beperkt pensioenrechten heeft opgebouwd en na de echtscheiding geen aanspraak meer kan maken op dat deel van het pensioen van de man dat zal worden opgebouwd in periode na de scheiding doet aan het oordeel van het hof niet af, nu hier geen sprake is van een pensioenverweer als bedoeld in artikel 1:153 BW en dit op zichzelf geen gronden zijn die ingevolge de wet aan echtscheiding in de weg kunnen staan. Het verzoek van de man de echtscheiding vervroegd uit te spreken zal het hof afwijzen, nu het hof reeds op korte termijn, te weten heden, een beschikking geeft.

4.3 Tussen partijen is de uitleg van de huwelijkse voorwaarden in geschil. De vrouw is van mening dat partijen zijn overeengekomen dat zij in geval van beëindiging van het huwelijk door echtscheiding zodanig zullen afrekenen dat aan ieder van partijen de helft van hun vermogen toekomt één en ander overeenkomstig artikel 13 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden. De man betwist dit. Hij stelt dat partijen artikel 13 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden slechts zijn overeengekomen voor het geval dat hun huwelijk zou worden beëindigd door het overlijden van één van hen.

4.4 Het hof stelt voorop dat het op grond van vaste jurisprudentie bij de uitleg van bepalingen in huwelijkse voorwaarden aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635).

4.5 In het kader van deze maatstaf is allereerst de tekst van het artikel 13 van de huwelijkse voorwaarden van belang. In artikel 13 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden staat met zoveel woorden vermeld dat partijen finaal dienen te verrekenen in het geval hun huwelijk wordt ontbonden door overlijden. In de overige leden van dit artikel, te weten lid 2, lid 5 en lid 7 wordt ook gesproken over ontbinding van het huwelijk in geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed. Lid 2 gaat over de peildatum voor de finale verrekening, lid 5 over het tijdstip van betaling van de verrekeningsuitkering en lid 7 over de situaties waarin finale verrekening achterwege blijft. In lid 2, 5 en 7 en evenmin in de overige leden van artikel 13 noch elders in de huwelijkse voorwaarden is met zoveel woorden bepaald dat er bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of scheiding van tafel en bed tussen partijen finaal moet worden verrekend.

4.6 Naast de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden zijn voor de uitleg verder van belang de omstandigheden waaronder deze zijn gemaakt en de wederzijds kenbare bedoelingen van partijen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn de beweegredenen van partijen voor het maken van de huwelijkse voorwaarden uitvoerig aan de orde gekomen. Hierbij is het volgende komen vast te staan. In 2000 hebben partijen zich gezamenlijk tot de notaris gewend met de vraag of zij de huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk goed hadden geregeld. De aanleiding hiervoor was weliswaar de scheiding van de ouders van de vrouw, wier huwelijkse voorwaarden een zogeheten koude uitsluiting bleken te bevatten, maar partijen hebben uitdrukkelijk verklaard dat zij zich destijds niet konden voorstellen dat hun huwelijk op andere wijze zou eindigen dan door het overlijden van één van hen. Zowel de vrouw als de man heeft verklaard dat de mogelijkheid dat hun huwelijk door echtscheiding of scheiding van tafel of bed zou eindigen daarom bij de notaris niet als een reële optie is besproken. Met de wijziging van de huwelijkse voorwaarden beoogden partijen een financieel evenwicht te bereiken, omdat zij zich realiseerden dat de vrouw gedurende het huwelijk in het belang van het gezin minder betaalde werkzaamheden had verricht dan de man. Om dit financiële evenwicht te realiseren hebben partijen in artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden een uitgebreid inkomensbegrip opgenomen en afgesproken dat dit inkomensbegrip met terugwerkende kracht vanaf de aanvang van het huwelijk van toepassing is. Nog voordat de huwelijkse voorwaarden op 20 februari 2001 zijn getekend heeft tussen partijen op papier een vermogensoverheveling plaatsgehad ter uitvoering van de eerste huwelijkse voorwaarden. Ten slotte hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat aan de wijziging van de huwelijkse voorwaarden eveneens een fiscaal motief ten grondslag heeft gelegen. De opname van het finale verrekeningbeding diende te leiden tot een besparing van successierecht bij het overlijden van één van hen.

4.7 Gelet op hetgeen in 4.5 en 4.6 is overwogen omtrent de tekst van artikel 13 van de huwelijkse voorwaarden, de omstandigheden waaronder deze zijn gemaakt en de wederzijds kenbare bedoelingen van partijen, kan artikel 13 van de huwelijkse voorwaarden naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet anders worden uitgelegd dan dat partijen finale verrekening slechts zijn overeengekomen voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden en niet ook bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed. Dat in de leden 2, 5 en 7 van artikel 13 sprake is van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of scheiding van tafel en bed, wat moeilijk is te rijmen met de finale verrekening bij ontbinding van het huwelijk door overlijden in lid 1, kan weliswaar leiden tot misverstanden, maar maakt deze uitleg, mede gelet op wat partijen omtrent hun bedoelingen hebben verklaard, niet anders, nu de leden 2, 5 en 7 slechts een nadere uitwerking zijn van de in artikel 13 lid 1 overeengekomen finale verrekening bij overlijden en geen zelfstandige grond voor finale verrekening bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of scheiding van tafel en bed vormen. Hetzelfde geldt voor artikel 13 lid 4 waarin ter uitwerking van het in lid 1 opgenomen verrekenbeding bij overlijden de omvang van de verrekeningsuitkering is bepaald.

4.8 De man stelt dat de rechtbank ten onrechte in het midden heeft gelaten op welke wijze partijen bij echtscheiding dienen te verrekenen. Hij is van mening dat partijen dienen af te rekenen overeenkomstig hetgeen in artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden in verbinding met artikel 1:141 BW is bepaald, met dien verstande dat van verrekening is uitgezonderd hetgeen ten huwelijk is aangebracht of gedurende het huwelijk krachtens erfrecht of schenking is verkregen en al hetgeen krachtens zaaksvervanging daarvoor in de plaats is getreden, maar met inbegrip van het rendement daaruit, inclusief gerealiseerde koerswinsten. De vrouw betwist dat. Zij voert aan dat de man in het incidenteel beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de rechtbank geen beslissing heeft genomen over de uitleg van het inkomensbegrip en de gevolgen hiervan. Het hof is van oordeel dat in het dictum van de bestreden beschikking een eindbeslissing over de verrekening is opgenomen, zodat de man ontvankelijk is in zijn verzoek in het incidenteel beroep. Uit hetgeen hiervoor onder 4.4 - 4.7 is overwogen blijkt voorts dat partijen niet zijn overeengekomen om in het geval van een echtscheiding hun vermogen finaal te verrekenen. Het verzoek in hoger beroep van de vrouw onder 1 kan dan ook niet worden toegewezen. Nu bovendien vaststaat dat partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het in artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden neergelegde periodieke verrekenbeding, volgt het hof de man in zijn stelling dat partijen op grond van artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden in verbinding met artikel 1:141 BW dienen af te rekenen, met dien verstande dat van verrekening is uitgezonderd hetgeen ten huwelijk is aangebracht of gedurende het huwelijk krachtens erfrecht of schenking is verkregen en al hetgeen krachtens zaaksvervanging daarvoor in de plaats is getreden, maar met inbegrip van het rendement daaruit, inclusief gerealiseerde koerswinsten. Het hof zal het dictum van de bestreden beschikking overeenkomstig het primaire verzoek in het incidenteel hoger beroep van de man aanvullen.





5. De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen met aanvulling van het dictum onder 4.2 in die zin dat het hof zal bepalen dat partijen op grond van artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden in verbinding met artikel 1:141 BW dienen af te rekenen, met dien verstande dat van verrekening is uitgezonderd hetgeen ten huwelijk is aangebracht of gedurende het huwelijk krachtens erfrecht of schenking is verkregen en al hetgeen krachtens zaaksvervanging daarvoor in de plaats is getreden, maar met inbegrip van het rendement daaruit, inclusief gerealiseerde koerswinsten.





6. De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek ten aanzien van de studiekosten van de kinderen van partijen;

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 12 maart 2008, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met aanvulling van het dictum van die beschikking onder 4.2 als volgt:

verstaat dat partijen op grond van artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden in verbinding met artikel 1:141 BW dienen af te rekenen, met dien verstande dat van verrekening is uitgezonderd hetgeen ten huwelijk is aangebracht of gedurende het huwelijk krachtens erfrecht of schenking is verkregen en al hetgeen krachtens zaaksvervanging daarvoor in de plaats is getreden, maar met inbegrip van het rendement daaruit, inclusief gerealiseerde koerswinsten;

wijst het meer of anders verzochte af.





Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, B.M. Mens en G.J. Rijken, bijgestaan door mr. A. Mul als griffier, en is op 9 december 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl