Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN4674, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.045.117.01

Datum uitspraak: 19-05-2010
Inhoudsindicatie: Onduidelijkheid over draagkracht. Geen wijziging van de partneralimentatie ad € 7.358 per maand; anders: rechtbank.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector

Uitspraak : 19 mei 2010
Zaaknummer : 200.045.117/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-618

[appellant],
wonende te [adres],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam,

tegen

[verweerder],
wonende te [adres],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.M. Smeets te [adres].





PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 30 september 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 juli 2009 van de rechtbank Rotterdam.

De man heeft op 23 november 2009 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.

De vrouw heeft op 5 januari 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.

Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 10 november 2009 en 18 februari 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Van de zijde van de man zijn bij het hof op 18 februari 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Op 4 maart 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw en de man, bijgestaan door hun advocaten. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.





PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is de beschikking van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 8 juni 2005 in die zin gewijzigd, dat - uitvoerbaar bij voorraad - de daarbij aan de man opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ad € 7.358,- per maand met ingang van 1 maart 2008 wordt bepaald op € 3.844,- (het hof leest: per maand).

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.





BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. In geschil is ten aanzien van de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.

2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, de man in zijn inleidend verzoek alsnog niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek van de man als ongegrond en onbewezen af te wijzen.

3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen als zijnde ongegrond, dan wel niet bewezen. In incidenteel appel verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat de bij beschikking van het hof ’s-Gravenhage van 8 juni 2005 (rekestnummer: 659-R-04) bepaalde partneralimentatie op nihil wordt gesteld met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008, althans dat deze bijdrage wordt vastgesteld op een bedrag en per een datum door het hof in goede justitie te bepalen;
- te bepalen dat de vrouw hetgeen zij op grond van de door het hof te wijzen beschikking teveel aan alimentatie heeft ontvangen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking van het hof aan de man terug moet betalen, althans binnen een zodanige termijn als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.

4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt om - zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoeken integraal af te wijzen.

De behoefte van de vrouw.

5. De man stelt in grief 2 van zijn incidentele hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vrouw behoefte heeft aan een partneralimentatie van € 3.844,- per maand. Hij meent, rekening houdend met een redelijkerwijs door de vrouw te verwerven extra inkomen van € 2.500,- bruto per maand, dat de maximale behoefte van de vrouw dan € 2.500,- bruto per maand bedraagt, waardoor de door de rechtbank aan de vrouw toegekende partneralimentatie van € 3.844,- bruto per maand als bovenmatig moet worden beschouwd.

6. Het hof overweegt als volgt. Voor de berekening van de behoefte dient in beginsel uitgegaan te worden van het inkomen van partijen in de laatste jaren van het huwelijk, het uitgavenpatroon van partijen in de laatste jaren van het huwelijk en dient voorts zo veel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij de concrete gegevens betreffende de werkelijke of de met een voldoende mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud. Het gerechtshof heeft bij beschikking van 8 juni 2005 de behoefte van de vrouw aan een bijdrage becijferd op een bedrag van € 7.358,- bruto per maand, welke behoefte door de rechtbank is overgenomen. Het hof is in die beschikking zeer uitgebreid en gedetailleerd op de behoefte van de vrouw ingegaan, en ook thans in hoger beroep is niet gebleken, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat de feiten en/of omstandigheden aan de zijde van de vrouw ingrijpend zijn gewijzigd. De vrouw heeft in hoger beroep een uitgebreid behoefteoverzicht overgelegd. Dit overzicht bevat geen exorbitante kosten. Het hof acht het redelijk en billijk aansluiting te zoeken bij de huwelijksgerelateerde behoeftebepaling, zoals vastgesteld door dit hof bij beschikking van 8 juni 2005, en gaat derhalve uit van een gelijke behoefte van de vrouw aan een uitkering tot haar levensonderhoud. De incidentele grief van de man ter zake faalt derhalve.

Behoeftigheid.

7. Het hof is ten aanzien van de behoeftigheid van de vrouw van de volgende feiten en omstandigheden gebleken. Partijen hebben binnen het huwelijk een klassieke rolverdeling gekend, waarin de vrouw de zorg had voor de kinderen en gedurende twintig jaar niet heeft gewerkt. Zij heeft in het laatste jaar van het huwelijk een opleiding aan het conservatorium gevolgd, doch deze niet afgemaakt, vanwege geldgebrek en het feit dat de zoon van partijen een hersenvliesontsteking kreeg. Gedurende de 3 ½ jaar durende ziekte van de zoon, heeft de vrouw hem verzorgd en bijgedragen in de kosten van zijn levensonderhoud. De vrouw werkt thans in deeltijd op vier muziekscholen, alwaar zij celloles geeft. Aannemelijk is gemaakt dat zij haar uren, ondanks haar inspanningen, niet kan uitbreiden. Gelet op bovengenoemde omstandigheden, alsmede gelet op de leeftijd van de vrouw (57 jaar), acht het hof het aannemelijk dat de vrouw op dit moment niet in staat is om geheel in haar eigen levensonderhoud te voorzien, en evenmin in staat is deze inkomsten redelijkerwijs te verwerven. Wel rust op haar de verplichting haar uiterste best te doen om op termijn een baan te vinden waarmee zij zo veel mogelijk zelf in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Omdat thans nog niet is te voorzien wanneer de vrouw een hoger inkomen kan verwerven dan thans het geval is staat haar behoefte aan een uitkering van de man vast.

Draagkracht.

8. Vast staat dat er een wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, nu de inkomsten aan de zijde van de man zijn gewijzigd, aangezien zijn maatschapscontract is geëindigd. De man woont samen met zijn huidige partner en haar drie kinderen. Zijn huidige partner voorziet in haar eigen levensonderhoud. Voorts betaalt de man sedert januari 2009 geen kinderalimentatie meer.

9. Bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te kunnen verwerven. Als de onderhoudsplichtige door zijn gedragingen zelf een vermindering in zijn inkomen heeft teweeggebracht, zal deze vermindering bij het bepalen van zijn draagkracht buiten beschouwing moeten blijven als hij in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijke inkomen te gaan verwerven en de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen.

10. Het hof overweegt als volgt. Ten tijde van de beschikking van het hof in 2005 heeft de man geen draagkrachtverweer gevoerd. Onduidelijk is gebleven, van welk inkomen destijds werd uitgegaan. Hoewel de man heeft gesteld en onderbouwd dat de [werkgever] waarvan hij deel uitmaakte (in elk geval ten aanzien van de man) in 2006 is ontbonden heeft de man niet onderbouwd dat zijn inkomen dusdanig is verminderd dat hij thans onvoldoende draagkracht heeft om aan de behoefte aan alimentatie van de vrouw te kunnen voldoen. Dit klemt te meer nu de man heeft aangevoerd dat hij, na in 2007 enige maanden in het buitenland te hebben vertoefd, sedertdien weer werkzaam is in zijn vroegere functie, waarbij niet aannemelijk is geworden dat de man minder uren maakt dan voorheen, in het bijzonder nu hij zelf heeft aangegeven dat hij meer werkt nu er nog steeds geen vierde cardioloog is aangesteld. Voor zover de ontbinding van zijn maatschapscontract, zijn verblijf in het buitenland en zijn huidige werkzaamheden de man een lager inkomen opleveren dan ten tijde van de beschikking van het hof in 2005 het geval was, heeft de man onvoldoende verweer gevoerd tegen de stelling van de vrouw, dat een eventuele inkomensvermindering is teweeggebracht door toedoen van de man, en dus voor zijn risico komt.

11. Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de man falen en dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd.

12. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man over voldoende draagkracht beschikt - zelfs indien ten volle rekening wordt gehouden met de door hem opgevoerde lasten - om in de behoefte van de vrouw te voorzien en zal het hof bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen een alimentatie van € 7.358,- per maand, zoals bij beschikking van dit hof van 8 juni 2005 vastgesteld.

13. Hetgeen verder nog door partijen naar voren is gebracht, behoeft geen nadere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.

14. Mitsdien wordt als volgt beslist.





BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zo¬ver aan het oordeel van het hof onderworpen;

wijst het inleidende verzoek van de man, strekkende tot wijziging van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, zoals vastgesteld door het Gerechtshof te ’s-Gravenhage bij beschikking van 8 juni 2005, alsnog af;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van de Poll en Van Wijk, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl