Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO8371, Rechtbank Dordrecht , 87367 / FA RK 10-8029

Datum uitspraak: 15-12-2010
Inhoudsindicatie: Partner alimentatie: niet wijzigingsbeding door arbeidsongeschiktheid van de man is er sprake van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan.





Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT

Sector civiel recht

zaaknummer: 87367 / FA RK 10-8029

beschikking van de enkelvoudige kamer van 15 december 2010

in de zaak van

[man/verzoeker],
wonende te [adres man],
verzoeker,
advocaat mr. M.J.A. van der Burg (Ridderkerk),

tegen

[vrouw/verweerster],
wonende te [adres vrouw],
verweerster,
advocaat mr. L. Yilgör (Dordrecht).

Partijen worden hieronder aangeduid als de man respectievelijk de vrouw.





1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 01 juni 2010;
- de brief van de advocaat van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 11 juni 2010;
- het verweerschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 28 juli 2010;
- de brief van de advocaat van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2010;
- de brief van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2010;
- het faxbericht van de advocaat van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 21 oktober 2010;
- het faxbericht van de advocaat van de man, met bijlage, ingekomen ter griffie op 25 oktober 2010;
- de door de advocaat van de man ter zitting overgelegde pleitnotities.

1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 29 oktober 2010.

1.3. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.





2. De vaststaande feiten
Op de datum van de indiening van het verzoekschrift is uit de overgelegde stukken het navolgende gebleken.

2.1. Partijen zijn op 26 november 1992 te Zwijndrecht met elkaar gehuwd.

2.2. Bij beschikking van deze rechtbank van 6 februari 2002 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.

2.3. De echtscheidingsbeschikking is op 14 februari 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.4. Partijen hebben de gevolgen van de echtscheiding onderling geregeld en vastgelegd in een convenant. De inhoud van het convenant is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking.

2.5. Partijen zijn bij echtscheidingsconvenant, door partijen ondertekend op 13 december 2001, voor zover hier van belang het navolgende overeengekomen:

1.1 Partijen komen overeen dat aan de vrouw een bedrag van fl. 3.000,- (€ 1.362,-) bruto per maand aan partneralimentatie zal worden betaald voor de duur van 11 jaar. Deze duur kan niet worden gewijzigd, behoudens het in artikel 1:159 lid 3 BW bepaalde.

(…..)

1.3 Bij vaststelling van de alimentatie voor de vrouw zijn partijen ervan uitgegaan dat de vrouw ten tijde van het ondertekenen van dit convenant geen inkomsten uit arbeid heeft. Indien zij in de toekomst inkomsten uit arbeid zal verwerven, zullen deze inkomsten geen invloed hebben op de hoogte van de alimentatie zolang ze een bedrag van fl. 3.000,- (€ 1.362,-) bruto per maand niet te boven gaan.

Indien de eigen inkomsten uit arbeid dit bedrag van fl. 3.000,- per maand te boven gaan, eindigt de alimentatieverplichting van de man omgaand.

(….)

1.4 Het in de artikelen 1.1-1.3 bepaalde kan niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW bepaald.





3. Het verzoek en het verweer
Het verzoek
3.1. De man verzoekt (na wijziging van zijn verzoek):
I te bepalen dat de door de man te betalen partneralimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van september 2005 op nihil wordt gesteld dan wel op een zodanig bedrag als de rechtbank vermeent te behoren, met bepaling dat de vrouw de ten onrechte ontvangen bedragen dient terug te betalen aan de man dan wel te bepalen dat de vrouw aan de man een door de rechtbank redelijk geacht bedrag dient terug te betalen, dan wel te bepalen dat de vrouw geen aanspraak meer kan maken op indexering van de door de man betaalde alimentatiebedragen sedert september 2005;
II te bepalen dat de man met ingang van de datum waarop de vrouw een inkomen heeft van € 1.362,- per maand niet langer alimentatieplichtig is jegens de vrouw en de vrouw de door haar ten onrechte ontvangen bedragen aan de man dient terug te betalen;
III in het geval de man nog alimentatieplichtig is jegens de vrouw, de partneralimentatie te wijzigen en vast te stellen op nihil met ingang van 1 september 2010, althans een zodanig bedrag en datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.

3.2. De man stelt ten aanzien van zijn verzoek onder I het volgende. Er is sprake van een zodanige ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. Bij de echtscheiding is alimentatie vastgesteld ervan uitgaande dat de vrouw niet over voldoende inkomen en/of vermogen beschikte om zelf in haar kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. De vrouw beschikte toen echter al over een aanzienlijk vermogen zonder dat zij daar de man van in kennis heeft gesteld. De vrouw was met haar vorige ex-echtgenoot eigenaar van een woning. Deze woning is na de echtscheiding onverdeeld gebleven. Pas enige jaren na de scheiding van de vrouw en de man is de woning verkocht en heeft de vrouw volgens de man - waarschijnlijk - een bedrag van € 81.590,- ontvangen. Ten tijde van het ondertekenen van het convenant was de vrouw er mee bekend dat zij een bedrag uit vermogen zou ontvangen. De man heeft pas kort geleden hiervan kennis genomen. Nu gebleken is dat de vrouw sinds september 2005 de beschikking had over een aanzienlijk vermogen, is er volgens de man sprake van een volkomen wanverhouding van hetgeen partijen - doch in ieder geval de man op basis van onvolledige informatie van de vrouw - voor ogen stond bij het sluiten van het convenant en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan.

3.3. Ten aanzien van zijn verzoek sub III stelt de man het volgende. Ten tijde van de echtscheiding had de man een bruto inkomen € 54.000,- per jaar, zijnde ongeveer € 4.166,- bruto per maand. Inmiddels is de financiële situatie van de man gewijzigd en is de man niet langer in staat de eerder vastgestelde bijdrage te voldoen, terwijl de vrouw mogelijk daaraan ook geen behoefte meer heeft. Door ziekte ontvangt de man sinds september 2009 een lager inkomen. De man verdient thans een bruto maandinkomen van € 3.374,-. Hij ontvangt nog wel 100% van zijn basissalaris, maar geen provisies, overwerkvergoeding en dergelijke. In het tweede jaar van zijn ziekte (dus met ingang van september 2010) zal de man 70% van zijn maandsalaris ontvangen, derhalve € 2.361,80. Dit is 56% van het salaris waarop het eerdere alimentatiebedrag is vastgesteld. Op basis van de probleemanalyse en het re-integratieadvies van Achmea Vitae moet er volgens de man vanuit gegaan worden dat hij niet meer tot herstel van zijn oorspronkelijke inkomen zal komen. De man is zich eerst thans bewust geworden van opname van het beding in het convenant. Hij heeft zich bij de ondertekening van het convenant niet gerealiseerd wat de consequenties waren en het is nooit zijn bedoeling geweest dat de alimentatie niet voor wijziging vatbaar was, mocht zijn financiële situatie wijzigen. Er is niet gesproken over mogelijke wijzigingen in de situatie van partijen in de toekomst en wat hiervan voor partijen de consequenties zouden zijn. Voorts zijn partijen overeengekomen dat de man zou bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw tot haar pensioengerechtigde leeftijd, zijnde maart 2012. In het convenant is echter opgenomen dat de man alimentatieplichtig is gedurende 11 jaar (dat wil zeggen tot en met 14 februari 2013).

3.4. Op grond van het voorgaande is er volgens de man sprake van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat hij, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer kan worden gehouden aan het niet wijzigingsbeding. Door de wijziging van de situatie is er sprake van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan en wel zo dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de vrouw de man aan het beding zou houden.

3.5. Tot slot heeft de man ten aanzien van het verzoek onder II gesteld dat de vrouw inkomen uit arbeid heeft, maar hij niet weet hoe hoog deze inkomsten zijn. Daarnaast ontvangt de vrouw inkomsten uit ouderdomspensioen van een eerdere echtgenoot. De man vraagt zich af of de vrouw nog wel behoefte heeft aan een bijdrage.

Het verweer
3.6. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoeken af te wijzen, en de man te veroordelen in de proceskosten.

3.7. De vrouw betwist uitdrukkelijk dat zij vermogen voor de man heeft achtergehouden. Zowel haar eerdere ex-partner, de man als de vrouw zelf wisten niet dat de woning niet goed was verdeeld. Alle betrokken partijen hebben met elkaar daarover gesproken en de man is daarbij ook betrokken. De man was dus op de hoogte van de situatie. Bovendien betwist de vrouw dat zij het door de man genoemde bedrag heeft ontvangen. Het bedrag dat zij bij overdracht heeft ontvangen bedraagt € 20.000,-.

3.8. Voorts stelt de vrouw dat de door de man gestelde wijzigingen niet dusdanig zijn dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan zijn alimentatieverplichting mag worden gehouden. De door de man gestelde wijzigingen zijn niet aangetoond of hebben nauwelijks effect op de draagkracht van de man. Voorts betwist de vrouw de stelling van de man dat het nimmer de bedoeling is geweest dat het in overleg vastgestelde alimentatiebedrag niet voor wijziging vatbaar zou zijn. Er zijn immers wel wijzigingen besproken, zie artikel 1.3 van het convenant. Partijen hebben besproken en hebben mogen begrijpen dat de man het risico van die wijzigingen voor zijn rekening zou nemen.

3.9. Ten aanzien van het verzoek onder III stelt de vrouw dat zij thans een inkomen heeft van € 382,31 bruto per maand en dat zij geen inkomsten uit ouderdomspensioen van een eerdere partner heeft.





4. De beoordeling
Ten aanzien van het verzoek sub II
4.1. Nu niet gebleken is dat het inkomen van de vrouw sinds 2005 € 1.362,- of meer per maand heeft bedragen, zal dit verzoek worden afgewezen.

Ten aanzien van het niet-wijzigingsbeding
4.2. Een beding van niet-wijziging houdt in dat de overeengekomen alimentatie niet kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden. Alleen indien sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding van niet-wijziging mag worden gehouden, als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), kan het beding terzijde worden geschoven. In verband met de rechtszekerheid kan slechts in een uitzonderingssituatie sprake zijn van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW en er worden dan ook zware eisen gesteld aan de stelplicht van de man. Er moet sprake zijn van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo, dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de vrouw de man aan het beding zou houden. Van belang is of de mogelijke wijziging van een bepaalde omstandigheid tijdens de onderhandelingen over het convenant ter sprake is gekomen en of de vrouw heeft begrepen en heeft mogen begrijpen dat de man het risico van die wijziging voor zijn rekening nam.

4.3. Allereerst zal het verst strekkende verzoek van de man – nihilstelling per 2005 -worden beoordeeld. Doordat de vrouw – net zoals de man - ten tijde van de boedelscheiding zich niet bewust was van het feit dat de eigendom van de voormalige echtelijke woning die de vrouw tijdens een vorig huwelijk bewoonde, niet was overgedragen aan haar ex-echtgenoot waardoor haar aandeel in die woning in de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen was gevallen, is er geen wanverhouding ontstaan tussen wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan. Immers, niet is gebleken dat de vrouw dit boedelbestanddeel opzettelijk heeft verzwegen en haar deel van de verkoopopbrengst (ad € 20.000,-) heeft achtergehouden.

4.4. Met betrekking tot de nihilstelling met ingang van 1 september 2010 is in het licht van het hetgeen hiervoor onder r.o. 4.2. is overwogen het volgende van belang. De man is, verzekerd van rechtskundige bijstand, een niet-wijzigingsbeding overeengekomen waarbij - zo blijkt uit de tekst van het convenant - inkomenswijziging van de vrouw in bepaalde mate wèl aanleiding kan vormen voor wijziging van de overeengekomen alimentatie. Over de wijziging van het inkomen van de man is in het convenant niets opgenomen. Bij gebrek van een verdere onderbouwing van de stelling van de man dat hij zich niet bewust is geweest van de reikwijdte van het beding en de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, moet het er daarom voor worden gehouden dat partijen een wijziging van het inkomen van de man in beginsel voor diens rekening en risico hebben willen laten komen.

4.5. Voor zover het gaat om inkomensverlies door arbeidsongeschiktheid dient voorop te staan dat die omstandigheid in het algemeen niet zo uitzonderlijk is dat deze door partijen niet onder ogen zal zijn gezien en de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden en dat van hem niet langer kan worden verwacht dat hij de daarin overeengekomen uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw betaalt. De man had zich immers tegen dit risico kunnen verzekeren. Zeker nu variabele componenten een groot deel van het inkomen van de man vormden, wist althans kon de man weten, dat hij bij ziekte terug zou vallen op zijn basissalaris en vervolgens een percentage van dit basissalaris.

4.6. Het bovenstaande neemt echter niet weg dat, doordat met ingang van 1 september 2010 toen het inkomen van de man gesteld kon worden op 70% van het laatstverdiende basisloon, er een groot verschil is ontstaan tussen het bedrag dat de man - blijkens de onbetwiste draagkrachtberekening - nog beschikbaar heeft voor alimentatie en het bedrag van de overeengekomen alimentatie. Het inkomen van de man is immers aanzienlijk gedaald als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid. Uit de stukken is voorts gebleken dat niet te verwachten is dat de man binnen afzienbare tijd weer kan deelnemen aan het arbeidsproces. De stelling van de vrouw dat onvoldoende is gebleken dat de man geheel arbeidsongeschikt is wordt gepasseerd, gelet op de recente medische verklaring die is overgelegd en waaruit blijkt dat wordt afgezien van een gecompliceerde operatieve ingreep vanwege de hoge risico's op blijvende invaliditeit en zelfs overlijden. Nu bovendien de vrouw sinds de ondertekening van het convenant inkomen uit arbeid heeft verdiend (volgens de jaaropgaaf in 2009 € 8.869,- bruto), is er sprake van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de vrouw de man aan het beding zou houden. Er wordt daarom aanleiding gezien voor een hernieuwde vaststelling van de alimentatie waarbij voorts rekening wordt gehouden met wat partijen bij het sluiten van het convenant voor ogen stond. In dit verband is van belang dat partijen ter terechtzitting hebben meegedeeld dat het hun bedoeling is geweest dat de alimentatieplicht van de man zou eindigen bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de vrouw. Alle omstandigheden overziend wordt het daarom redelijk geacht de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie te bepalen op € 750,- per maand vanaf 1 september 2010 tot 1 april 2012 (dit is de eerste van de maand volgend op die waarin de vrouw 65 jaar wordt en een AOW-uitkering zal krijgen). Na ommekomst van deze termijn zal de alimentatieverplichting definitief worden beëindigd zonder mogelijkheid van verlenging.

De proceskosten
4.7. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door beide partijen verzocht, de andere partij in de kosten van deze procedure te veroordelen en zal de proceskosten tussen partijen compenseren.





5. De beslissing

De rechtbank:
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 6 februari 2002 voor zover de man daarbij werd veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw als volgt;

bepaalt dat de man met ingang van 1 september 2010 aan de vrouw een alimentatie zal betalen van € 750,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;

bepaalt dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 1 januari 2015 zal zijn beëindigd;

bepaalt dat na ommekomst van deze termijn geen verdere verlenging meer mogelijk is;

compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.





Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M.J. Janssen en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 15 december 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl