wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
- rechtspraak
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
- rechtspraak
LJN: BO0160, Rechtbank Zutphen , 111275 FARK 10-451
Datum uitspraak: 12-10-2010
Inhoudsindicatie: Partneralimentatie; samenwoning met een ander als waren zij gehuwd; voorshands aannemelijk; tegenbewijs. Samenvatting: De vrouw erkent dat sprake is van een duurzame affectieve relatie met een nieuwe partner en dat sprake is van wederzijdse verzorging. Zij betwist de samenwoning en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Gelet op de in de beschikking genoemde feiten en omstandigheden heeft de man voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. De vrouw wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Artikelen: 1:160 BW
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN Sector Civiel – Afdeling Familie Zaaknummer: 111275 FARK 10-451 beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken van 12 oktober 2010 in de zaak van: [verzoeker], wonende te [plaats, gemeente], verzoeker, verder te noemen de man, advocaat: mr. S.W.F. Rouwette te Apeldoorn, tegen [verweerster], wonende te [plaats, gemeente], verweerster, verder te noemen de vrouw, advocaat: mr. Th. Meijer te Pijnacker. Het procesverloop Dit verloop blijkt uit: - het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 8 maart 2010; - het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 6 april 2010; - de tussenbeschikking van deze rechtbank van 13 april 2010; - de brief met bijlagen van mr. Meijer van 6 augustus 2010; - de brief met bijlagen van mr. Rouwette van 20 augustus 2010; - het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 31 augustus 2010. De feiten Bij beschikking van 17 juni 2002 van de rechtbank ’s-Gravenhage is tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [2002] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de [gemeente]. In deze beschikking is onder meer bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw zal bijdragen met een bedrag van € 1.815,-- per maand. Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de bijdrage thans € 2.180,46 per maand. Het verzoek De man verzoekt dat de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad: - voor recht zal verklaren dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud met ingang van 1 september 2004, althans met ingang van 1 juni 2006, althans met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, is geëindigd; - de vrouw zal veroordelen om het door de man onverschuldigd aan haar betaalde binnen een maand na de te wijzen beschikking aan de man terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente steeds vanaf de datum waarop die termijnen zijn verschenen, alsmede te vermeerderen met de ten onrechte door de man betaalde incassokosten ten bedrage van € 439,99; - de vrouw zal veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de kosten van het door de man ingeschakelde recherchebureau ten bedrage van € 4.403,--. De man stelt dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De vrouw heeft sinds 2001 een affectieve relatie met de heer [naam]. Volgens de man is sinds augustus 2004, althans sinds mei 2006 sprake van samenwoning. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de man onder meer het volgende aangevoerd: - de vrouw en [naam] hebben sinds 5 augustus 2004 een appartement in eigendom aan de [adres 1 te plaats A]. Zij zijn beiden voor 50% eigenaar van dat appartement; - de vrouw en [naam] hebben op 4 augustus 2004 een schuldbekentenis ondertekend in verband met een lening van € 5.000,-- van [naam] aan de vrouw ten behoeve van de koop van het appartement; - de vrouw en [naam] hebben op 1 augustus 2006 een schuldbekentenis ondertekend in verband met een lening van € 15.720,-- van [naam] aan de vrouw ten behoeve van de inrichting van het appartement. - sinds juni 2006 heeft de vrouw een deel van haar inboedel verplaatst naar het appartement. De vrouw en [naam] hebben hiervoor een bruikleenovereenkomst getekend; - de vrouw verhuurt vanaf 2007 de woning aan de [adres 2 te plaats B], waar zij staat ingeschreven, aan haar broer. De garage achter deze woning wordt vanaf 2002 aan een andere broer verhuurd; - de dochter van partijen heeft verklaard dat haar broer, haar partner en zij de vrouw en [naam] hebben geholpen te verhuizen; - de dochter van partijen heeft verklaard dat de vrouw en [naam] een gezamenlijke slaapkamer hebben en dat zij haar moeder telefonisch kon bereiken op de vaste telefoonaansluiting in [plaats A]. Voorts heeft de dochter verklaard dat de vrouw en [naam] samen met vakantie gaan en dat [naam] de gezamenlijke boodschappen betaalt, waarvoor de vrouw een symbolisch bedrag aan [naam] voldoet. Ook heeft de dochter verklaard dat zij met haar kinderen haar moeder sinds de verhuizing altijd bezocht in [plaats A]; - de vrouw en [naam] hebben in 2006 visitekaartjes aan vrienden en familie gestuurd bij wijze van verhuisbericht. De dochter heeft daaromtrent verklaard dat de vrouw dat verhuiskaartje bij haar heeft weggehaald, omdat de man dat niet mocht zien en de samenwoning zo niet bewezen kon worden; - de vrouw heeft in 2007 uitnodigingen verstuurd voor de verjaardag van [naam]; - de vrouw heeft in 2009 een tweetal staaroperaties ondergaan. [naam] heeft de vrouw daarna in het appartement in [plaats A] verzorgd; - de vrouw heeft in een e-mail van 10 oktober 2008 bericht dat zij van plan is om op haar 65ste verjaardag haar woning in [plaats B] te verkopen, als zij officieel met [naam] mag samenwonen. In deze mail geeft de vrouw voorts aan dat [naam] de vakanties betaalt evenals de etentjes met gezamenlijke vrienden. De man heeft medio 2009 recherchebureau A & R ingeschakeld om een onderzoek te doen. De conclusie van dat recherchebureau is dat aannemelijk is geworden dat er tussen [naam] en de vrouw een volledige, tot lotsverbondenheid leidende levensgemeenschap bestaat waarin duurzaamheid, affectiviteit en levensgemeenschap een overduidelijke rol spelen. De man concludeert dat op grond van deze feiten en omstandigheden voldoende is aangetoond dat voldaan is aan de criteria van samenleven van de vrouw met de heer [naam] als waren zij gehuwd. Er is sprake van een affectieve relatie van duurzame aard, wederzijdse verzorging en een gemeenschappelijke huishouding. De man heeft ter terechtzitting volhard in zijn stelling dat de vrouw samenwoont met een andere man in de zin van artikel 1:160 BW. Hij heeft nader bewijs van deze stelling aangeboden. Het verweer De vrouw verzoekt dat de rechtbank het verzoek zal afwijzen, voor zover geïndiceerd onder veroordeling van de man in de kosten van het geding. De vrouw erkent dat sprake is van een duurzame en affectieve relatie met [naam], maar zij betwist dat zij met hem zou samenwonen als waren zij gehuwd. Volgens de vrouw is geen sprake van wederzijdse verzorging en een gemeenschappelijke huishouding. De vrouw is woonachtig op haar adres aan de [adres 2 te plaats B] en [naam] is ingeschreven op de [adres 1 te plaats A]. Zij geeft aan dat [naam] en zij gezamenlijk zijn overgegaan tot de koop van een appartement en de intentie hebben om daar ooit gezamenlijk te gaan wonen. Uit de door hen opgestelde schuldbekentenissen blijkt dat zij niet eerder dan 11 oktober 2013 het appartement in [plaats A] gezamenlijk gaan bewonen en dat haar appartement op dat moment zal worden verkocht. De vrouw betwist dat haar appartement wordt verhuurd. Wel is het zo dat haar broer af en toe gebruik maakt van haar appartement, maar de vrouw slaapt (ook dan) in [plaats B]. De vrouw bestrijdt dan ook de conclusies uit het rechercherapport, voor zover die zijn gebaseerd op de verklaringen van haar broer. Voor wat betreft de verklaringen van de dochter van partijen heeft de vrouw aangegeven dat de relatie met haar dochter is verslechterd en dat de dochter partij heeft gekozen voor haar vader. Volgens de vrouw dienen de verklaringen van de dochter in dat kader te worden gezien. De vrouw betwist voorts dat zij haar gehele garderobe naar het appartement in [plaats A] heeft verhuisd. Voorts kan het visitekaartje niet als verhuisbericht worden beschouwd. De vrouw erkent dat [naam] en zij over en weer boodschappen voor elkaar hebben betaald, maar dat levert geen onderbouwing op van het samenleven als waren zij gehuwd. De vrouw verzet zich voorts tegen de conclusie in het rechercherapport dat de aanwezigheid van de vrouw in het appartement in [plaats A] betekent dat sprake is van samenwonen. Bovendien maakt het feit dat haar auto langdurig in de parkeergarage van het appartement in [plaats A] heeft gestaan niet dat zij altijd in het appartement aanwezig is geweest en sprake is van samenwonen. Overdag verblijft zij regelmatig bij [naam]. Hij brengt haar ’s avonds tegen 23.00 uur met zijn auto naar huis, waarna zij in haar eigen woning overnacht. Zij wijst erop dat zij door het recherchebureau niet eenmaal in de woning te [plaats A] is gezien en dat ten onrechte in het rapport staat vermeld dat op 4, 5, 6 en 7 oktober 2009 is geconcludeerd dat zij daar aanwezig was, nu zij op die data met [naam] op vakantie in Spanje was. |
De beoordeling Ingevolge artikel 1:160 BW eindigt een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder meer Hoge Raad 13 juli 2001, LJN: ZC3603 en 3 juni 2005, LJN: AS5961) is voor een geslaagd beroep op artikel 1:160 BW vereist dat tussen de samenwonenden een affectieve relatie bestaat van duurzame aard, die meebrengt dat de gescheiden echtgenoot en die ander elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. De Hoge Raad hanteert daarbij het uitgangspunt dat artikel 1:160 BW restrictief moet worden uitgelegd. De toepassing van deze bepaling heeft immers tot gevolg dat de betrokkene definitief zijn of haar aanspraak op levensonderhoud jegens de gewezen echtgenoot verliest. De rechtbank stelt voorop dat de vrouw terecht opmerkt dat niet kan worden vastgesteld dat het recherchebureau haar heeft gezien in het appartement aan de [adres 1 te plaats A]. Het enkele feit dat haar auto in de omgeving is gezien, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat zij op die momenten in het appartement verbleef, gelet op de uitleg die de vrouw daarvoor gegeven heeft. Niettemin is op grond van de verklaringen van partijen en de inhoud van de overgelegde stukken onder meer het volgende komen vast te staan: - tussen de vrouw en [naam] is sprake is van een affectieve relatie; - de vrouw en [naam] hebben sinds 5 augustus 2004 het appartement aan de [adres 1 te plaats A] gezamenlijk in eigendom; - de vrouw heeft een deel van haar inboedel, waaronder meubels en servies in het appartement te [plaats A] ondergebracht; - de vrouw en [naam] hebben samen een visitekaartje (ongeacht of dit als verhuiskaartje is bedoeld) laten drukken met vermelding van hun beider naam en mobiele telefoonnummers, en enkel het adres in [plaats A] en één e-mailadres; - de vrouw en [naam] ontvangen regelmatig gezamenlijk bezoek (ook familie van de vrouw) in het appartement in [plaats A]. De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is verklaard voldoende is gebleken dat tussen de vrouw en [naam] sprake is van een affectieve relatie. De vrouw heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat zij reeds acht jaar een relatie met [naam] heeft. De rechtbank is van oordeel dat deze affectieve relatie gekwalificeerd kan worden als duurzaam. De vrouw heeft ter terechtzitting erkend dat er sprake is van wederzijdse verzorging. Aannemelijk is geworden dat deze wederzijdse verzorging ook op financieel gebied heeft plaatsgevonden. Dit blijkt reeds uit de gezamenlijke aankoop van de woning in [plaats A]. Bovendien wordt er door [naam] gebruik gemaakt van meubels die afkomstig zijn van de vrouw (los van de vraag wat de aanleiding daarvoor is) en is niet betwist dat de vrouw en [naam] over en weer boodschappen voor elkaar doen. Hiermee is de wederzijdse verzorging, voor zover al betwist, in ieder geval onvoldoende betwist, zodat ook deze vaststaat. De rechtbank is voorts van oordeel dat voorshands aannemelijk is dat ook aan de vereisten van samenwoning en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding is voldaan. De vrouw heeft aangegeven dat zij veel van haar tijd bij [naam] verblijft en dat een belangrijke reden om haar eigen woning niet op te geven is gelegen in de alimentatie die zij van de man ontvangt. Zij heeft daaraan toegevoegd, dat zij er bewust voor heeft gekozen vooralsnog een LAT-relatie met [naam] te hebben. Op een later moment wil zij officieel met hem gaan samenwonen. De vrouw heeft voorts verklaard dat de man, vanaf het moment dat hij een AOW-uitkering ontvangt, niet meer in staat zal zijn om alimentatie te betalen. Uit het verweerschrift blijkt dat de vrouw en [naam] altijd de intentie hebben gehad dat zij het appartement van [naam] niet eerder dan 11 oktober 2013 gezamenlijk te bewonen en dat op dat moment de woning van de vrouw zal worden verkocht. Naar buiten toe presenteren de vrouw en [naam] zich reeds langere tijd als samenwoners, zoals blijkt uit het visitekaartje dat de man heeft overgelegd. Ongeacht of dit kaartje als verhuiskaartje is bedoeld, is wel komen vast te staan dat de vrouw en [naam] dit kaartje onder familie en bekenden hebben verspreid. Al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, brengen de rechtbank tot de conclusie dat de man voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van samenwoning en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding door de vrouw en [naam]. De vrouw zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs op dit punt. In afwachting van het door de vrouw te leveren tegenbewijs wordt iedere beslissing aangehouden. |
De beslissing De rechtbank: alvorens verder te beslissen: laat de vrouw toe door middel van bescheiden of getuigen tegenbewijs te leveren tegen de stelling van de man dat de vrouw en de heer [naam] samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren; houdt de behandeling aan tot de terechtzitting op dinsdag 26 oktober 2010 pro forma; bepaalt dat voor zover de vrouw tegenbewijs wenst te leveren door het overleggen van stukken zij op voormelde datum deze stukken in het geding dient te brengen; bepaalt dat voor zover de vrouw tegenbewijs wenst te leveren door het horen van getuigen zij op voormelde datum opgave dient te doen van de te horen getuigen alsmede van de verhinderdata van de getuigen en beide partijen en hun raadslieden over de maanden januari tot en met maart 2011; bepaalt dat het verhoor van getuigen zal plaatsvinden voor mr. R.A. Eskes, in het gebouw van deze rechtbank aan de Martinetsingel 2 te Zutphen op een nader te bepalen dag en uur; houdt iedere overige beslissing aan. |
-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl