wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
- rechtspraak
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.J. Lennaerts en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.W. Strijker op 18 mei 2010.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
- rechtspraak
LJN: BM4925,Voorzieningenrechter Rechtbank Assen , 79410 / KG ZA 10-116
Datum uitspraak: 18-05-2010
Inhoudsindicatie: Prognose uitkomst procedure in hoger beroep. Samenleving door de vrouw met een ander, als waren zij gehuwd, in de zin van artikel 1:160 BW. Belangenafweging. Schorsing alimentatiebeschikking onder voorwaarde van het stellen van zekerheid.
Uitspraak
vonnis RECHTBANK ASSEN Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 79410 / KG ZA 10-116 Vonnis in kort geding van 18 mei 2010 in de zaak van [EISER], wonende te [woonplaats], eiser, advocaat mr. J.M. van Duursen, tegen [GEDAAGDE], wonende te [woonplaats], gedaagde, advocaat mr. G.P. Bisschop. Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 28 april 2010; - de mondelinge behandeling op 4 mei 2010; - de pleitnota van de man; - de pleitnota van de vrouw. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Partijen zijn op 4 augustus 2000 met elkaar in het huwelijk getreden. 2.2. Het huwelijk tussen hen is ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Assen van 25 juli 2007 in de registers van de burgerlijke stand op 22 augustus 2007. 2.3. Bij beschikking van 26 september 2007 van de rechtbank Assen is bepaald dat de man vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan de vrouw, voor zover het betreft niet verstreken termijnen - telkens bij vooruitbetaling te voldoen, een bedrag van € 2.542,00 per maand dient te betalen. 2.4. Bij verzoekschrift van 28 februari 2008 heeft de man de rechtbank Assen verzocht voormelde beschikking van 26 september 2007 te wijzigen in die zin dat de alimentatieverplichting van de man met ingang van de datum van indiening van het verzoek, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen tijdstip, op nihil wordt gesteld. De man heeft subsidiair verzocht de alimentatieverplichting wegens gewijzigde omstandigheden nader vast te stellen op € 2.000,00 per maand. 2.5. Bij beschikking van de rechtbank Assen is de man opgedragen feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat de vrouw is gaan samenwonen met een ander als waren zij gehuwd. 2.6. Bij beschikking van 8 juli 2009 heeft de rechtbank Assen daarop het door de man bij voormeld verzoekschrift van 28 februari 2008 verzochte afgewezen. 2.7. De man is op 1 oktober 2009 in beroep gegaan van voormelde beschikking van 8 juli 2009 en heeft het Gerechtshof Leeuwarden verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en te bepalen dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 1 oktober 2007, althans met ingang van de door dit Gerechtshof te bepalen datum is geëindigd en de vrouw te veroordelen om al hetgeen de man met ingang van 1 oktober 2007, althans met ingang van een door het Gerechtshof te bepalen datum, aan de vrouw heeft betaald aan de man terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover steeds van de datum dat de man maandelijks de alimentatie heeft voldaan. 2.8. De vrouw heeft op 26 november 2009 een verweerschrift ingediend, tevens houdende een verzoek te bepalen dat de man vanaf 29 april 2008 - de datum van het zelfstandig verzoek van de vrouw - als uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw , telkens bij vooruitbetaling te voldoen, een bedrag van € 3.436,00 bruto, dan wel een in goede justitie te bepalen bijdrage per maand dient te betalen. 2.9. Vervolgens heeft de man op 6 januari 2010 een verweerschrift in het incidenteel appel ingediend. 2.10. De man is met ingang van 1 februari 2010 opgehouden te voldoen aan de krachtens voormelde beschikking van 26 september 2007 aan hem opgelegde alimentatieverplichting jegens de vrouw. 2.11. De mondelinge behandeling in de hoger beroepprocedure is bepaald op 19 augustus 2010. 2.12. Strongwood Private Investigations, hierna te noemen: Strongwood, heeft op 9 september 2009 rapport uitgebracht van een onderzoek naar de vrouw en naar de heer [derde]. 2.13. Ganzevoort Onderzoek & Recherchebureau, hierna te noemen: Ganzevoort, heeft op 5 januari 2010 een rapport van bevindingen uitgebracht van haar onderzoek naar de vrouw en de heer [derde] voornoemd. 3. Het geschil 3.1. De man vordert samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van voormelde beschikking van 26 september 2007, dan wel een andere voorziening te treffen in die zin dat de man de bij voormelde beschikking vastgestelde alimentatie niet behoeft te betalen. 3.2. De vrouw voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. |
4. De beoordeling De vordering 4.1. De man is met ingang van 1 februari 2010 opgehouden te voldoen aan de bij voormelde beschikking van 26 september 2007 opgelegde alimentatieverplichting en vordert in dit kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van die beschikking. 4.2. De man is van mening dat hij op grond van het door hem in hoger beroep geleverde aanvullende bewijs op goede gronden met ingang van 1 februari 2010 is opgehouden met de betaling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Volgens hem toont dit aanvullende bewijs aan dat in elk geval per 1 februari 2010 daadwerkelijk sprake is van samenleving door de vrouw met een ander, de heer [derde], als waren zij gehuwd, in de zin van artikel 1:160 BW, zodat de verplichting van de man om aan de vrouw levensonderhoud te verschaffen per die datum is geëindigd. Om die reden vordert hij in dit kort geding het treffen van een ordemaatregel, vooruitlopend op de uitspraak in de procedure bij het Gerechtshof, die naar het zich laat aanzien nog geruime tijd op zich zal laten wachten. Prognose uitkomst procedure in hoger beroep 4.3. Door de man is in hoger beroep verzocht de voormelde beschikking van 8 juli 2009 te vernietigen, en daarbij te bepalen dat met ingang van 1 oktober 2007, althans met ingang van de door het Gerechtshof te bepalen datum, de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw is geëindigd. 4.4. Daarmee staat in dit kort geding niet ter beoordeling in hoeverre de tenuitvoerlegging van voormelde beschikking van 26 september 2007 misbruik van bevoegdheid door de vrouw oplevert, maar in hoeverre verwacht mag worden dat de vordering van de man tot wijziging van die beschikking voor wat betreft de periode vanaf 1 februari 2010 door het Gerechtshof zal worden toegewezen. In dat kader dient in dit kort geding een prognose te worden gemaakt van de uitkomst van de procedure in hoger beroep ten aanzien van de door de man gestelde samenleving door de vrouw met [derde], als waren zij gehuwd, in de zin van artikel 1:160 BW, per 1 februari 2010. Samenleven door de vrouw met een ander, als waren zij gehuwd 4.5. Van samenleven door de vrouw met de heer [derde], als waren zij gehuwd, in de zin van artikel 1:160 BW is sprake wanneer een duurzame affectieve relatie tussen hen bestaat, welke meebrengt dat zij elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding met elkaar voeren (HR 9 november 2001, NJ 2001, 691). Vaste rechtspraak is dat dit criterium restrictief dient te worden uitgelegd. 4.6. In de procedure in hoger beroep heeft de man, naast de verklaringen die reeds door hem in eerste aanleg waren overgelegd, negen nieuwe verklaringen overgelegd, alsmede een door Strongwood opgesteld rapport van 9 september 2009, en een rapport van Ganzevoort van 5 januari 2009. 4.7. Overwogen wordt dat de negen door de man in het hoger beroep overgelegde verklaringen niet zo zeer betrekking hebben op de situatie op 1 februari 2010, maar op de situatie jaren eerder, in 2007 en 2008, zodat deze niet direct relevant zijn voor de beoordeling in dit kort geding. De rapporten van Ganzevoort en van Strongwood hebben naar voorlopig oordeel wel betrekking op de situatie per 1 februari 2010. 4.8. De rechtbank Assen heeft in voormelde beschikking van 8 juli 2009 overwogen dat sprake was van samenwoning door de vrouw en [derde] in het huis aan de [adres]. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen nadat zij heeft vastgesteld dat [derde] en de vrouw op hetzelfde adres zijn ingeschreven, dat [derde] zijn bedrijfsmatige activiteiten vanuit dat adres onderneemt en onaannemelijk is geworden dat [derde] feitelijk elders woont. 4.9. De vrouw is in beroep gekomen van dit oordeel. Voor zover zij daarbij betoogt dat [derde] niet in dezelfde woning (meer) woont, maar sinds augustus 2009 een huis te [woonplaats 2] huurt van de heer [verhuurder] is dit naar voorlopig oordeel nog onvoldoende aannemelijk gemaakt. Weliswaar heeft de vrouw een verklaring van [verhuurder], overgelegd door de vrouw als productie 11 bij haar verweerschrift tevens incidenteel beroepschrift, maar een huurovereenkomst en een bewijs van huurbetalingen ontbreken. De verklaring van [derde] zelf kan naar voorlopig oordeel niet tot dit bewijs strekken. Daarbij volgt, zoals hieronder overwogen, uit de rapporten van Ganzevoort en van Strongwood veeleer dat de man feitelijk in de voormelde woning te [woonplaats] woont. 4.10. In het kader van het onderzoek door Ganzevoort is gesproken met de eigenaar van de woning te [woonplaats 2], de heer [eigenaar], die heeft verklaard dat hij deze woning aan [verhuurder] verhuurt. Niet gebleken is dat deze eigenaar op de hoogte is met verhuur van die woning door [verhuurder] aan [derde], hetgeen in geval van onderhuur toch voor de hand zou hebben gelegen. Ganzevoort heeft deze woning te [woonplaats 2] ook een aantal malen op wisselende tijden bezocht en geconstateerd dat [derde] op die momenten daar niet aanwezig was, en dat zich anderen dan [derde] in deze woning ophielden. Daar tegenover staat dat Ganzevoort in het kader van zijn onderzoek ook de voormelde woning aan de [adres] te [woonplaats] heeft bezocht, en [derde] daar wel, tezamen met de vrouw, heeft aangetroffen (29 december 2009 om 10.25 uur, 3 januari 2010 om 13.08 uur). 4.11. Uit het rapport van Strongwood volgt dat in het kader van dat onderzoek contact is opgenomen met de voorzitter van de Vereniging van Huiseigenaren "[adres]" te [woonplaats], die daarbij verklaarde dat de vrouw en [derde] in de woning aan de [adres] wonen. 4.12. Voor het overige heeft de vrouw onvoldoende omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het oordeel van de rechtbank Assen in haar beschikking van 8 juli 2009 dat sprake is van samenwoning door de vrouw en [derde] in de woning aan de [adres] te [woonplaats] niet meer zou hebben te gelden op 1 februari 2010. 4.13. De omstandigheid dat de vrouw en [derde] met elkaar samenwonen in de woning aan de [adres] te [woonplaats], en dat dit ook reeds is geoordeeld door de rechtbank in haar vonnis van 8 juli 2009, veronderstelt naar voorlopig oordeel een tamelijk duurzame tussen hen bestaande affectieve relatie. 4.14. Nu de vrouw en [derde] sinds geruime tijd in dezelfde woning geacht kunnen worden met elkaar samen te leven komt ook minder aannemelijk voor dat zij in dat kader niet ook een gemeenschappelijke huishouding voeren, hetzij dat zij op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. Doordat zij tezamen in dezelfde woning leven maken zij immers gezamenlijk gebruik van alle in die woning aanwezige voorzieningen (inboedel, nutsvoorzieningen). 4.15. Het rapport van bevindingen van Ganzevoort wijst ook op een door de vrouw en [derde] gevoerde gemeenschappelijke huishouding. In het onderzoek dat tot dit rapport heeft geleid is geconstateerd dat de vrouw en [derde] tezamen gebruik maken van de auto van de vrouw, dat de vrouw en [derde] tezamen de hond uitlaten en dat de vrouw [derde] naar het biljarten brengt. 4.16. Door de vrouw zijn in hoger beroep bankafschriften en kwitanties overgelegd waaruit het betalen van huur - in contanten - door de vrouw aan [derde] zou kunnen blijken. In het licht van het vorenstaande zou dit echter evenzeer kunnen worden opgevat als een bijdrage van de vrouw in de kosten van de gezamenlijke huishouding van de vrouw en [derde]. Gezien het vorenstaande is het echter aan de vrouw om het vermoeden dat sprake is van samenleving met [derde] in de zin van artikel 1:160 BW te ontkrachten. 4.17. Op grond van het vorenstaande is naar voorlopig oordeel zeer wel mogelijk dat het Gerechtshof tot het oordeel zal komen dat in elk geval per 1 februari 2010 daadwerkelijk sprake is van samenleving door de vrouw met [derde] als bedoeld in artikel 1:160 BW en dat mitsdien de verplichting van de man bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van dat moment is geëindigd. 4.18. Daarbij wordt overwogen dat de rechter het criterium van artikel 1:160 BW weliswaar restrictief dient uit te leggen, maar dat wanneer eenmaal vaststaat dat sprake is van samenleving in de zin van artikel 1:160 BW de rechter geen vrijheid heeft een andere datum vast te stellen als datum vanaf welke geen levensonderhoud meer verschuldigd is (HR 28 maart 2008, NJ R07/090 HR). Belangenafweging 4.19. Partijen zijn het er wel over eens dat de uitspraak in het hoger beroep nog geruime tijd op zich zal laten wachten. 4.20. Verder wordt in aanmerking genomen dat door de vrouw niet is betwist dat eenmaal door de man aan de vrouw betaalde alimentatiebedragen niet door de vrouw zullen kunnen worden terugbetaald. 4.21. Daartegenover geldt dat de vrouw heeft gesteld dat zij voor haar levensonderhoud op de bijdrage van de man is aangewezen en dat zij daarbuiten geen inkomen heeft. Niet voldoende weersproken is echter dat de vrouw een bijstandsuitkering zou kunnen aanvragen in afwachting van de uitkomst van de procedure in hoger beroep, waarbij, in het geval de man in het ongelijk mocht worden gesteld, deze uitkering zou kunnen worden verhaald op de alsdan nog door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud. 4.22. Naar voorlopig oordeel worden de door de vrouw ter zitting aangevoerde kosten van haar onderhoud, die niet met stukken zijn onderbouwd, geacht te kunnen worden voldaan uit een dergelijke bijstandsuitkering, met name ook wanneer zij gebruik maakt van de haar ter beschikking staande belastingfaciliteiten, zoals huur- en zorgtoeslag. 4.23. Tot slot wordt acht geslagen op het aanbod van de man het door hem maandelijks per 1 februari 2010 verschuldigde alimentatiebedrag te storten op een aparte rekening in afwachting van de uitkomst van de uitspraak in het hoger beroep. 4.24. Onder de voornoemde omstandigheden wordt het belang van de man bij een voorlopige voorziening geacht zwaarder te wegen dan het belang bij de vrouw bij doorbetaling van de alimentatietermijnen. Op grond daarvan zal een voorlopige voorziening worden getroffen in die zin dat tenuitvoerlegging van de beschikking van 26 september 2007 zal worden geschorst onder de voorwaarde dat de man zekerheid stelt voor de nakoming van voormelde beschikking van 26 september 2007 door, tot op het geschil zal zijn beslist, de met ingang van 1 februari 2010 door hem op grond van voormelde beschikking van 26 september 2007 verschuldigde alimentatiebijdragen conform die beschikking te storten op de derdenrekening van zijn advocaat, zoals nader te bepalen in het dictum. Proceskosten 4.25. Omdat partijen gewezen echtelieden zijn, dient iedere partij zijn of haar eigen kosten te dragen. |
5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. schorst de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Assen van 26 september 2007 totdat bij onherroepelijke gerechtelijke uitspraak op het in dit vonnis omschreven geschil tussen partijen zal zijn beslist, onder de voorwaarde dat de man zekerheid stelt voor de voldoening aan voormelde beschikking zoals onder 2. van het dictum is bepaald, 5.2. beveelt de man om zekerheid te stellen voor de vanaf 1 februari 2010 door hem op grond van de beschikking van de rechtbank Assen van 26 september 2007 verschuldigde alimentatietermijnen: - door de reeds verschenen alimentatietermijnen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis; - alsmede de vanaf heden nog te verschijnen alimentatietermijnen overeenkomstig voormelde beschikking van 26 september 2007 bij vooruitbetaling, ten behoeve van de vrouw te storten op de derdenrekening van mr. J.M. van Duursen, de advocaat van de man, met daarbij een onherroepelijke volmacht aan deze advocaat om dat bedrag vast te houden en door te storten aan de vrouw indien de verschuldigdheid daartoe uit hoofde van een onherroepelijke gerechtelijke uitspraak is vastgesteld, 5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, 5.4. wijst af het meer of anders gevorderde. |
-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl