Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO7303, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.029.147/01

Datum uitspraak:08-09-2010
Inhoudsindicatie: Erkenning en verzoek tot vernietiging of nietigverklaring en geslachtsnaamwijziging, gedaan door de moeder.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector


Uitspraak : 8 september 2010
Zaaknummer : 200.029.147/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-6857


[appellant],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.V.S. van Baarle te Utrecht,


Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader;
2. mr. J.I.M. VAN EDE-PAS,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de na te noemen minderjarige,
kantoorhoudende te Gouda,
hierna te noemen: de bijzondere curator;
3. het Openbaar Ministerie,
Arrondissement ’s-Gravenhage, waarvoor in het hoger beroep in de plaats treedt:
Ressortparket ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: het Openbaar Ministerie.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.





PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 19 maart 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 februari 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.

Bij het hof is op 12 februari 2010 de conclusie van de advocaat-generaal namens het Openbaar Ministerie ingekomen. Het Openbaar Ministerie heeft bij brief van 12 februari 2010 medegedeeld dat de advocaat-generaal niet ter terechtzitting zal verschijnen.

Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 14 juli 2009 en 23 februari 2010 aanvullende stukken ingekomen.

De raad voor de kinderbescherming heeft het hof bij brief van 26 april 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.

Op 5 augustus 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en de vader. Voorts is verschenen de bijzondere curator. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.





PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder, tot (naar het hof begrijpt:) nietigverklaring van de erkenning door de vader van de na te noemen minderjarige, dan wel vernietiging van die erkenning, afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.






BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de erkenning door de vader van de minderjarige:
[minderjarige], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige.

2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de erkenning nietig wordt verklaard op grond van artikel 1: 204 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) of de erkenning te vernietigen op grond van artikel 1: 205 BW en het IVRK. Als gevolg van de nietigverklaring dan wel de vernietiging de geslachtsnaam van de minderjarige te wijzigen in [meisjesnaam moeder].

3. De vader heeft ter terechtzitting het beroep van de moeder niet bestreden. De vader acht het in het belang van de minderjarige dat het verzoek van de moeder wordt toegewezen.

4. De bijzonder curator heeft ter terechtzitting het beroep van de moeder, in het belang van de minderjarige, evenmin bestreden. De bijzonder curator stelt dat nu de minderjarige - blijkens de verklaringen van de vader ter terechtzitting - niets meer van hem te verwachten heeft, het in haar belang is dat zij niet meer de bijzondere naam van de vader draagt en dat de banden met hem worden doorgesneden.

Nietigheid van de erkenning

5. De moeder stelt zich in haar eerste grief op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in onderhavige zaak geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. De moeder voert daartoe aan dat zij wel degelijk aan een andere man toestemming tot erkenning heeft gegeven, terwijl de verwekker over had willen gaan tot erkenning en daartoe al stappen had ondernomen. Nu deze handeling vooropgezet was om de biologische vader zijn rechten als ouder te ontnemen is sprake van misbruik van bevoegdheid. In haar tweede grief betoogt de moeder dat de rechtbank het in de eerste grief bedoelde leerstuk a contrario dient toe te passen ten behoeve van een verzoeker die zelf de toestemming tot erkenning heeft gegeven. De moeder voert daartoe aan dat hoewel met de rechtszekerheid niet lichtvaardig moet worden omgesprongen met het tenietdoen van een eenmaal tot stand gekomen afstammingsrelatie, de a contrario toepassing van het leerstuk van misbruik van bevoegdheid in het belang van de minderjarige is, mede ter eerbiediging van haar identiteit, en de moeder beroept zich daarbij op de artikelen 3, 8, 9 en 18 van het IVRK.

6. Het hof stelt voorop dat op basis van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting vast staat dat de vader niet de biologisch vader is van de minderjarige. Het hof overweegt dat indien de moeder misbruik gemaakt heeft van haar bevoegdheid om toestemming tot erkenning te geven doordat de minderjarige - met toestemming van de moeder - door een andere man dan de verwekker is erkend, op grond van de artikelen 1:204 lid 1 onder c juncto 3:13 BW, de verwekker de erkenning door de andere man alsnog kan aantasten door vervangende toestemming tot erkenning aan de rechter te verzoeken op grond van artikel 1:204 lid 3 BW. Wordt deze verleend, dan zal de erkenning door de juridische vader worden doorgehaald. De wetgever heeft hiermee de belangen van de verwekker willen beschermen.

7. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een dergelijk misbruik van bevoegdheid. Ook in hoger beroep kan niet worden aangenomen dat de moeder bij het verlenen van de toestemming aan de vader geen enkel rechtens te respecteren belang had, en zodoende misbruik zou hebben gemaakt van haar bevoegdheden te dezer zake, waaruit volgt dat de aan de vader gegeven toestemming tot erkenning van de minderjarige niet uitsluitend is gegeven met het doel de door de verwekker mogelijk gewenste erkenning te doorkruisen.

8. De tweede grief van de moeder, inhoudende dat voormeld leerstuk mede op grond van het bepaalde in de artikelen 3, 8, 9 en 18 van het IVRK in het belang van de minderjarige a contrario dient te worden toegepast, faalt eveneens. Nu het leerstuk van misbruik van bevoegdheid - zoals blijkt uit jurisprudentie - is bedoeld ter bescherming van de belangen van de verwekker bij erkenning van een biologisch kind, laat artikel 1:204 BW geen ruimte om dit leerstuk a contrario toe te passen ten behoeve van de moeder die zelf de toestemming tot erkenning heeft gegeven. Het vorenstaande geldt te meer nu de moeder zich vergeefs erop beroept dat haar eigen handelen misbruik van bevoegdheid zou opleveren. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank dan ook terecht overwogen dat dit haar rechtsvormende taak te buiten gaat. Evenmin maakt het bepaalde in de artikelen 3 en 8 van het IVRK dat een a contrario redenering dient te worden toegepast nu artikel 3 lid 1 van het IVRK de algemene richtlijn voor de uitleg en tenuitvoerlegging van het verdrag bevat dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind een eerste overweging dienen te vormen . Het belang van de minderjarige heeft overigens geen absolute voorrang boven andere belangen ("a primary consideration"). Artikel 8 van het IVRK ziet op het recht van het kind zijn of haar identiteit te behouden, met inbegrip van naam, nationaliteit en familiebetrekkingen, zoals wettelijk erkend zonder onrechtmatige inmenging. Niet valt in te zien dat, en op welke wijze, dit recht geschonden zou worden wanneer de minderjarige door de vader wordt erkend. Het beroep van de moeder op de artikelen 9 en 18 van het IVRK faalt eveneens nu de inbreuk die de erkenning door de vader mogelijk maakt op het nieuwe gezinsleven van de minderjarige en de moeder, wordt gerechtvaardigd door de noodzaak tot bescherming van de belangen van de minderjarige en er is geen sprake van miskenning van de in artikel 18 lid 1 van het IVRK bedoelde gelijkwaardigheid van de ouders.

Vernietiging van de erkenning

9. In haar derde grief stelt de moeder dat zij heeft gedwaald betreffende de gevolgen die de erkenning voor de vader zou hebben en dat zij heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan ingegeven is door angst.

10. Het hof stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 1:205 lid 1, aanhef en onder c BW een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind, bij de rechtbank kan worden ingediend door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of - tijdens haar minderjarigheid - door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen.

11. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat niet is gebleken dat de moeder op het moment dat zij haar toestemming tot de erkenning heeft gegeven door dwaling omtrent de noodzaak voor of de gevolgen van de erkenning daartoe is bewogen. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne, nu het hof in hoger beroep niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een andersluidend oordeel leiden. Daartoe neemt het hof mede in aanmerking dat ook in hoger beroep niet is gebleken dat anderhalf jaar na dato van de door de moeder overgelegde processen-verbaal van mishandeling tegen de verwekker, de moeder nog steeds uit angst voor de verwekker handelde en zo toestemming aan de vader heeft gegeven voor de erkenning. Daarbij komt dat indien de moeder zich tevoren behoorlijk door een deskundige had doen voorlichten, voorkomen had kunnen worden dat zij niet zou hebben geweten welke de juridische gevolgen van de toestemming tot erkenning zouden zijn. De derde grief van de moeder faalt derhalve ook.

12. Mitsdien wordt als volgt beslist.





BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Husson en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl