Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN8450, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.041.461/01

Datum uitspraak: 01-09-2010
Inhoudsindicatie: De wijziging van omstandigheden in artikel 1:253n BW: de scheiding en het gegeven dat nadien is gebleken dat overleg niet mogelijk, dan wel uiterst lastig is, vormen een wijziging van omstandigheden als hier bedoeld.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector


Uitspraak : 1 september 2010
Zaaknummer : 200.041.461/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 09-87


[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.W.M. Kromme te Ridderkerk,

tegen

[geďntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.M.A.E. d’Hamecourt-Broekmans te Rotterdam.


In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.





PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 25 augustus 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 juni 2009 van de rechtbank Rotterdam.

De moeder heeft op 13 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de hierna te noemen minderjarige is bij het hof op 11 mei 2010 een brief ingekomen waarin hij zijn mening ten aanzien van het gezag heeft kenbaar gemaakt.

Op 16 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens de raad: de heer M.C. Dors. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.





PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – het gezamenlijk gezag beëindigd en bepaald dat het gezag over de minderjarige voortaan aan de moeder toekomt.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.





BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het ouderlijk gezag ten aanzien van de minderjarige [minderjarige], geboren in 1996 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige). De minderjarige verblijft bij de moeder.
De vader en de moeder zijn op 18 augustus 1995 gehuwd. Uit hun huwelijk is de minderjarige geboren. Op 8 juni 1998 is het huwelijk ontbonden door inschrijving van de beschikking van 11 mei 1998 in de registers van de burgerlijke stand.

2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de moeder alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek van de moeder af te wijzen en haar te veroordelen in de kosten van beide instanties, een en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.

3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren, hem althans dit beroep te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en voorts de vader te veroordelen in de kosten in beide instanties.

4. In zijn eerste grief betoogt de vader dat de moeder in haar inleidende verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard op grond van het feit dat zij heeft nagelaten in haar verzoek te stellen dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.

5. De moeder heeft de eerste grief van de vader bestreden en gesteld dat uit het door haar bij de rechtbank ingediende verzoekschrift blijkt dat de omstandigheden nadien zijn gewijzigd.

6. Het hof overweegt als volgt. De vader en de moeder hebben gedurende hun huwelijk gezamenlijk het gezag over de minderjarige vanaf zijn geboorte uitgeoefend. Na de ontbinding van het huwelijk is dit (van rechtswege, artikel 1:251 lid 2 Burgerlijk Wetboek, verder BW) zo gebleven. Noch in de echtscheidingsbeschikkking, noch in een latere beschikking in de echtscheidingsprocedure is een beslissing omtrent dit gezag genomen. Krachtens artikel 1:253n BW kan de rechter het gezamenlijk gezag als bedoeld in artikel 1:251 lid 2 BW (abusievelijk heeft de wetgever naar artikel 1:251a eerste lid verwezen) beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. Artikel 1:251a, eerste en derde lid BW is van overeenkomstige toepassing verklaard. Anders dan de vader is het hof van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. De moeder is zelf van mening dat in de jaren na de scheiding is gebleken dat met de vader geen enkel overleg mogelijk is. De scheiding en het gegeven dat nadien is gebleken dat overleg niet mogelijk dan wel uiterst lastig is vormen een wijziging van omstandigheden als in artikel 1:253n BW bedoeld.

7. De vader stelt zich – kort samengevat – in zijn tweede tot en met vijfde grief, die zich naar het oordeel van het hof voor gezamenlijke behandeling lenen, op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag heeft beëindigd en de moeder heeft belast met het gezag over de minderjarige. Hij voert daartoe aan dat de bestreden beslissing is gebaseerd op onjuiste feiten en dat deze beslissing gebrekkig is gemotiveerd. De vader is van goede wil en de afgelopen tien jaren zijn, behoudens een eenmalig handtekeningenincident, goed verlopen. Voorts beroept hij zich op een uitspraak van het hof van 9 april 2008.

8. De moeder heeft vorenstaande grieven gemotiveerd bestreden. Zij heeft gesteld dat de vader heeft nagelaten te stellen welke feiten onjuist zijn. Voorts deelt zij de mening van de vader dat de bestreden beschikking onvoldoende is gemotiveerd, niet. In het verleden is gebleken dat de vader niet van goede wil is, aldus de moeder. Zij ziet geen verband met de door de vader aangehaalde uitspraak.

9. Het hof overweegt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting als volgt. Gezamenlijk gezag vereist naar het oordeel van het hof dat de vader en moeder in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van belang over de minderjarige in overleg kunnen nemen, althans dat zij ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen. Het hof stelt vast dat de ouders daartoe niet in staat zijn. Zo heeft de vader in de periode van december 2006 tot juni 2007 geweigerd medewerking te verlenen aan de verkrijging van een paspoort door de moeder. Daarnaast hebben de ouders recent nog, in aanwezigheid van de minderjarige, een dispuut gehad over het zakgeld van de minderjarige. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de problemen tussen de vader en de moeder structureel en dermate ernstig zijn dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders indien de ouders het gezamenlijk gezag blijven uitoefenen. Bovendien is voor het hof, nu de ouders ter terechtzitting hebben verklaard dat het niet goed gaat met de minderjarige, in voldoende mate komen vast te staan dat de minderjarige inmiddels reeds klem of verloren tussen hen is geraakt. Aangezien beide ouders er blijk van geven niet bereid of in staat te zijn een stap terug te doen in de wijze waarop zij de gezagsuitoefening ten aanzien van de minderjarige in praktijk brengen, dient er een voorziening getroffen te worden die de minderjarige uit deze positie haalt. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank terecht het gezamenlijk gezag heeft beëindigd.

12. Het hof heeft vastgesteld dat beide ouders, dus ook de moeder, bijdragen aan de voor de minderjarige ontstane en niet gewenste situatie. Zo heeft zij, een dag nadat de vader de minderjarige een bedrag van € 10,- had gegeven voor Koninginnedag, de vader bezocht en het bedrag van € 10,- weer teruggegeven. Daarbij is tussen partijen - in aanwezigheid van de minderjarige - over en weer ruzie ontstaan. Het hof is van oordeel dat de moeder door op deze wijze te handelen niet op verantwoorde wijze invulling geeft aan haar rol als gezagsdragende ouder. Toch ziet het hof, nu de minderjarige bij de moeder verblijft en zij hem sinds de echtscheiding feitelijk heeft verzorgd en opgevoed, geen andere mogelijkheid dan de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de minderjarige, die inmiddels veertien is, schriftelijk heeft verklaard dat hij geen wijziging wil van de situatie zoals deze is vastgesteld door de rechtbank, aangezien het, naar zijn mening, nu goed verloopt. De duidelijkheid die de nieuwe situatie voor de minderjarige met zich brengt en door hem kennelijk ook zo beleefd wordt, acht het hof meer in diens belang dan de voortdurende strijd tussen twee gezagsdragende ouders, die het onderling niet eens kunnen worden en de nadelige gevolgen daarvan voor rekening van de minderjarige laten.

13. Het hof ziet geen aanleiding om de moeder of de vader te veroordelen in de kosten van de procedure en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren. Het verzoek van de vader tot veroordeling van de moeder in de proceskosten en het verzoek van de moeder tot veroordeling van de vader in de proceskosten, zal het hof dan ook afwijzen.

14. Het hof zal dan ook als volgt beslissen.





BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Van Leuven en Van der Burght, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl