Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

JN: BO9065, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.017.540

Datum uitspraak: 27-10-2010
Inhoudsindicatie: Gezag, omgang, verblijfplaats, bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. Ten aanzien van het gezamenlijk gezag: bepaling dat de moeder exclusief bevoegd is beslissingen te nemen op het gebied van de gezondheid van de minderjarigen.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector


Uitspraak : 27 oktober 2010
Zaaknummer : 200.017.540/01
Rekestnrs. rechtbank : FA RK 06-4713, 06-4782, 06-4695 en 07-7301


[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.M. Both te Utrecht,

tegen

[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.F.M. van Weegberg te ‘s-Gravenhage.


In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.

Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is opgeroepen:
Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Rijnland,
kantoorhoudende te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg.





VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 1 april 2009, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die tussenbeschikking is een deskundigenbericht gelast en is tot deskundige benoemd drs. B.A. de Vries. Iedere verdere beslissing betreffende het gezag, de hoofdverblijfplaats, de omgang en bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding is aangehouden,

Bij faxbericht van 17 februari 2010 heeft de deskundige het hof bericht over de voortgang van het ouderschapsonderzoek.
Bij faxbericht van 30 maart 2010 heeft Jeugdzorg het hof bericht over de voortgang van het ouderschapsonderzoek.

Het op 6 en 17 juni 2010 opgemaakte deskundigenbericht en de factuur van de deskundige zijn bij het hof ingekomen.

Bij brief, ingekomen bij het hof op 28 april 2010, heeft de advocaat van de vader om een vervroegde mondelinge behandeling verzocht. Dit is afgewezen.

Op 6 augustus 2010 zijn van de zijde van de vader aanvullende stukken bij het hof ingekomen.

Op 6 augustus 2010 zijn van de zijde van de moeder aanvullende stukken bij het hof ingekomen.

Op 18 augustus 2010 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: mevrouw R.V.M. Heite en mevrouw F. Rekka. Namens de raad is verschenen: de heer R. van der Touw. Voorts is verschenen: mevrouw drs. B.A. de Vries, ouderschapsdeskundige. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.





VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil zijn het gezag over en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum] 1999, te [geboorteplaats], hierna: [minderjarige 1], en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2001, te [geboorteplaats] hierna: [minderjarige 2] en gezamenlijk: de minderjarigen, alsmede de omgangsregeling en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarigen. De minderjarigen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder. De moeder heeft sinds de bestreden beschikking het eenhoofdig gezag over de minderjarigen.

2. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat partijen al vanaf 2003 aan het strijden zijn over de hoofdverblijfplaats, het gezag over de minderjarigen, de kinderalimentatie en de omgang.
Om de verhouding tussen de ouders te verbeteren en hun onderlinge verhouding als ouders van de minderjarigen te herdefiniëren, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage bij tussenbeschikking van 11 januari 2007 partijen verwezen naar een mediator om te trachten hun geschillen door middel van mediation tot een oplossing te brengen. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen. Vervolgens heeft de rechtbank ’s-Gravenhage bij tussenbeschikking van 6 juni 2007 de raad verzocht om een onderzoek te verrichten naar de minderjarigen. De rapportage van de raad aan de rechtbank dateert van 28 april 2008.
Bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 juni 2008 is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen uitgesproken tot 11 juni 2009. Deze ondertoezichtstelling is daarna nog tweemaal verlengd en loopt thans nog tot 11 juni 2011.
Het hof heeft bij voormelde tussenbeschikking van 1 april 2009 voormeld deskundigenonderzoek gelast. Partijen zijn daartoe naar een door het hof benoemde deskundige verwezen die door het hof is belast met het uitvoeren van een ouderschapsonderzoek, waarvan bemiddeling deel uitmaakt. De deskundige heeft op grond van de door het hof in zijn tussenbeschikking geformuleerde vragen haar onderzoek verricht.
Uit de rapportage van de deskundige is het hof gebleken dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen ten aanzien van de punten die hen verdeeld houden.

3. Het hof zal hierna de geschilpunten afzonderlijk bespreken.

Gezag

4. In zijn eerste grief en vierde grief, die het hof gezamenlijk zal behandelen, stelt de vader – kort samengevat – dat de rechtbank ten onrechte de moeder met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen heeft belast omdat de minderjarigen al het grootste gedeelte van de tijd bij de moeder doorbrachten waardoor toekenning van het eenhoofdig gezag de minste verandering voor de minderjarigen met zich mee zou brengen. Volgens de vader is de beslissing van de rechtbank erg ingrijpend voor hem en voor de minderjarigen. Zeker nu het om twee jongens gaat, bij wie de vaderrol van essentieel belang is voor een evenwichtige uitgroei naar volwassenheid. Daarnaast is de overweging van de rechtbank dat de minderjarigen al meer bij de moeder verblijven volgens de vader onvoldoende om een dergelijke ingrijpende beslissing te dragen. Voorts betoogt de vader dat, nu de moeder is gaan samenwonen met haar nieuwe partner en ook nog is verhuisd, er ook bij haar thuis veel voor de minderjarigen is veranderd. Ook is [minderjarige 2] van school veranderd.
Verder brengt de vader naar voren dat de rechtbank geheel voorbij is gegaan aan het advies van de raad voor de kinderbescherming om ieder der ouders te belasten met het eenhoofdig gezag over één van de minderjarigen. De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd betwist.

5. Het hof overweegt als volgt. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking.

6. Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wettelijke regeling is dat ouders die tijdens het huwelijk gezamenlijk gezag hebben, dit gezag gezamenlijk blijven uitoefenen na de ontbinding van hun huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed.
Partijen verzoeken in deze procedure ieder voor zich het gezamenlijk gezag over de kinderen te beëindigen en dit aan één ouder op te dragen. Het betreft hier niet een verzoek in het kader van de echtscheidingsprocedure, zodat artikel 1:253n BW op de onderhavige zaak van toepassing is. Krachtens deze bepaling kan de rechtbank het gezamenlijk gezag, bedoeld in - voorzover hier van belang - artikel 1:251, eerste lid, BW (hof: de wetgever moet hier bedoeld hebben: 251 tweede lid), beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Het eerste en derde lid van artikel 1:251a BW zijn van overeenkomstige toepassing. De rechter kan derhalve, indien sprake is van het hanteren van onjuiste of onvolledige gegevens bij de beschikking van dit hof van 30 november 2005, dan wel van nadien veranderde omstandigheden, bepalen dat het gezag over een kind aan een ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Het hof overweegt omtrent het vereiste van artikel 1:253n BW het volgende: in de beschikking van dit hof van 30 november 2005 (de laatste “latere” beschikking in de zin van artikel 1:251a, tweede lid, BW) is een ouderschapsregeling vastgesteld waarbij het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat partijen respect dienen te hebben voor de rol die zij jegens elkaar hebben als verzorgende ouder van de kinderen. Nu, in 2010, kan worden vastgesteld dat de ouders er niet in zijn geslaagd dit uitgangspunt te vervullen, zodat het hof in dat opzicht van een veronderstelling is uitgegaan, die niet is waargemaakt, waarmede voldoende is komen vast te staan dat het hof van een onjuist gegeven is uitgegaan, namelijk dat doorgaans na de scheidingscrisis de ouderlijke betrekkingen normaliseren.

7. Uit het verhandelde ter terechtzitting en uit de stukken, in het bijzonder uit het deskundigenrapport van de deskundige mevrouw De Vries, is het hof gebleken dat beide partijen individueel geschikt zijn voor hun taak als ouder. Zij tonen veel liefde voor en betrokkenheid bij de minderjarigen. De deskundige heeft op grond van observaties de indruk gekregen dat beide partijen ieder voor zich in staat zijn om de minderjarigen veiligheid te bieden. Ook tonen zij betrokkenheid bij de schoolprestaties van de minderjarigen
Voor een gezamenlijk gezag is ook vereist dat beide ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke uitoefening van dat gezag en dat veronderstelt weer dat beide ouders in staat zijn goed met elkaar te communiceren waar het de uitoefening van het gezamenlijk gezag betreft tenminste in belangrijke aangelegenheden. In dit geval spitsen de communicatieproblemen van de beide ouders zich in het bijzonder toe op de medische zorg en behandeling van de kinderen. Hoewel het aan het hof op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat beide ouders daarbij uitsluitend het belang van hun kinderen voor ogen hebben, belemmeren zij elkaar ernstig waar het de medische zorg en behandeling van hun kinderen betreft. Voor de minderjarigen brengt dit een onaanvaardbaar risico mee. Omdat het ook in het belang van de minderjarigen is, dat slechts in uitzonderingsgevallen het gezag wordt toegekend aan een van de ouders – welke zich in dit geval beiden kwalificeren als liefdevolle en verantwoordelijke ouders – , zal het hof het gezamenlijk gezag van partijen laten voortduren, met dien verstande dat het hof op de voet van artikel 1:253a BW een regeling zal geven voor de geschillen tussen de ouders waar het de medische aangelegenheden met betrekking tot de minderjarigen betreft. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag dan ook vernietigen en de verzoeken van de moeder en de vader alsnog afwijzen. Dat het hof de beslissingsbevoegdheid op dit onderwerp bij de moeder legt volgt uit hetgeen hierna onder ‘hoofdverblijfplaats’ is opgenomen.

Geschillenregeling
8. Door middel van het ouderschapsonderzoek heeft het hof getracht de ouders tot elkaar te brengen waar het het ouderlijk gezag betreft onder meer met betrekking tot de medische aangelegenheden inzake de minderjarigen. Ter terechtzitting is dat wederom tevergeefs getracht. Partijen hebben weliswaar niet uitdrukkelijk verzocht om een geschillenbeslechting op de voet van artikel 1:253a BW, maar zulk een verzoek van ieder van hen vloeit onmiskenbaar voort uit hun stellingen voor het geval zij op grond van de beslissing van het hof het gezamenlijk ouderlijk gezag zouden (moeten) uitoefenen. Het hof verwijst in dit opzicht ook naar artikel 25 Rv. Zoals hiervoor overwogen worden partijen ernstig verdeeld door en communiceren zij uiterst gebrekkig over de vraag welke medische zorg de minderjarigen nodig hebben of welke overige hulpverlening voor de minderjarigen geïndiceerd is. Zij kunnen ter zake niet tot een vergelijk komen. Naar het oordeel van het hof staat vast dat de minderjarigen deze hulp en zorg nodig hebben. Gelet hierop en op het verhandelde tijdens de parlementaire behandeling van artikel 1:253a BW (Tweede Kamer, zitting 1979/1980, 16 247, nrs. 3-4, pagina 6), acht het hof het wenselijk om in het belang
van de minderjarigen te bepalen dat alleen de moeder beslissingsbevoegd is ten aanzien van medische aangelegenheden de minderjarigen betreffende. Onder medische aangelegenheden vallen in ieder geval, doch niet uitsluitend handelingen die zijn voorbehouden aan beroepsbeoefenaren die vallen onder het bereik van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Daarbij overweegt het hof dat de moeder de vader steeds volledig en tijdig zal informeren over de medische aangelegenheden met betrekking tot de minderjarigen.

Hoofdverblijfplaats

9. Ingevolge artikel 1:253a, tweede lid BW, zoals dit sedert 1 maart 2009 luidt, kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het (gezamenlijk) ouderlijk gezag, welke regeling blijkens lid 2 sub b kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.

10. Het hof constateert dat de minderjarigen inmiddels ruim twee jaar bij de moeder wonen. De moeder vormt met de minderjarigen, haar nieuwe partner en de minderjarigen een gezin. Niet is gebleken dat het bij de moeder niet goed gaat met de minderjarigen of dat de moeder tekort schiet in de opvoeding en verzorging van de minderjarigen. Jeugdzorg heeft dit ter terechtzitting bij het hof bevestigd. Het hof acht het van belang dat de huidige regelmaat blijft bestaan in het leven van de minderjarigen. In hetgeen de vader heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding anders te oordelen gelet op het belang van de minderjarigen. Het hof zal de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen dan ook bij de moeder bepalen.

Omgang (als onderdeel van de zorg- en opvoedingstaken: contact)

11. In zijn tweede grief betoogt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de omgangsregeling moet worden beperkt tot één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school. Volgens de vader bestaat er geen enkele rechtvaardigingsgrond om hem op deze wijze af te straffen. Hij stelt dat de rechtbank de beslissing niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Hij verzoekt het hof om een omgangsregeling vast te stellen in die zin dat de minderjarigen om de week van maandag uit school tot maandagochtend naar school bij de vader verblijven respectievelijk bij de moeder verblijven. In grief drie stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte de vakantieregeling heeft gewijzigd. Volgens de vader was de vakantieregeling de enige regeling die goed liep tussen partijen. Verder stelt de vader dat de rechtbank onvoldoende motiveert waarom de regeling gewijzigd moest worden.

12. De moeder heeft de stellingen van de vader ten aanzien van de omgang gemotiveerd bestreden. Zij betoogt ten aanzien van de vakantieregeling dat deze regeling in de beschikking van dit hof van 30 november 2005 is vastgesteld, en door de rechtbank in de bestreden beschikking is overgenomen. Volgens de moeder is de uitbreiding van de omgangsregeling en wijziging van de vakantieregeling, die goed verloopt, niet in het belang van de minderjarigen.

13. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de hiervoor onder 5 genoemde nieuwe wet en de daarin gebezigde wettelijke terminologie zal het hof in deze zaak, daar waar partijen de term “omgang” hanteren deze opvatten in de betekenis van “toedeling van de zorg- en opvoedingstaken”, in het hierna volgende eenvoudigheidshalve aangeduid met het begrip contact of contactregeling.

14. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting oordeelt het hof dat de rechtbank ten aanzien van de contactregeling op goede gronden heeft overwogen en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. De vader heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. Evenmin zijn het hof aanwijzingen voor het bestaan van dergelijke feiten of omstandigheden gebleken. Bij zijn oordeel laat het hof nog meewegen dat gebleken is dat het van belang is voor de minderjarigen dat zij rust genieten. Het vaak moeten wisselen tussen de (huizen van de) ouders acht het hof niet in het belang van de minderjarigen. Gelet op het vorenstaande en nu de huidige contactregeling goed verloopt, ziet het hof geen reden om de door de rechtbank vastgestelde contactregeling te vernietigen.

15. Voor wat betreft de vakantieregeling overweegt het hof als volgt. De vader heeft verzocht om een vakantieregeling te bepalen inhoudende dat de minderjarigen gedurende de vakanties zullen zijn:
alle voorjaarsvakanties bij de vader;
in de meivakantie: de eerste week bij de moeder, de tweede week bij de vader;
in de zomervakantie: de eerste, de vijfde en de zesde week bij de moeder, de tweede, derde en vierde week bij de vader;
in de herfstvakantie bij de moeder;
in de kerstvakantie een week bij de vader en een week bij de moeder;
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat de minderjarigen de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader doorbrengen.

Ten aanzien van de zomervakantie heeft de vader, daarnaar gevraagd door het hof, verklaard dat hij voornoemde verdeling van de zomervakantie voorstelt omdat deze verdeling ooit zo door de moeder is verzocht en zo ook wordt uitgevoerd. Deze verdeling verloopt voor beide partijen en de minderjarigen naar wens. De moeder heeft dat ter terechtzitting beaamd. Het hof zal nu partijen het hierover eens zijn, de zomervakantie als volgt vaststellen: de minderjarigen brengen de eerste, de vijfde en de zesde week bij de moeder door en de tweede, derde en vierde week bij de vader.

Kinderalimentatie

Ingangsdatum

16. De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de kinderalimentatie van 9 juli 2008 is tussen partijen niet in geschil.

Eigen aandeel in de kosten van de kinderen (behoefte)

17. In zijn zesde grief betwist de vader dat de behoefte van de minderjarigen gebaseerd kan worden op een netto gezinsinkomen van € 5.600,- per maand. Hij stelt dat hij slechts tijdelijk een hoog inkomen heeft gehad en dat de minderjarigen niet aan het hoge inkomenniveau zoals de Nibud-norm veronderstelt zijn gewend. De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.


18. Het hof overweegt als volgt. Bij de vaststelling van de behoefte aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen hanteert het hof de uitgangspunten zoals deze zijn neergelegd in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen van het NIBUD.

Daarbij dient als uitgangspunt te gelden het gezamenlijk netto inkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen. De vader heeft weliswaar betwist dat het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het uiteengaan € 5.600,- per maand bedroeg, maar hij heeft nagelaten te stellen hoe hoog het netto gezinsinkomen per maand dan wel was. Daarnaast heeft hij geen stukken overgelegd waaruit het gezamenlijk netto inkomen is af te leiden. Onder deze omstandigheden en nu de man in de door hem bij brief van 6 augustus 2010 overgelegde draagkrachtberekening (productie 61) zelf ook uitgaat van een netto gezinsinkomen van € 5.600,- per maand, zal het hof hiervan ook uitgaan. Nu voor het overige de behoefte door de vader niet wordt betwist, zal het hof de behoefte van de minderjarigen vaststellen op de door de rechtbank aan het netto gezinsinkomen van € 5.600,- per maand gekoppelde behoefte van € 680,- per maand per kind.

19. Het hof leest de zevende grief van de vader zo dat hij bedoelt te stellen dat de moeder eveneens een bijdrage kan leveren in de kosten van de minderjarigen. De moeder heeft dit betwist.
lvorens in te gaan op voornoemde grief ziet het hof aanleiding om eerst te beoordelen of de man draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen aan de vrouw.

Draagkracht vader

20. Naar het oordeel van het hof dient met ingang van 1 maart 2009 de draagkracht van de vader beoordeeld te worden aan de hand van de hiervoor genoemde nieuwe wetgeving. Dit brengt mee dat bij de berekening van de draagkracht van de vader met ingang van 1 maart 2009 uitgegaan moet worden van de norm van een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70%. Ook dienen de kosten van alle kinderen uit de draagkracht te worden voldaan.
Gelet op het voorgaande, almede op de ingangsdatum van 9 juli 2008 en de geboorte van de zoon van de vader en zijn nieuwe partner op 6 november 2008, zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de vader de volgende periodes onderscheiden:
- de periode met ingang van 9 juli 2008 tot 6 november 2008.
- de periode met ingang van 6 november 2008 tot 1 maart 2009;
- de periode met ingang van 1 maart 2009.

Periode met ingang van 9 juli 2008 tot 6 november 2008

Inkomen

Verdiencapaciteit

21. Het hof is van oordeel dat de vader voldoende inzicht heeft gegeven in zijn arbeidsverleden, de daarbij spelende omstandigheden en de thans aanwezige mogelijkheden om zijn verdiencapaciteit te vergroten. Het hof ziet geen aanleiding om van een hogere verdiencapaciteit uit te gaan dan de vader thans benut.

22. Voor het bepalen van de draagkracht van de vader zal het hof uitgaan van het jaarinkomen van de vader zoals dit uit de bij brief van 16 februari 2009 overgelegde jaaropgave 2008 blijkt.

Nieuwe partner vader

23. Het hof gaat er bij de berekening van de draagkracht van de vader in deze periode vanuit dat de nieuwe partner van de vader in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.

Lasten

Woonlasten

24. Het hof gaat uit van een rente op de hypothecaire lening van € 14.611,80 per jaar zoals blijkt uit productie 23 bij de brief van de vader van 16 februari 2009. Gelet op het hiervoor overwogene omtrent de nieuwe partner van de vader zal het hof bij de draagkrachtberekening zoals te doen gebruikelijk rekening houden met de helft van dit bedrag, zijnde € 7.306,- per jaar. Ook houdt het hof rekening met de helft van het eigenwoning forfait, zijnde na deling € 1.705,- per jaar en met de helft van het forfait overige eigenaarslasten, ten bedrage van € 48,- per maand.

Ziektekosten

25. Uit de door de vader overgelegde polis van [naam maatschappij] van 6 november 2008 (productie 52 bij de brief van de vader van 6 augustus 2010) blijkt dat de vader voor zichzelf vanaf november 2008 een premie zorgverzekering betaalt van afgerond € 93,- per maand. Nu er door de vader geen andere polis zorgverzekering is overgelegd en dit bedrag het hof redelijk voorkomt, zal het hof hiervan uitgaan. Voorts houdt het hof rekening met het verplicht eigen risico van € 13,- per maand en de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van € 104,- per maand, zoals blijkt uit de door de vader opgestelde draagkrachtberekening.

Kosten kinderopvang

26. Nu de zoon van de vader en zijn nieuwe partner in deze periode nog niet is geboren, zal het hof geen rekening houden met de kosten van kinderopvang.

Omgangskosten

27. De vader heeft in zijn draagkrachtberekening omgangskosten opgevoerd van € 120,- per maand voor beide kinderen. De hoogte van dit bedrag is niet weersproken zodat het hof hiermee rekening zal houden.

Premie levensverzekering

28. Het hof zal de premies die de vader voor de levensverzekering van de minderjarigen betaalt, buiten beschouwing laten nu deze premies naar het oordeel geen noodzakelijke last vormen die voorrang zouden moeten hebben op de onderhoudsverplichting van de vader jegens de minderjarigen.

Overig

29. Voor het overige zal het hof uitgaan van de bijstandsnorm van een alleenstaande, een draagkrachtpercentage van 60% en de gebruikelijke heffingskortingen.

30. Uitgaande van hetgeen hiervoor is overwogen over de draagkracht van de vader, heeft de vader in deze periode geen draagkracht om kinderalimentatie te betalen.

Periode met ingang van 6 november 2008 tot 1 maart 2009

31. Het hof zal in deze periode rekening houden met de bijstandsnorm van een alleenstaande ouder en een draagkrachtpercentage van 45%. Voor het overige houdt het hof rekening met hetzelfde inkomen en dezelfde lasten als in de voorgaande periode. Ten aanzien van de kinderopvangkosten gaat het hof ervan uit dat de nieuwe partner in deze periode nog met zwangerschapsverlof is zodat er geen opvang nodig is voor de zoon van de vader en zijn nieuwe partner en er dus geen opvangkosten worden gemaakt.

32. Uitgaande van het hiervoor overwogene heeft de vader ook in deze periode geen draagkracht om kinderalimentatie voor de minderjarigen te betalen.

Periode met ingang van 1 maart 2009

Inkomen

33. Het hof is van oordeel dat de vader ook voor deze periode voldoende inzicht heeft gegeven in zijn arbeidsverleden, de daarbij spelende omstandigheden en de thans aanwezige mogelijkheden om zijn verdiencapaciteit te vergroten. Het hof ziet geen aanleiding om van een hogere verdiencapaciteit uit te gaan dan de vader thans benut.
Voor het bepalen van de draagkracht van de vader zal het hof uitgaan van het jaarinkomen van de vader zoals dit uit de bij brief van 6 augustus 2010 overgelegde jaaropgaven 2009 blijkt, zijnde totaal € 19.402 bruto per jaar.

Nieuwe partner vader

34. Het hof gaat er nog steeds van uit dat de nieuwe partner in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Weliswaar is zij op 9 december 2009 werkloos geraakt, maar uit de overgelegde stukken is gebleken dat zij een WW-uitkering ontvangt, zodat zij daarvan nog steeds in haar eigen onderhoud kan voorzien.

Woonlasten

35. Het hof gaat uit van de eerder genoemde rentelasten op de hypothecaire lening van € 14.611,80 per jaar zoals blijkt uit productie 23 bij de brief van de vader van 16 februari 2009. Het hof is van oordeel dat de noodzaak van de verhoging van die rentelasten door de vader niet is aangetoond en dat deze verhoging niet ten koste zou moeten gaan van de onderhoudsplicht van de vader jegens de minderjarigen. Gelet hierop alsmede gelet op het hiervoor overwogene, omtrent de nieuwe partner van de vader, zal het hof bij de draagkrachtberekening zoals te doen gebruikelijk rekening houden met de helft van voornoemd bedrag, zijnde € 7.306,- per jaar. Ook houdt het hof rekening met de helft van het eigenwoningforfait, zijnde na deling € 1.705,- per jaar en met de helft van het forfait overige eigenaarslasten, ten bedrage van € 48,- per maand.

Ziektekosten

36. Uit de door de vader overgelegde polis van [naam maatschappij] van 6 november 2008 (productie 52 bij de brief van de vader van 6 augustus 2010) blijkt dat de vader voor zichzelf vanaf november 2008 een premie zorgverzekering betaalt van afgerond € 93,- per maand. Nu dit bedrag het hof redelijk voorkomt en er geen recentere stukken waaruit de premie zorgverzekering van de vader blijkt zijn overgelegd, zal het hof hiervan uitgaan. Voorts houdt het hof rekening met het verplicht eigen risico van € 13,- per maand en de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van € 104,- per maand, zoals blijkt uit de door de vader overgelegde jaaropgaven 2009.

Kosten kinderopvang

37. Nu de vader in de door hem bij brief van 6 augustus 2010 overgelegde draagkrachtberekening geen kosten voor kinderopvang meer opneemt en gebleken is dat zijn nieuwe partner vanaf december 2009 werkloos is en derhalve thuis is en voor hun zoon kan zorgen, zal het hof geen rekening houden met kosten van kinderopvang.

Omgangskosten

38. De vader heeft in zijn draagkracht omgangskosten opgevoerd van € 120,- per maand voor beide kinderen. De hoogte van dit bedrag is niet weersproken zodat het hof hiermee rekening zal houden.

Premie levensverzekering

39. Het hof zal de premies die de vader voor de levensverzekering van de minderjarigen betaalt, buitenbeschouwing laten nu deze premies naar het oordeel geen noodzakelijke last vormen die voorrang zouden moeten hebben op de onderhoudsverplichting van de vader jegens de minderjarigen.

Overig

40. Voor het overige zal het hof uitgaan van de bijstandsnorm van een alleenstaande, een draagkrachtpercentage van 70% en de gebruikelijke heffingskortingen.

41. Uitgaande van hetgeen hiervoor is overwogen over de draagkracht van de vader, heeft de vader ook met ingang van 1 maart 2009 geen draagkracht om kinderalimentatie te betalen.

42. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie vernietigen en het inleidend verzoek van de moeder afwijzen.
Het hof is van oordeel dat niet van de moeder verlangd kan worden dat zij de als gevolg van deze beslissing eventueel door de vader teveel betaalde kinderalimentatie aan hem terugbetaalt, nu ervan kan worden uitgegaan dat de moeder deze bijdrage ook daadwerkelijk heeft geconsumeerd.

44. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de draagkracht van de vader, komt het hof aan de beoordeling van de zevende grief van de vader waarin hij stelt dat de moeder eveneens een bijdrage kan leveren in de kosten van de minderjarigen niet toe.

Kosten deskundige ouderschapsonderzoek

45. Gelet op de door de deskundige overgelegde rekening en verantwoording, die het hof redelijk acht, stelt het hof hierbij de vergoeding van de deskundige vast op hetgeen door haar is verzocht.

46. Het hof zal als navolgend beslissen.





BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft:
a. het gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum] 1999, te [geboorteplaats], en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2001, te [geboorteplaats];
b. de bijdrage met ingang van 9 juli 2008 in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen;
c. de omgangsregeling voor zover het betreft de regeling van de zomervakantie, en, opnieuw rechtdoende:

wijst het inleidende verzoek van de moeder ten aanzien van het gezag alsnog af;

bepaalt, met wijziging van de beschikking van dit hof van 30 november 2005, dat de hoofdverblijfplaats van de beide minderjarigen bij de moeder zal zijn;

bepaalt dat de moeder in geval van geschil tussen de partijen binnen de gezamenlijke gezagsuitoefening waar het de medische aangelegenheden van de minderjarigen betreft, met uitsluiting van de vader beslissingsbevoegd zal zijn,

bepaalt dat de moeder de vader ter zake van medische aangelegenheden die de kinderen betreffen volledig en tijdig – zo mogelijk mede door middel van (medische) bescheiden - zal informeren;

wijst het inleidende verzoek van de moeder ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen af, voor zover dat betrekking heeft op de periode ingaande 9 juli 2008;

bepaalt dat de vrouw de door haar eventueel te veel ontvangen alimentatie niet behoeft terug te betalen;

bepaalt de contactregeling voor de zomervakantie als volgt: de minderjarigen brengen de eerste, de vijfde en de zesde week bij de moeder door en de tweede, derde en vierde week bij de vader, en

bekrachtigt de regeling in de bestreden beschikking voor het overige, zodat het hof – met inachtneming van hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft bepaald en gelet op het desbetreffende verzoek van zowel de raad als Jeugdzorg om de vakantieregeling zo duidelijk

mogelijk vast te leggen, waarbij tevens rekening wordt gehouden met eventuele schrikkeljaren – de contactregeling verstaat als volgt:

in de even jaren ( 2010, 2012, en volgende even jaren):

de voorjaarsvakantie bij de vader;
de meivakantie: de eerste week bij de moeder, de tweede week bij de vader;
de herfstvakantie: bij de moeder;
de kerstvakantie: de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;

in de oneven jaren ( 2011, 2013, en volgende oneven jaren)

de voorjaarsvakantie bij de moeder
de meivakantie: de eerste week bij de vader, de tweede week bij de moeder,
de herfstvakantie: bij de vader
de kerstvakantie: de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader;

stelt de kosten van de deskundige drs. B.A. de Vries vast op € 4.500,-, inclusief BTW en verschotten en bepaalt dat deze kosten ten laste van het ’s rijks kas komen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Stollenwerck en Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl