wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
- rechtspraak
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, De Haan-Boerdijk en Van der Burght, bijgestaan door mr. Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2010.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
- rechtspraak
LJN: BN0195, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.023.448/01
Datum uitspraak: 02-06-2010
Inhoudsindicatie: (geen) wijziging ouderlijk gezag en vaststelling omgangsregeling.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 2 juni 2010 Zaaknummer : 200.023.448/01 Rekestnr. rechtbank : F1 RK 07-329 [appellant], wonende te [woonplaats], verzoekster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, advocaat mr. B.C. Pfeifle te Schiedam, tegen [geïntimeerde], wonende in Irak, verweerder in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, advocaat mr. D.H. Sloof te Almere. In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de raad voor de kinderbescherming, kantoorhoudende te Rotterdam, hierna te noemen: de raad. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De moeder is op 19 januari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 oktober 2008 van de rechtbank Rotterdam. De vader heeft op 21 juli 2009 een verweerschrift ingediend. De raad heeft het hof bij brief van 18 september 2009 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. Op 6 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk, de heer F. Said, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 30 juli 2007 en de bestreden beschikking. Bij beschikking van 30 juli 2007 is een voorlopige omgangsregeling bepaald en is voor het overige de behandeling van de zaak pro forma aangehouden. Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - het verzoek van de moeder tot wijziging van het ouderlijk gezag over de minderjarigen [minderjarige 1], geboren [in 1999] te [geboorteplaats] en [minderjarige 2], geboren [in 2002] te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen) afgewezen, en is bepaald dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder zal zijn. Voorts is bepaald dat de vader de minderjarigen mag zien gedurende de periodes dat hij in Nederland is (hooguit twee keer per jaar) maximaal zeven overnachtingen, en vanaf de zomervakantie in 2009 (hooguit twee keer per jaar) maximaal veertien overnachtingen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. |
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil zijn de wijziging van het ouderlijk gezag over de minderjarigen en de vaststelling van een omgangsregeling ten aanzien van de minderjarigen. 2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat zij alleen wordt belast met het ouderlijk gezag en dat er omgang zal zijn tussen de minderjarigen en de vader tijdens zijn verblijf in Nederland in onderling overleg te bepalen. 3. De moeder stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeder niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat voortzetting van het gezamenlijk gezag door partijen niet in het belang van de minderjarigen kan worden geacht. De moeder betoogt dat de vader wil dat de minderjarigen opgroeien in Irak en dat zij bang is dat de vader de minderjarigen ontvoert naar Irak. Verder stelt de moeder dat er geen communicatie mogelijk is tussen haar en de vader en dat de bemiddeling via “Jeugdplein”, ter verbetering van de communicatie tussen partijen, niet heeft plaatsgevonden omdat de vader niet in Nederland is geweest. In haar tweede grief erkent de moeder dat de omgang die heeft plaatsgevonden, goed is verlopen. Zij verzet zich tegen de door de rechtbank opgelegde omgangsregeling omdat de minderjarigen de vader slechts enkele malen kort gezien hebben en de opgelegde omgangsregeling te abrupt uitgebreid is met overnachtingen, hetgeen niet in het belang i! s van de minderjarigen. 4. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, zonodig onder verbetering van de gronden daarvan. Hij stelt - onder meer - dat het enkele feit dat de moeder vrees heeft dat hij de minderjarigen naar Irak zal meenemen niet voldoende is om bij hem het ouderlijk gezag weg te nemen. Verder betoogt hij dat hij door middel van internet en telefoon altijd bereikbaar is. Ook is hij nog steeds bereid om mee te werken aan bemiddeling via “Jeugdplein”. De vader acht de vastgelegde omgangsregeling in het belang van de minderjarigen. 5. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting heeft de moeder de grief ten aanzien van de omgangsregeling ingetrokken. Deze grief behoeft derhalve geen bespreking meer. Het hof zal thans de grief ten aanzien van het al dan niet toewijzen van het eenhoofdige gezag aan de moeder behandelen. 6. Het hof stelt voorop dat uitgangspunt is dat ouders die tijdens het huwelijk gezamenlijk gezag hebben, dit gezamenlijk gezag behouden na een echtscheiding. Ingevolge artikel 1:251a, eerste lid, Burgerlijk Wetboek kan de rechter na een echtscheiding op verzoek van de ouders of één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. 7. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep overweegt het hof als volgt. Gesteld nog gebleken is dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarigen tussen de vader en de moeder klem of verloren zullen raken ten gevolge van het feit dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag over de minderjarigen hebben. De omstandigheid dat partijen thans niet of nauwelijks communiceren over belangrijke zaken betreffende de minderjarigen is voor het hof onvoldoende reden om het eenhoofdig gezag aan de moeder toe te wijzen. Daarbij is van belang dat de moeder, die feitelijk de dagelijkse beslissingen ten aanzien van de minderjarigen neemt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vader haar in de uitoefening van het ouderlijk gezag belemmert. Het hof acht voorts van belang dat de vader regelmatig en goed contact met de minderjarigen heeft. De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij wekelijks belt met de minderjarigen en dat! hij bij het plannen van een bezoek aan Nederland met de minderjarigen afstemt wanneer zij vakantie hebben. Wanneer de vader en de minderjarigen elkaar zien, haalt de vader de minderjarigen op bij de woning van de moeder. Het door de vader gestelde is door de moeder niet weersproken. 8. Het feit dat de moeder vreest dat de vader de kinderen zal ontvoeren naar Irak, biedt eveneens onvoldoende grondslag voor toewijzing van het eenhoofdig gezag aan de moeder. Er zijn door de moeder geen feiten aangedragen die erop wijzen dat de vader de intentie heeft om de minderjarigen mee te nemen naar Irak. De vader heeft bovendien ter zitting onweersproken gesteld dat hij zijn paspoort achterlaat bij de moeder wanneer hij de minderjarigen komt ophalen. 9. Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank terecht het verzoek van de moeder tot toewijzing van het eenhoofdig gezag aan haar afgewezen. De bestreden beschikking zal derhalve in zoverre bekrachtigd worden. 10. Mitsdien wordt als volgt beslist. |
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. |
-
-
WWW.UWWET.nl
2011. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl