Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO1900, Rechtbank Alkmaar , 117551 / FA RK 10-150

Datum uitspraak: 04-08-2010
Inhoudsindicatie: Verzoek ex artikel 1:253a BW (geschil omtrent gezamenlijke gezagsuitoefening) van de moeder om te emigreren naar Chemnitz, Duitsland afgewezen. Hoewel het belang van de moeder bij verhuizing groot genoemd kan worden, is de rechtbank bij afweging van alle hierbij betrokken belangen van oordeel dat het belang van de moeder niet dient te prevaleren boven de belangen van de minderjarigen en de daarmee in belangrijke mate verbonden belangen van de vader.





Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR

Sector civiel recht
BB

zaak- en rekestnummer: 117551 / FA RK 10-150
datum: 4 augustus 2010

Beschikking van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken

in de zaak van:

[NAAM VADER],
wonende te Medemblik,
verzoekende, tevens verwerende partij,
advocaat: mr. R.H.J. van Gulick,

tegen:

[NAAM MOEDER] (geboren: achternaam),
wonende te Medemblik,
gerekwestreerde, tevens verzoekende partij,
advocaat: mr. P. van der Zalm.

Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de vader en de moeder.





HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Ter griffie van deze rechtbank is op 16 februari 2010 het verzoekschrift van de vader ingekomen, waarin wordt verzocht het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder met betrekking tot de minderjarigen [naam zoon], geboren te Chemnitz, Duitsland, op [datum] (verder: [de zoon]) en [naam dochter], geboren in de gemeente Hoorn op [datum] (verder: [de dochter]) te beëindigen en te bepalen dat voortaan de vader het gezag over [de zoon] en [de dochter] toekomt.

De moeder heeft daarop een verweerschrift ingediend, strekkende tot afwijzing van het verzoek van de vader. Van haar kant heeft de moeder verzocht te bepalen dat het haar is toegestaan zich met [de zoon] en [de dochter] te vestigen in Chemnitz, Duitsland.

Op grond van de beschikking van deze rechtbank van 8 april 2010 en het proces-verbaal van 11 maart 2010 in het kader van de tussen de vader en de moeder op dat moment nog aanhangige echtscheidingsprocedure (nummer 107759 / ES RK 09-65) zijn de stukken in het kader van de onderhavige procedure, zowel wat betreft het verzoek van de vader als het verzoek van de moeder, in handen gesteld van de Raad voor de Kinderbescherming te Alkmaar (verder: de Raad) voor rapport en advies. Daarbij is ook bepaald dat de onderhavige zaak na ontvangst van het rapport en advies van de Raad wordt voortgezet bij de meervoudige kamer van deze rechtbank op 10 juni 2010 om 13.30 uur. Bij die gelegenheid hebben partijen aangegeven zich tot een mediator te zullen wenden om hun onderlinge communicatie te verbeteren.

Bij brief van 26 mei 2010 heeft de moeder diverse stukken in het geding gebracht.

De Raad heeft bij brief van 31 mei 2010 verzocht de behandeling op 10 juni 2010 met acht weken uit te stellen in verband met het nog niet gereed zijn van een deelonderzoek van de gedragsdeskundige.

De moeder heeft bij brief van 2 juni 2010 bezwaar gemaakt tegen aanhouding van de zaak en op grond van spoedeisend belang verzocht de behandeling op 10 juni 2010 door te laten gaan, omdat zij in de zomer 2010 naar Duitsland wil verhuizen teneinde de kinderen met ingang van het nieuwe schooljaar, dat in Duitsland op 6 augustus 2010 aanvangt, op school in te schrijven. De vader heeft daarop bij brief met bijlage van 4 juni 2010 gereageerd.

De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de mondelinge behandeling op 10 juni 2010 doorgang zal vinden. Op deze datum zijn verschenen de vader, bijgestaan door mr. Van Gulick en de moeder, bijgestaan door Rechtsanwältin D.A. Klüsener namens mr. Van der Zalm. Voorts is verschenen mevrouw A. Hogendorp namens de Raad.

Ter gelegenheid van deze mondelinge behandeling is in overleg met partijen, hun advocaten en de Raad afgesproken dat de Raad binnen een week aan de rechtbank en aan partijen zal laten weten wanneer het conceptrapport en advies gereed zal zijn, waarbij de formele inzagetermijn voor de ouders in verband met bespoediging van een nadere zitting niet via de Raad zal lopen. Partijen zullen in de gelegenheid zijn op de nadere zitting te reageren op het (concept) rapport en advies van de Raad.

Nadat de Raad zulks schriftelijk vooraf heeft laten weten, is op 5 juli 2010 ter griffie ingekomen een rapport en advies van 5 juli 2010. Van dit rapport maakt deel uit een deelonderzoek van de gedragsdeskundige met [de zoon] en met [de dochter], alsmede een schriftelijke reactie van de moeder op het deelonderzoek van 22 juni 2010.

Bij brief van 13 juli 2010 heeft de Raad een schriftelijke reactie van de moeder op het rapport en advies aan de rechtbank doen toekomen.

De mondelinge behandeling is voortgezet op 13 juli 2010, alwaar zijn verschenen de vader, bijgestaan door mr. Wemmers namens mr. Van Gulick en de moeder, bijgestaan door Rechts- anwältin D.A. Klüsener namens mr. Van der Zalm. Voorts is verschenen de heer R.E. Klaverweide namens de Raad.





DE BEHANDELING VAN DE ZAAK

Deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 december 2009 tussen partijen, op 4 maart 2000 te Augustusburg, Duitsland gehuwd, echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is ingeschre- ven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage op 1 februari 2010. Voorts is in die beschikking, voor zover hier van belang, vastgelegd dat de vader en de moeder gezamenlijk belast blijven met het gezag over [de zoon] en [de dochter]. Tevens is daarbij bepaald dat [de zoon] en [de dochter] hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben en dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] en [de dochter] aan de moeder zal voldoen € 250,-- per kind per maand met ingang van 1 februari 2010. Bij beschikking van 8 april 2010 in die procedure heeft de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [de zoon] en [de dochter] vastgesteld.

De vader voert als gronden voor het verzoek aan dat de omstandigheden na het geven van de beschikking van 17 december 2009 zijn gewijzigd. De wijziging van omstandigheden is met name gelegen in het feit dat de moeder recent kenbaar heeft gemaakt dat zij voornemens is in de zomer van 2010 met [de zoon] en [de dochter] te verhuizen naar Chemnitz in Duitsland. De moeder is afkomstig uit Chemnitz en de vader heeft vanaf de aanvang van de echtscheidingsprocedure de vrees uitgesproken dat de moeder dit voornemen had. De moeder heeft tot voor kort steeds ontkend concreet dergelijke plannen te hebben. Zij heeft thans van haar ouders het aanbod gekregen om hun in Chemnitz gevestigde bloemenzaak over te nemen en met [de zoon] en [de dochter] bij hen te komen wonen. De vader acht een verhuizing naar Duitsland niet in het belang van [de zoon] en [de dochter], nu zij in dat geval immers uit hun vertrouwde woonomgeving worden weggehaald en [de zoon] zelf uitdrukkelijk heeft verklaard in Medemblik te willen blijven wonen. Ook zal een verhuizing naar Duitsland er op neerkomen dat hij (nagenoeg) geen contact meer zal hebben met [de zoon] en [de dochter]. Dit houdt verband met het feit dat hij geen vertrouwen heeft in de moeder in die zin dat bij een verhuizing naar Duitsland een reguliere omgangsregeling tussen hem en [de zoon] en [de dochter] mogelijk zal blijven.

Ter bestrijding van het standpunt van de vader en ter onderbouwing van haar verzoek om toestemming om naar Duitsland te verhuizen, heeft de moeder het volgende aangevoerd. Zij bevindt zich in Neder- land in een moeilijke situatie omdat zij geen sociaal netwerk, geen familie en geen werk heeft. De afgelopen periode is zij ondanks diverse pogingen daartoe niet in staat gebleken betaalde arbeid te vinden. Zij bewoont thans een woning, welke in september 2010 zal worden gesloopt. Hoewel zij staat ingeschreven voor vervangende huisvesting, gaat zij er, gezien haar ervaringen, van uit dat zij na september 2010 geen geschikte en betaalbare woonruimte in Medemblik zal kunnen vinden, zodat zij toch uit Medemblik zal moeten verhuizen. De moeilijke situatie, zoals zij die in Nederland ervaart, zal bij een verhuizing naar Duitsland niet langer bestaan. In Duitsland kan zij de goedlopende bloemenzaak van haar ouders overnemen, waartoe zij de benodigde papieren bezit, zodat zij verzekerd is van een inkomen. Ook kan zij daar over kosteloze woonruimte beschikken. Als gevolg van het feit dat haar situatie in Duitsland beter zal zijn dan in Nederland zal dit ook voor [de zoon] en [de dochter] positief uitwerken. De kinderen komen in Duitsland in een voor hen vertrouwde omgeving, omdat zij in de afgelopen jaren regelmatig bij haar ouders hebben verbleven. Zij heeft [de zoon] en [de dochter] in Nederland altijd tweetalig opgevoed, zodat er ook geen taalprobleem zal zijn. De moeder meent dat haar verhuizing geen negatieve gevolgen zal hebben voor het contact tussen de vader en [de zoon] en [de dochter]. In de afgelopen maanden zijn de contacten zeer naar tevredenheid verlopen en [de zoon] en [de dochter] logeren inmiddels in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vader, omdat hij sinds begin juni 2010 is teruggekeerd in de voormalige echtelijke woning. Het verzoek van de vader dient te worden afgewezen, omdat de vader heeft aangegeven dat de kinderen door moeder goed worden verzorgd en opgevoed. Er bestaat noch noodzaak noch aanleiding het ouderlijk gezag aan de moeder te onttrekken.

Ter bestrijding van het verzoek van de moeder heeft de vader het volgende aangevoerd. Hoewel hij de wens van de moeder om te verhuizen begrijpt, is de noodzaak daartoe niet aanwezig. Zelfs als de moeder in Nederland geen betaalde arbeid zal vinden, zal zij niet (geheel) zonder geld zitten, omdat zij van de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] en [de dochter] ontvangt evenals (voorlopig) een uitkering in haar levensonderhoud, terwijl zij daarnaast een aanzienlijk vermogen heeft, waaruit zij inkomen kan genereren. Voorts zal de moeder, als zij haar huidige woning dient te verlaten, niet dakloos worden. Zij komt zonder meer in aanmerking voor (een urgentie voor) andere woonruimte.
De Raad heeft geadviseerd zowel het verzoek van de moeder als vn de vader af te wijzen. Ter onderbouwing van het advies heeft de Raad het volgende aangevoerd. Uitgangspunt bij gezamenlijk gezag is dat het de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft in beginsel is toegestaan met het kind te verhuizen. Dit kan echter anders liggen in geval van emigratie, omdat dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor het contact tussen het kind en de andere ouder. Uitgangspunt is tevens dat het kind recht heeft op een gelijkwaardige opvoe- ding door beide ouders, en daarnaast recht heeft op en belang heeft bij omgang met zijn ouders. De Raad meent dat het belang van de moeder om zich in Duitsland te vestigen niet zodanig klemmend is dat het hierboven geschetste belang van [de zoon] en [de dochter] daarvoor moet wijken. Gebleken is dat contact tussen de vader en [de zoon] en [de dochter] sinds de scheiding regelmatig problemen heeft opgeleverd, met name wat betreft de vakanties. De ouders communiceren moeizaam met elkaar en zijn tot nu toe niet in staat gebleken om via mediation hierin verbetering aan te brengen. Juist wanneer ouders zo ver van elkaar af wonen, zal het veel van hen beiden vergen een goed contact tussen de vader en [de zoon] en [de dochter] in stand te houden. Gelet op de moeizame communicatie die de ouders tot nu toe na hun scheiding hebben laten zien, vreest de Raad dat ouders niet in staat zullen zijn om goede afspraken te maken over het contact tussen vader en de kinderen. Daar komt bij dat uit het deelonderzoek is gebleken dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de zoon]. Hij komt over als een kwetsbare jongen die ook in sociaal opzicht de nodige steun kan gebruiken. Mede op grond van schoolinformatie zit [de zoon] sinds kort op faalangsttraining, waarvan de Raad vindt dat die hulpverlening niet moet worden onderbroken. Een mogelijke verhuizing, ook al is dat naar een bekende plaats en beheerst [de zoon] de taal, zal het nodige van [de zoon] vragen. De vraag is of [de zoon] kan overzien wat het betekent om zijn vertrouwde omgeving en zijn vrienden achter te laten. [de zoon] toont zich opvallend loyaal aan zijn moeder en disloyaal aan zijn vader. Hij komt over als een kind met een fors loyaliteitsprobleem, dat onvoldoende de ruimte krijgt om zich een gedifferentieerd beeld ten aanzien van beide ouders te vormen. Wat de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de dochter] betreft zijn er geen grote zorgen gebleken. Het verzoek van vader is ingegeven door het idee dat moeder daarmee wordt belet met de kinderen naar Duitsland te verhuizen. Nu de Raad meent dat het in het belang van de kinderen is dat zij in hun vertrouwde omgeving blijven, ziet de Raad geen reden een gezagswijziging te adviseren.

De rechtbank overweegt als volgt.

De rechtbank zal eerst het verzoek van de moeder beoordelen.

Het verzoek van de moeder is aan te merken als een geschil omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag als bedoeld in artikel 253a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Genoemd artikel bepaalt dat de rechtbank, na een vergelijk tussen de ouders te hebben beproefd, een zodanige beslissing neemt als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

Bij de beoordeling van het verzoek van de moeder dient als uitgangspunt het, sinds 1 maart 2009 op grond van de inwerkingtreding van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding, geldende artikel 1:247 lid 4 BW. Deze bepaling houdt in dat een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, na het beëindigen van het geregistreerd partnerschap, of na het beëindigen van de samenleving indien een aantekening als bedoeld in artikel 1:252 lid 1 is geplaatst, recht behoudt op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders.
Uit de omstandigheid dat in artikel 1:253a BW is bepaald dat de rechtbank een zodanige beslissing neemt als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt, mag niet worden afgeleid, dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening (zoals geschillen over wijziging van de woonplaats van de kinderen) altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechtbank zal bij haar beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.

Aan de hand van voormelde bepalingen dient de rechtbank te beoordelen of een verhuizing van de moeder met [de zoon] en [de dochter] naar Duitsland in het belang van laatstgenoemden is te achten.

Bij de afweging van belangen kan als belang van de vader worden aangemerkt het behoud van zijn ouderrol en het intensiveren en (verder) verbeteren van de thans naar behoren functione- rende reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de zoon] en [de dochter]. Bij de beoordeling van het belang van [de zoon] en [de dochter] zijn, naast hun hierboven genoemde belang op grond van artikel 1:247 lid 4 BW, de volgende aspecten van belang. [de zoon] is al kwetsbaar en zijn ontwikkeling verloopt niet goed, waarbij met name van belang is dat hij moeite heeft zich een evenwichtig beeld te vormen van zijn vader. Het vormen van een dergelijk beeld zal beter worden als de thans geldende omgangsregeling regulier en goed verloopt. Deze positieve ontwikkeling zal waarschijnlijk teniet worden gedaan als [de zoon] zo ver weg gaat wonen. Voorts heeft [de zoon] in Nederland faalangsttherapie gevolgd. De continuïteit van deze hulpverlening is belangrijk. Daarnaast beheerst [de zoon] de Duitse taal niet op papier, hetgeen, gelet op zijn faalangst, een negatieve ervaring dreigt te worden. Het belang van [de dochter] is er in gelegen dat zij het thans goedlopende contact met haar vader ongedwongen kan voortzetten en dat zij zich een eigen beeld van haar vader moet kunnen vormen. Gelet op haar jonge leeftijd is frequent contact met haar vader daarvoor van groot belang. Gelet op de reisafstand Chemnitz-Medemblik zal de huidige contactfrequentie niet gehandhaafd kunnen worden. Voor [de zoon] en [de dochter] geldt naast voormelde belangen bovendien het onderhouden van een behoorlijk contact met hun huidige netwerk, te weten hun halfzus, voetbal en vriendjes. Het belang van de moeder kan als volgt worden geformuleerd. Bij een verhuizing naar Duitsland zal zij werk hebben in haar eigen beroep en daarmee een eigen inkomen; zal zij adequate huisvesting hebben en een sociaal netwerk.

Hoewel het belang van de moeder bij verhuizing groot genoemd kan worden, is de rechtbank bij afweging van alle hierboven genoemde belangen van oordeel dat dit belang niet dient te prevaleren boven de belangen van [de zoon] en [de dochter] en de daarmee in belangrijke mate verbonden belangen van de vader. Na een echtscheiding heeft de moeder een zekere vrijheid om haar leven naar eigen inzicht in te richten. Deze vrijheid wordt echter beperkt doordat zij het contact tussen [de zoon] en [de dochter] en de vader, die een frequente en regelmatige omgang met elkaar hebben, in aanvaardbare mate in stand dient te houden. Een verhuizing waardoor de afstand (ongeveer 750 km) c.q. reistijd tussen de moeder en de vader erg groot wordt, bemoei- lijkt dit contact aanzienlijk. Daarbij is voorts van belang dat als gevolg van de nog niet optimaal aanwezige onderlinge communicatie tussen de moeder en de vader het wederzijds vertrouwen thans (nog immer) niet zodanig is dat, zeker in de situatie dat [de zoon] en [de dochter] met de moeder in Duitsland zullen verblijven, de contacten tussen de vader en [de zoon] en [de dochter] zonder noemenswaardige problemen zullen gaan verlopen. Hetgeen de moeder nog heeft betoogd omtrent een verhuizing in Nederland naar een ander deel van het land maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de moeder in staat moet worden geacht in Nederland andere huisvesting te vinden. Bovendien kan zij, gelet op haar leeftijd en opleiding, geacht worden betaalde arbeid te vinden als zij zich ruimer dan tot dusver op de arbeidsmarkt zou oriënteren. Tenslotte overweegt de rechtbank dat het belang van de moeder voor zover dit ziet op een sociaal netwerk eveneens niet van doorslaggevend belang kan zijn, aangezien uit haar schriftelijke reactie op het raadsrapport is op te maken dat zij inmiddels ook in Nederland de nodige sociale contacten heeft opgebouwd.

Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder om met [de zoon] en [de dochter] naar Duitsland te mogen verhuizen, dient te worden afgewezen.

De rechtbank zal het verzoek van de vader eveneens afwijzen. Gesteld noch gebleken is van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan [de zoon] en [de dochter] klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, nu de onderbouwing van het verzoek van de vader zich richt tegen het verzoek van de moeder om zich in Duitsland te mogen vestigen en laatstgenoemd verzoek wordt afgewezen, de vader geen belang heeft bij toewijzing van zijn verzoek. Tenslotte heeft hierbij te gelden dat de (advocaat van de) vader ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 13 juli 2010 heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen afwijzing van zijn verzoek tot eenhoofdig gezag, mits het advies van de Raad wordt gevolgd, in die zin dat het verzoek van de moeder om toestemming om naar Duitsland te mogen verhuizen wordt afgewezen.





DE BESLISSING

De rechtbank:

Wijst af het verzoek van de vader en wijst af het verzoek van de moeder.





Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.G.H. Beckers, voorzitter, tevens kinderrechter, M.E.J. van Lieshout-Segers en M.M. van Weely, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2010, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl