Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN0193, Rechtbank Assen , 78933 / FA rK 10844

Datum uitspraak: 30-06-2010
Inhoudsindicatie: Verzoeken met betrekking tot wijziging geslachtsnaam minderjarige afgewezen.





Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel

Beschikking d.d. 30 juni 2010
Zaaknummer 78933 / FA RK 10-844

Beschikking van de tweede enkelvoudige kamer in de zaak van:

[VERZOEKSTER],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.J. Buitenhuis,

-- en --

[GEREKWESTREERDE],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde, hierna te noemen de man,
advocaat mr. D. Warnink.





VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De vrouw heeft op 30 maart 2010 een verzoekschrift ingediend, waarbij wordt verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man binnen drie weken na betekening van de beschikking zijn medewerking dient te verlenen aan indiening van het verzoekschrift tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [1994] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), in [achternaam van de vrouw], bij gebreke waarvan de rechtbank wordt verzocht om een vervangende machtiging aan de vrouw te verlenen voor de ontbrekende toestemming van de man betreffende het verzoek tot geslachtsnaamwijziging van de minderjarige, zodat de vrouw namens de minderjarige zelfstandig het verzoekschrift tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige bij het Ministerie van Justitie kan indienen, kosten rechtens.

De rechtbank heeft de minderjarige op 21 april 2010 ter zake van het verzoek gehoord.

De man heeft op 14 juni 2010 een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld ter terechtzitting van 15 juni 2010 alwaar de vrouw en haar raadsvrouwe zijn verschenen. De man en zijn raadsman zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is verschenen de heer J. Zijlstra.





GRONDEN VAN DE BESLISSING

Vaststaande feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- zij zijn ex-echtelieden;
- uit hun huwelijk is (ondermeer) voornoemde minderjarige geboren;
- zij hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarige;
- de minderjarige verblijft sinds begin januari 2007 bij de vrouw en haar nieuwe partner, en bij beschikking van de rechtbank Groningen d.d. 13 januari 2009 is het hoofdverblijf van de minderjarige definitief bij de vrouw bepaald en is aan de vrouw een informatieplicht opgelegd. Er is geen omgangsregeling tussen de man en de minderjarige bepaald.

Standpunten van partijen en de Raad

De vrouw heeft gesteld dat, nadat de minderjarige aanvankelijk het hoofdverblijf bij de man had, de minderjarige in januari 2007 aan de vrouw te kennen heeft gegeven dat zij kost wat het kost niet langer bij de man wenste te verblijven. De minderjarige gaf te kennen dat zij door de nieuwe partner van de man fysiek en emotioneel mishandeld werd en dat zij ook door de man een enkele keer fysiek zou zijn mishandeld maar bovendien dat zij onzedelijk door de man zou zijn betast. De vrouw heeft voorts gesteld dat de minderjarige sinds januari 2007 de man niet meer heeft gezien, en dat zij al jarenlang wordt opgevoed en verzorgd door de vrouw en haar nieuwe partner. Het is de uitdrukkelijke wens van de minderjarige om dezelfde achternaam als de vrouw te krijgen en de vrouw heeft getracht om te achterhalen of de man zijn toestemming wil verlenen doch heeft geen enkele reactie van de man tegemoet mogen zien, aldus de vrouw.

De man heeft verweer gevoerd tegen het verzochte en daartoe gesteld dat de minderjarige haar hele leven al de naam ‘[achternaam van de man]’ draagt. Deze naam maakt deel uit van de identiteit van de minderjarige. De wijziging van de naam behelst een ontkenning van de afkomst, aldus de man. Voorts heeft de man aangevoerd dat, gelet op het feit dat er geen enkel contact tussen de man en de minderjarige is, de naam ‘[achternaam van de man]’ het laatste middel van identificatie is voor de minderjarige met haar vader, en het van belang is dat dit identificatiemiddel, deze band, blijft bestaan. Tevens heeft de man gesteld dat een eventuele naamswijziging strijdig zou zijn met het wettelijk uitgangspunt dat kinderen van dezelfde ouders dezelfde achternaam dragen.

De Raad heeft ter zitting gesteld dat hij ten aanzien van het voorliggende verzoek terughoudend is met het geven van een advies aan de rechtbank. Echter, gelet op het feit dat de minderjarige reeds voor een langere periode consistent is gebleken in haar wens om haar achternaam te doen wijzigen, heeft de Raad geadviseerd om het verzoek toe te wijzen.





Beoordeling

Op grond van artikel 1:7 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijk vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd. In het Besluit Geslachtsnaamwijziging zijn ten aanzien van de gronden waarop de geslachtsnaamwijziging kan worden verleend en de wijze van indiening en de behandeling van de verzoeken tot naamswijziging nadere bepalingen opgenomen.

In artikel 3 lid 1 van voornoemd besluit is (voor zover hier van belang) het navolgende bepaald: “Op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, (…) wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaar of ouder gewijzigd:
a. in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk (...) gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzocht en opgevoed;
Artikel 3 lid 4 luidt (voor zover hier van belang): Het verzoek wordt afgewezen, indien:
a. (…)
b. (…)
c. een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamwijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft; (…)


De rechtbank is van oordeel dat een rechtstreekse toetsing van het verzoek van de vrouw, aan artikel 3 van genoemd besluit, in deze niet aan de orde kan zijn omdat het besluit ziet op een toetsing van het verzoek door de Koning.

Echter, nu de wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige van mening verschillen over de eventuele wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige is er thans sprake van een geschil over de gezamenlijke gezagsuitoefening, hetgeen beoordeeld dient te worden op basis van artikel 1:253a lid 1 BW. Dit artikel (en lid) bevat voor de burgerlijke rechter een zelfstandig toetsingskader en bepaalt dat; “In geval van gezamenlijke gezagsuitoefening van het gezag kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt”.

Artikel 1:253a lid 5 BW luidt (voor zover hier van belang): “De rechtbank beproeft alvorens te beslissen op een verzoek als in het eerste of tweede lid bedoeld, een vergelijk tussen de ouders (…..).
Nu de man er weloverwogen en bewust voor gekozen heeft om niet ter zitting te verschijnen, acht de rechtbank zich onvoldoende in staat om een vergelijk tussen partijen te beproeven zodat thans een beslissing op het voorliggende verzoek, en het daartegen gevoerde verweer, dient te worden gegeven.

Ter gelegenheid van het minderjarigenverhoor op 21 april 2010 heeft de minderjarige te kennen gegeven dat zij haar geslachtsnaam graag gewijzigd wil zien. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij het verleden wil afsluiten en dat zij last heeft van de naam ‘[achternaam van de man]’ omdat zij die steeds bij allerlei instanties moet gebruiken. Tevens heeft zij de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij geen contact meer met de man heeft en dat zij dat wel goed vindt. Ten slotte heeft de minderjarige verteld dat de man “dingen” bij haar doet, en dat je een dochter niet zo behandelt en dat zij daarom het wil afsluiten.
Uit de stellingen van de vrouw, en uit hetgeen door de minderjarige aan de rechtbank kenbaar is gemaakt, is thans voldoende komen vast te staan dat de minderjarige bij haar instemming voor het verzoek blijft. De rechtbank zal daarmee, gelet op het bepaalde in artikel 3 van het Besluit Geslachtsnaamwijziging, ernstig rekening dienen te houden.

Echter, op grond van inmiddels vaststaande jurisprudentie (onder andere HR 25 april 2008, LJN BL 5901), bij het beoordelen van geschillen op grond van artikel 1:253a, lid 1, BW volgt bovendien dat hoezeer het belang van het kind een overweging van eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.

Ten aanzien van deze andere (zwaarwegende) belangen die ten grondslag liggen aan de te geven beslissing overweegt de rechtbank het volgende.
De man heeft gesteld dat iedere poging om in der minne het contact tussen hem en de minderjarige op te starten uitloopt op een teleurstelling. Iedere vorm van communicatie loopt stuk, waardoor de man, al met al, geen andere mogelijkheid ziet dan te wachten totdat de minderjarige het initiatief daartoe zal nemen. Langzamerhand is het de man duidelijk geworden dat die situatie zich niet zal voordoen zolang de minderjarige bij haar moeder woont. Langzamerhand – zeer langzamerhand – is de man doende zich bij deze constatering neer te leggen, aldus de man. De man trekt de conclusie dat je als kind van (destijds 12 jaar en) nu 15 jaar niet al je daden kunt overzien en dat tegen je belang in gehandeld kan worden. Door alle schepen achter je te verbranden, of laten verbranden kun je meer kapot maken dan je (later) lief is. De man acht de naamswijziging op dit moment daarom niet in het belang van de minderjarige.

De vrouw heeft aangevoerd dat zij het verzoek niet voor zichzelf heeft ingediend maar dat zij opkomt voor de belangen van de minderjarige. Tevens heeft de vrouw gesteld dat zij een herstel van het contact tussen de man en de minderjarige niet in de wegstaat maar dat de minderjarige geen contact wil. Desgevraagd heeft de vrouw de rechtbank te kennen gegeven dat de strafzaak, in de vermeende zedenkwestie tussen de man en de minderjarige, door het openbaar Ministerie is geseponeerd.

Voorop staat dat de geslachtsnaam van een persoon tot diens identiteits- en afstammingskenmerken, die altijd bij hem/haar blijven, behoort. Uit hetgeen door de vrouw ter zitting is aangevoerd komt de rechtbank tot de conclusie dat het lijkt dat de minderjarige wil dat de man volledig uit haar leven verdwijnt, zodat de wijziging van de geslachtsnaam een grotere betekenis voor de minderjarige heeft dan alleen de wens om de geslachtsnaam van haar moeder te dragen. Het op deze wijze uitbannen van de man uit het leven van de minderjarige acht de rechtbank niet in het belang van de minderjarige, aangezien zij op die manier een belangrijk deel van haar identiteit ontkent en verliest. Tevens is daarbij voor de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat de minderjarige, mede haar vijftienjarige leeftijd in aanmerking nemend, zich alle gevolgen van een naamswijziging volledig realiseert.

De rechtbank komt derhalve, alle belangen in aanmerking nemend, niet tot toewijzing van de verzoeken van de vrouw. Het wordt door de rechtbank meer in ieders belang geacht om, tot de achttienjarige leeftijd van de minderjarige, de resterende periode te benutten om het contact tussen de minderjarige en de man – en zijn gezin – op enigerlei wijze te herstellen. De rechtbank ziet hierin (enige) ruimte temeer omdat de minderjarige tijdens het minderjarigenverhoor heeft gezegd dat zij geen contact meer met de man heeft en dat zij het wel goed vindt zo. De rechtbank kwalificeert deze stelling van de minderjarige niet als een pertinente afwijzing van de man.

Tevens heeft de vrouw ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat zij het herstel van het contact tussen de man en de minderjarige niet in de weg zal staan, zodat hierin ook mogelijkheden tot herstel van het contact wordt gezien.

Indien, alle inspanningen ten spijt, de mogelijkheden tot het herstel van het contact onbenut zullen blijven ligt het vervolgens op de weg van de minderjarige om, bij haar meerderjarigheid, zelfstandig een eigen keuze te maken om al dan niet over te gaan tot het indienen van een verzoek tot geslachtsnaamwijziging.

Partijen zijn ex-echtelieden. De rechtbank zal daarom de proceskosten compenseren, zoals in het dictum bepaald.





BESLISSING:

De rechtbank:

- wijst de verzoeken van de vrouw af;

- compenseert de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.





Deze beschikking is gegeven door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, rechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 juni 2010 in tegenwoordigheid van W. Slomp, griffier, en door de rechter en de griffier voornoemd ondertekend.



Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent nader informeren.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl