Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN2833, Rechtbank 's-Gravenhage , 352712 / FA RK 09-9561

Datum uitspraak: 28-07-2010
Inhoudsindicatie: Gezagsuitoefening en kinderalimentatie -Nu niet is gebleken dat het in de huidige situatie, waarin de vader de dagelijkse zorg voor de minderjarige A heeft, niet goed met haar gaat, zal de minderjarige A hoofdverblijfplaats hebben bij de vader; - De minderjarige A zal gedurende een weekeinde per veertien dagen, alsmede gedurende de helft van de vakanties bij de moeder zijn. De rechtbank gaat ervan uit dat de vader zich ook buiten deze regeling flexibel zal opstellen en zich zal inspannen om het regelmatige contact tussen de minderjarige A, de moeder en de minderjarige B zoveel mogelijk in stand te laten.





Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector familie- en jeugdrecht

Enkelvoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 09-9561
Zaaknummer: 352712
Datum beschikking: 28 juli 2010

Gezagsuitoefening en kinderalimentatie

Beschikking op het op 7 augustus 2009 bij de rechtbank Breda en het op 19 november 2009 bij de rechtbank 's-Gravenhage ingekomen verzoek van:

[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: voorheen mr. M. Groenleer, thans mr. M.C. de Jong-Reichmann te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder],
de moeder,
voorheen wonende te [woonplaats A], doch sinds 1 augustus 2009 wonende te [woonplaats B],
advocaat: mr. F. van der Werff-Verwolf te Gorinchem.





Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief d.d. 30 september 2009 van de zijde van de vader;
- de brief met bijlagen d.d. 27 oktober 2009 van de zijde van de vader;
- de brief d.d. 26 november 2009 van de zijde van de moeder;
- de brief met bijlagen d.d. 28 december 2009 van de zijde van de vader;
- het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- het faxbericht d.d. 14 april 2010 van de zijde van de moeder;
- het faxbericht d.d. 26 april 2010 van de zijde van de vader;
- de brief met bijlagen d.d. 14 juni 2010 van de zijde van de vader;
- de brief met bijlagen d.d. 18 juni 2010 van de zijde van de moeder;
- het faxbericht met bijlagen d.d. 28 juni 2010 van de zijde van de vader;
- het faxbericht met bijlagen d.d. 29 juni 2010 van de zijde van de moeder.

Op 30 juni 2010 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder met haar advocaat.





Verzoek en verweer

De vader heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht:
- met wijziging van de artikelen 1.2 en 2.5 van het echtscheidingsconvenant, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige A] bij de vader te bepalen, met veroordeling van de moeder om [de minderjarige A] aan de vader af te geven, zonodig met behulp van de sterke arm, met vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling), waarbij [de minderjarige A] een weekeinde per veertien dagen, alsmede gedurende de helft van de vakanties bij de moeder zal verblijven;
- met wijziging van de artikelen 1.3 en 2.20 van het echtscheidingsconvenant, met ingang van 1 september 2009 te bepalen dat de vader niet langer gehouden is kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige B] te voldoen, althans nihilstelling van deze kinderalimentatie, met bepaling dat de moeder met ingang van 1 september 2009 een nog nader door de vader aan te geven kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige A] dient te voldoen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De moeder heeft verweer gevoerd, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.

Tevens heeft de moeder zelfstandig verzocht te bepalen dat:
- met wijziging van de artikelen 1.2 en 2.5 van het echtscheidingsconvenant, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige A] bij de moeder zal zijn, met veroordeling van de vader om [de minderjarige A] aan de moeder af te geven, zonodig met behulp van de sterke arm, met vaststelling van een zorgregeling, waarbij [de minderjarige A] een weekeinde per veertien dagen alsmede gedurende de helft van de vakanties bij de vader zal verblijven;
- met wijziging van de artikelen 1.3 en 2.20 van het echtscheidingsconvenant, de vader met ingang van 1 september 2009 met een nog nader te bepalen bedrag dient bij te dragen in de kosten van verzorging van [de minderjarige A] en [de minderjarige B];
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

De vader heeft verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de moeder, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.





Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest van [huwelijksdatum] 2001 tot [echtscheidingsdatum] 2008.
- Uit dit huwelijk is op [geboortedatum minderjarige A] 2002 te [geboorteplaats minderjarige A] geboren de thans nog minderjarige [de minderjarige A].
- Voorts maakte tijdens de samenleving van partijen deel uit van het gezin de dochter uit een vorige relatie van de moeder [de minderjarige B], geboren op [geboortedatum minderjarige B] 1995 te [geboorteplaats minderjarige B].
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige A] uit. Er bestaat geen biologische of juridische band tussen de vader en [de minderjarige B]. De moeder is met het eenhoofdig gezag over haar belast.
- Bij echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan d.d. 1 juli 2008 zijn partijen - voor zover hier van belang -:
* In artikel 2: naast een regeling van de kinderalimentatie, een zeer uitgebreide en gedetailleerde co-ouderschapregeling overeengekomen, waarbij beide minderjarigen kort samengevat afwisselend week om week bij de vader, respectievelijk bij de moeder verblijven.
* In artikel 2.10: overeengekomen dat [de minderjarige B] bij de moeder zal worden ingeschreven en dat [de minderjarige A] bij de vader zal worden ingeschreven.
- Bij echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 10 september 2008 is:
* voornoemd convenant en ouderschapsplan in de beschikking opgenomen,
* een door de vader te betalen kinderalimentatie vastgesteld ten behoeve van beide minderjarigen van € 354,-- per maand per kind, maandelijks te storten op de daarvoor bestemde gezamenlijke bankrekening ten name van partijen,
* een door de moeder te betalen kinderalimentatie vastgesteld ten behoeve van beide minderjarigen van € 236,-- per maand per kind, maandelijks te storten op de daarvoor bestemde gezamenlijke bankrekening ten name van partijen.
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a BW bedraagt de door de vader te betalen kinderalimentatie thans € 376,27 per maand per kind en de door de moeder te betalen kinderalimentatie € 250,84 per maand per kind.
- De moeder is op 1 augustus 2009 met [de minderjarige B] verhuisd van [woonplaats A] naar [woonplaats B].
- Bij extract van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda d.d. 19 augustus 2009 hebben partijen - kort weergegeven, voor zover van belang - hun geschil beëindigd door het opstellen van een vaststellingsovereenkomst; hierin zijn partijen een voorlopige regeling overeengekomen totdat er in de bodemprocedure zal worden beslist:
* [de minderjarige A] houdt voorlopig haar hoofdverblijfplaats bij de vader,
* [de minderjarige A] verblijft gedurende drie weekeinden bij de moeder in [woonplaats B] en gedurende twee weekeinden bij de vader in [woonplaats A] en zij heeft gedurende deze weekeinden zoveel mogelijk contact met [de minderjarige B].
- Bij beschikking van d.d. 18 november 2009 heeft de rechtbank Breda zich onbevoegd verklaard en de zaak in de stand waarin deze zich bevindt verwezen naar de rechtbank 's-Gravenhage.





Beoordeling

De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige A]

Partijen verschillen van mening over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige A]. Artikel 1:253a, eerste lid, BW bepaalt dat in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening geschillen tussen de ouders op verzoek van beiden of één van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank heeft ter terechtzitting op voet van het vijfde lid van voornoemd artikel een vergelijk tussen partijen beproefd. Gebleken is dat partijen niet in onderling overleg tot een gezamenlijke oplossing kunnen komen. De rechtbank zal derhalve in het navolgende de verzoeken van partijen inhoudelijk beoordelen en een beslissing nemen die haar in het belang van [de minderjarige A] wenselijk voorkomt. De rechtbank stelt in dit kader voorop dat zij daarbij alle omstandigheden van het geval in acht dient te nemen. Dit betekent dat de rechtbank naast het belang van [de minderjarige A], dat zwaar weegt, ook de belangen van de moeder en de vader in haar afweging zal betrekken (HR 25 april 2008, LJN: BC5901).

De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, stellende dat in het belang van [de minderjarige A] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder moet worden vastgesteld, nu [de minderjarige A] zodoende in gezinsverband met de moeder en [de minderjarige B] kan opgroeien. Hoewel de moeder de vader niet wil diskwalificeren als ouder, acht zij hem minder toegerust om de dagelijkse verzorging en opvoeding - en dan met name de "verzorgende moederrol" - van [de minderjarige A] volledig voor zijn rekening te nemen.

De rechtbank stelt voorop dat de co-ouderschapregeling - voordat deze door het eenzijdige besluit van de moeder om te verhuizen werd doorbroken - altijd goed is verlopen. Voorts staat als onweersproken vast dat het thans goed gaat met [de minderjarige A] in de situatie waarin zij in het kader van de tussen partijen overeengekomen voorlopige regeling - thans al bijna een jaar - haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft behouden en voornamelijk gedurende de weekeinden bij de moeder verblijft.
Niet in geschil is dat partijen met de zeer gedetailleerde artikelen in het convenant ten aanzien van de minderjarigen voor ogen hebben gehad een zo uitputtend mogelijke regeling te treffen - waarin in artikel 2.6 een mogelijke toekomstige verhuizing is geregeld - en daarbij grote waarde hebben gehecht aan stabiliteit en continuïteit in de (opvoedings)situatie voor de minderjarigen. Vaststaat dat deze stabiliteit en continuïteit door een verhuizing van [de minderjarige A] van [woonplaats A] naar [woonplaats B] wordt verbroken, nu zij in dat geval haar vertrouwde omgeving - waaronder haar school, sociale leven en haar vader - en woonplaats [woonplaats A], waar zij al haar hele leven woont, zal moeten verlaten. De vader heeft ter terechtzitting desgevraagd toegelicht hoe hij in overleg met zijn werkgever, goed in staat is om [de minderjarige A] voor en na schooltijd op te vangen.
Nu geenszins is gebleken dat het in de huidige situatie, waarin de vader de dagelijkse zorg voor [de minderjarige A] heeft, niet goed met haar gaat, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het instellen van het door de moeder verzochte deskundigenonderzoek naar de vraag welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van [de minderjarige A] dient te worden geacht.
Het gegeven dat de moeder de vader met haar verhuizing voor een voldongen feit heeft gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om het belang van de moeder om zich bij haar nieuwe partner te voegen te laten prevaleren boven voornoemd belang van [de minderjarige A] en het belang van de vader om zijn huidige actieve vaderrol te behouden.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank het belang van [de minderjarige A] het meest gediend bij handhaving van de huidige situatie waarin zij haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. Zodoende kan de bedoeling van partijen om voor [de minderjarige A] een zo stabiel mogelijk opvoedingsklimaat in haar vertrouwde omgeving te creëren het beste worden gewaarborgd. Bovendien kan het door de moeder gewenste gezinsverband in het kader van na te melden zorgregeling, voor zover de omstandigheden dat toelaten, deels worden gehandhaafd.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande het verzoek van de vader toewijzen, onder afwijzing van het zelfstandig verzoek van de moeder. Hoewel partijen in artikel 2.10 van het convenant dat is opgenomen in voornoemde beschikking d.d. 10 september 2008 reeds zijn overeengekomen dat [de minderjarige A] bij de vader wordt ingeschreven, ziet de rechtbank voldoende aanleiding om daarnaast in het dictum van deze beschikking de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige A] bij de vader te bepalen.

Nu de rechtbank ervan uitgaat dat de moeder in het belang van [de minderjarige A] gevolg zal geven aan deze beslissing, ziet de rechtbank geen aanleiding de moeder te veroordelen om [de minderjarige A] zo nodig met behulp van de sterke arm aan de vader af te geven. Het verzoek van de vader zal derhalve in zoverre worden afgewezen.

De zorgregeling

Nu de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige A] bij de vader zal worden gehandhaafd, is thans nog aan de orde het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige A].

Ter terechtzitting is gebleken dat thans naast de bezoeken van [de minderjarige A] aan [woonplaats B] gedurende de weekeinden, [de minderjarige A], de moeder en [de minderjarige B] zeer regelmatig contact hebben via de telefoon en de webcam.

Nu de moeder hiertegen geen, althans onvoldoende verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank overeenkomstig het verzoek van de vader bepalen dat [de minderjarige A] gedurende een weekeinde per veertien dagen, alsmede gedurende de helft van de vakanties bij de moeder zal verblijven. Partijen dienen deze zorgregeling in het belang van de minderjarigen aldus toe te passen dat [de minderjarige A] en [de minderjarige B] - voor zover dat mogelijk en gewenst is - ieder weekeinde met elkaar kunnen doorbrengen. De rechtbank merkt hierbij op dat zij ervan uitgaat dat de vader - mede gelet op hetgeen hij ter terechtzitting naar voren heeft gebracht - zich ook buiten deze regeling flexibel zal opstellen en zich zal inspannen om het regelmatige contact tussen [de minderjarige A], de moeder en [de minderjarige B] zoveel mogelijk in stand te laten.

De kinderalimentatie

Partijen zijn in artikel 1.3 van voornoemd convenant - kort samengevat - overeengekomen dat de vader en de moeder, voor beide minderjarigen een kinderalimentatie van € 354,--, respectievelijk, € 236,-- per maand per kind zullen voldoen op een daarvoor bestemde bankrekening ten name van beide partijen. Vanaf deze zogenaamde kinderrekening zullen de vader en moeder vervolgens elk de kosten van opvoeding en verzorging van het bij hem/haar wonende kind voldoen.

Ontvankelijkheid

Nu zowel de vader als de moeder heeft gesteld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401, eerste lid, BW, kunnen zij beiden worden ontvangen in hun verzoeken.

De kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige A]

De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader om - indien de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige A] bij hem wordt vastgesteld - een door de moeder aan hem te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige A] vast te stellen.

Hoewel er ten opzichte van de ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant bestaande situatie voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige A] geen sprake is van een wijziging, stelt de rechtbank vast dat de overeengekomen co-ouderschapregeling door de verhuizing van de moeder in de praktijk niet langer kan worden uitgevoerd, zodat de omstandigheden in dat opzicht thans zijn gewijzigd.
De vraag die dan voorligt is of deze wijziging dient te worden aangemerkt als een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, in die zin dat deze noopt tot een herbeoordeling van de in het convenant overeengekomen kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige A].
De rechtbank stelt vast dat in het convenant opgenomen uitgangspunt dat elke minderjarige bij een van beide ouders de hoofdverblijfplaats heeft - behoudens de zorgregeling - geen wijziging is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit uitgangspunt uit het convenant aldus te worden uitgelegd dat elke ouder naar rato van draagkracht bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide minderjarigen, welke bijdragen op een gezamenlijke rekening worden gestort, van waaruit elke ouder de kosten van het bij hem/haar wonende kind voldoet. De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van deze bedoeling van partijen, slechts op grond van de gewijzigde zorgregeling, de door de moeder ten behoeve van [de minderjarige A] te betalen bijdrage te wijzigen. Immers, gesteld noch gebleken is dat de gewijzigde draagkracht van (een van) partijen noopt tot een herbeoordeling van deze kinderalimentatie.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vader afwijzen en de in het convenant overeengekomen regeling - overeenkomstig de bedoeling van partijen - in stand laten, in die zin dat de vader en de moeder een bijdrage ten behoeve van [de minderjarige A] op de gezamenlijke rekening zullen blijven storten van waaruit de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige A] worden voldaan.

De kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige B]

De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, stellende dat hij op grond van het convenant gehouden is de alimentatie voor [de minderjarige B] te blijven voldoen.

Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven ten aanzien van de kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige A] heeft overwogen, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om de overeengekomen kinderalimentatie voor [de minderjarige B] te wijzigen. Immers, voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige B] is ten opzichte van het bepaalde in artikel 2.10 van het convenant geen sprake van een wijziging. De stelling van de vader dat er door het ontbreken van een juridische en biologische band met [de minderjarige B] geen wettelijke onderhoudsplicht (meer) bestaat doet hieraan niet af. Immers, de vader heeft zich in het kader van de afwikkeling van de echtscheiding middels de overeenkomst in de vorm van het convenant in artikel 1.3 verbonden om na de echtscheiding kinderalimentatie voor [de minderjarige B] te voldoen. Het feit dat de in het convenant overeengekomen co-ouderschapregeling thans is beëindigd doet aan het voorgaande niet af, nu deze wijziging naar het oordeel van de rechtbank geen gevolg heeft voor de afspraken met betrekking tot de kinderalimentatie. Ten slotte passeert de rechtbank het betoog van de vader dat de moeder de onderhoudsplichtige biologische vader van [de minderjarige B] moet aanspreken. Voor zover deze persoon thans weer in beeld is en kan worden aangesproken op zijn onderhoudsplicht - hetgeen de moeder ter terechtzitting overigens gemotiveerd heeft weersproken - heeft de vader naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangetoond dat er in dit opzicht sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, nog daargelaten dat kan worden aangenomen dat de vader thans een morele onderhoudsverplichting jegens [de minderjarige B] heeft.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vader afwijzen en de in het convenant overeengekomen regeling - overeenkomstig de bedoeling van partijen - in stand laten, in die zin dat de vader en de moeder een bijdrage voor [de minderjarige B] op de gezamenlijke rekening zullen blijven storten van waaruit de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige B] worden voldaan.

Ten overvloede merkt de rechtbank ten slotte op dat zij ervan uitgaat dat partijen op behoorlijke wijze uitvoering zullen blijven geven aan de regeling ten aanzien van de kinderalimentatie voor [de minderjarige A] en [de minderjarige B], in die zin dat zij van de op de gezamenlijke rekening gestorte gelden geen oneigenlijke uitgaven zullen doen.

De proceskosten

Gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn en het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.





Beslissing

De rechtbank - met wijziging in zoverre van de beschikking d.d. 10 september 2008 van deze rechtbank en het daarin opgenomen echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan -:

bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige A], geboren op [geboortedatum minderjarige A] 2002 te [geboorteplaats minderjarige A],
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader;

bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige A] gedurende een weekeinde per veertien dagen, alsmede gedurende de helft van de vakanties bij de moeder zal zijn;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.





Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kok, kinderrechter, bijgestaan door mr.
E. Noorlander als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl