Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN2279, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.040.157

Datum uitspraak: 09-06-2010
Inhoudsindicatie: Verzoek tot vaststellen omgangsregeling in kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing door hof na ontzetting opgevat als een verzoek krachtens artikel 1:377a BW





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector

Uitspraak : 9 juni 2010
Zaaknummer : 200.040.157.01
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 09-700

[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.C. van ’t Hek te Bleiswijk,

tegen

de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
kantoorhoudende te Dordrecht,
hierna te noemen: Jeugdzorg.





PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 28 juli 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 juni 2009 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.

Jeugdzorg heeft op 24 september 2009 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de van de moeder zijn bij het hof op 3 september 2009 aanvullende stukken ingekomen.

Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 22 maart 2010, 6 april 2010 en 12 april 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Op 14 april 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens Jeugdzorg: mevrouw mr. L. Goei en [de gezinsvoogd]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, mr. Van ’t Hek en mevrouw Hoepel onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De hierna te noemen minderjarigen hebben schriftelijk hun mening ten aanzien van de omgangsregeling met de moeder kenbaar gemaakt.

Nadien is, volgens afspraak ter zitting, van de zijde van Jeugdzorg de beschikking van 14 september 2009 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen tot 25 september 2010 ingekomen bij het hof op 15 april 2010.





PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - de schriftelijke aanwijzing met betrekking tot de wekelijkse telefonische contacten tussen de moeder en de minderjarigen: [naam], geboren [in] 1996 te [geboorteplaats] en [naam], geboren [in] 1997 te [geboorteplaats], hierna tezamen te noemen: de minderjarigen, tot vervallen verklaard en de aanwijzing voor het overige gehandhaafd.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.





BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de bepaling van de contacten tussen de minderjarigen en de met het gezag belaste moeder voor de duur van de uithuisplaatsing.

2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de aanwijzing van Jeugdzorg geheel vervallen te verklaren. Voor zover (het hof leest:) het hof de aanwijzing gedeeltelijk vervallen verklaart, verzoekt de moeder haar zoveel mogelijk tijd met de minderjarigen te laten omgaan. Daarnaast verzoekt zij het laten vervallen van de nieuwe aanwijzing schorsende kracht te laten hebben. Voorts verzoekt zij Jeugdzorg te veroordelen in de door haar gemaakte kosten.

3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.

4. De moeder stelt dat de aanwijzing in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur, nu die onzorgvuldig tot stand is gekomen en bovendien onvoldoende en onvolledig is gemotiveerd. Bovendien heeft er voorafgaande aan de aanwijzing geen overleg met de minderjarigen plaatsgevonden. De moeder stelt dat een beperking van de duur van de contacten tussen haar en de minderjarigen niet in het belang van laatstgenoemden is. Zij betwist dat de oude regeling onduidelijkheid en onrust teweeg bracht. Daarnaast betwist zij dat zij verschillende voorwaarden ter zake van die regeling heeft geschonden en dat deze regeling niet goed bij de minderjarigen past. Voorts betwist de moeder dat zij zich niet aan de bezoektijden heeft gehouden. De moeder is van mening dat met de nieuwe aanwijzing artikel 8 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) worden gesch! onden. Volgens de moeder wil Jeugdzorg met de aanwijzing de moeder voorbereiden op steeds minder omgang met de minderjarigen, met oog op een verderstrekkende maatregel, namelijk ontheffing van het ouderlijk gezag.

5. Jeugdzorg betwist de stellingen van de moeder gemotiveerd. Jeugdzorg is van mening dat de nieuwe bezoekregeling goed verloopt en in het belang van de minderjarigen is, zodat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden.

6. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:263a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige als bedoeld in artikel 261, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Blijkens het tweede lid geldt de beslissing van de stichting als een aanwijzing. Artikel 1:259 BW is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Artikel 1:259 lid 1 BW bepaalt dat de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaren of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen kan verklaren.

7. Het hof stelt vast dat de moeder bij beschikking van 31 maart 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam is ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen, welke beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

8. Gelet hierop heeft de moeder ter zitting in hoger beroep de grondslag van haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij haar verzoek baseert op artikel 1:377a BW en artikel 8 EVRM.

9. Het hof is van oordeel dat de moeder kan worden ontvangen in haar verzoek, nu dit verzoek naar het oordeel van het hof, in het licht bezien van de omstandigheid dat de moeder inmiddels is ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen, strekt tot het treffen van een omgangsregeling tussen haar en de minderjarigen. Het hof zal het verzoek van de moeder derhalve beoordelen aan de hand van het bepaalde in artikel 1:377a BW.

10. Op grond van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (verder: BW) hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij er sprake is van een of meer van de gronden, zoals genoemd in het derde lid van dat artikel, op basis waarvan de rechter het recht op omgang op daartoe strekkend verzoek ontzegt.

11. Het hof is gebleken dat Jeugdzorg een beperkte omgang - gedurende eenmaal per vier weken twee uur begeleid en daarnaast eenmaal per week telefonisch - tussen de moeder en de minderjarigen niet in de weg staat. Jeugdzorg acht een ruimer contact onder de huidige omstandigheden in strijd met het belang van de minderjarigen. Ter zitting heeft Jeugdzorg, desgevraagd, verklaard dat incidenteel ruimer contact tussen de moeder en de minderjarigen mogelijk is, bijvoorbeeld tijdens een vakantie of verjaardag.

12. Het hof is van oordeel dat een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen gedurende eenmaal per vier weken twee uur begeleid en daarnaast eenmaal per week telefonisch, geen recht doet aan de belangen van de minderjarigen. De minderjarigen zijn thans 12, respectievelijk 13 jaar. Zij hebben er blijk van gegeven behoefte te hebben aan meer contact met de moeder. Dat een ruimere omgangsregeling te lang is voor de minderjarigen of teveel onrust teweegbrengt, acht het hof onvoldoende aannemelijk geworden. Het hof is van oordeel dat er recht wordt gedaan aan de belangen van de minderjarigen als zij in staat worden gesteld gemiddeld gedurende drie uur per vier weken omgang met de moeder te hebben, bovenop hun telefonische contact met haar. Een dergelijke regeling acht het hof in overeenstemming met hun draagkracht. Het is ter beoordeling van Jeugdzorg om, naar gelang de behoefte en spanningsboog van de minderjarigen, de omgang wisselend kort of lang te laten duren, mit! s de minderjarigen gemiddeld gedurende drie uur per vier weken omgang met de moeder hebben. Het hof acht het daarbij wel van belang dat de minderjarigen in staat worden gesteld om zo nu en dan met de moeder een activiteit te ondernemen buiten het gezinshuis, zoals een bezoek aan Mc Donalds of een dergelijke gelegenheid. Het hof is voorts van oordeel dat de omgang begeleid moet worden, teneinde te voorkomen dat de moeder de minderjarigen teveel belast met haar eigen ‘problemen’, hetgeen in het verleden is voorgekomen.

13. Uit het vorenstaande volgt dat de schriftelijke aanwijzing van Jeugdzorg met betrekking tot het bezoek van de moeder aan de minderjarigen vervallen verklaard moet worden. Het hof zal daarvoor in de plaats een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen vaststellen. Het hof stelt vast dat de rechtbank de schriftelijke aanwijzing met betrekking tot de wekelijkse belcontacten vervallen heeft verklaard. Partijen hebben daartegen geen grief gericht, zodat het hof daarop niet hoeft te beslissen.

14. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht (waaronder de stelling van de moeder dat de aanwijzing van Jeugdzorg niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen), behoeft geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

15. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de moeder verzoekt, Jeugdzorg te veroordelen in (het hof begrijpt:) de door haar gemaakte proceskosten en zal dit verzoek dan ook afwijzen.

16. Mitsdien wordt als volgt beslist.





BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:

verklaart de schriftelijke aanwijzing van 29 april 2009 van Jeugdzorg met betrekking tot het bezoek van de moeder aan de minderjarigen vervallen;

bepaalt dat de moeder gerechtigd is om, overeenkomstig hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 12 is overwogen, omgang met de minderjarigen te hebben gedurende gemiddeld drie uur per vier weken;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.





Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Bouritius en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
2011. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl