Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN2540, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.059.525/01

Datum uitspraak: 06-05-2010
Inhoudsindicatie: Verzoek tot uithuisplaatsing in hoger beroep alsnog afgewezen. Van meet af aan zijn door de raad voor de kinderbescherming onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die uithuisplaatsing rechtvaardigen.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector

Uitspraak : 6 mei 2010
Zaaknummer : 200.059.525/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-431

[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L. Rijsdam te Katwijk,

tegen

de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.

Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
kantoorhoudende te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg.





PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 5 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 maart 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.

De raad heeft op 12 april 2010 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 22 maart 2010 en 4 mei 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Op 6 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, namens de raad: mevrouw E.K.M. Bakker, en namens Jeugdzorg: mevrouw S. Houtenbos (gezinsvoogd) en mevrouw C. van Spronsen. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.





HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking zijn de hierna te noemen minderjarigen van 2 maart 2010 tot 23 februari 2011 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f van de Wet op de Jeugdzorg. Voorts is Jeugdzorg gemachtigd om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 2 maart 2010 tot 23 februari 2011, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van de aan de beschikking aangehechte indicatiebesluiten van 11 februari 2010. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.





BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarigen:
- [de minderjarige 1], geboren in 2000 te [geboorteplaats], en
- [minderjarige 2], geboren in 2003 te [geboorteplaats],
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen) voor de periode van 2 maart 2010 tot 23 februari 2010. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarigen uit.

2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen af te wijzen, en te bepalen dat zij bij de moeder thuis worden geplaatst, met veroordeling van de raad in de kosten van deze procedure.

3. De raad bestrijdt het beroep en verzoekt het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4. De moeder stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte heeft overwogen dat de gronden voor een uithuisplaatsing van de minderjarigen aanwezig zijn. Zij meent dat voldoende vast staat dat de moeder de zorg voor de minderjarigen aan kan. Zij bestrijdt de door de kinderrechter genoemde zorgpunten. Allereerst betwist de moeder uitdrukkelijk dat zij de minderjarigen ’s nachts alleen heeft gelaten. Ten tweede erkent zij dat de minderjarigen in het verleden zijn betrokken bij de problemen tussen de ouders, maar meent zij dat hier thans, in ieder geval met ingang van een tijdstip gelegen voor de ingang van de ondertoezichtstelling, geen sprake meer van is. Ten derde betwist zij dat er sprake is van lichamelijke verwaarlozing van de minderjarigen op het gebied van hygiëne en dat sprake is van een vervuild huishouden. Momenteel dreigt voor de kinderen een vervreemding van hun moeder. Met de minderjarigen gaat het goed op school en zij hebben vriendinnen op school. De moeder is bereid om in de thuissituatie alle noodzakelijk hulp te aanvaarden, opdat op die wijze een stabiele woonsituatie gecreëerd kan worden.

5. De raad voert gemotiveerd verweer, stellende dat de kinderrechter terecht heeft overwogen dat de gronden voor een uithuisplaatsing van de minderjarigen aanwezig waren. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de raad naar het rapport van 11 februari 2010 waarin het volgende is gesteld:
- de minderjarigen zijn in de thuissituatie geconfronteerd met huiselijk geweld, zowel fysiek als verbaal;
- de woning heeft achterstallig onderhoud en de basale hygiëne van de minderjarigen is niet gewaarborgd. Desgevraagd heeft de raad ter terechtzitting verklaard dat dit punt enkel de hygiëne van de minderjarigen betreft en dus niet achterstallig onderhoud van de woning;
- de opvoeding van de minderjarigen wordt door de moeder overgelaten aan haar vriend [naam vriend]. [minderjarige 2] is bang voor [naam vriend];
- het netwerk van het gezin is uitgeput;
- de school van de minderjarigen kan niet tot nauwelijks in contact komen met de moeder; - de minderjarigen worden overprikkeld met niet leeftijdsadequate zaken.
Ter terechtzitting heeft de raad zich gerefereerd aan het standpunt van Jeugdzorg ten aanzien van de beantwoording van de vraag of de uithuisplaatsing beëindigd kan worden.

6. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de uithuisplaatsing gefaseerd beëindigd kan worden. Jeugdzorg stelt daartoe dat de woonsituatie van de moeder verbeterd is en dat de uithuisplaatsing van de broer van de minderjarigen, [naam broer], een positief effect heeft op het gezin. De beëindiging van de uithuisplaatsing dient volgens Jeugdzorg gefaseerd plaats te vinden opdat er een school kan worden gevonden voor de minderjarigen, de draagkracht van de moeder vergroot kan worden, zij ondersteund kan worden in de thuissituatie en het contact tussen de vader en de kinderen begeleid kan worden.

7. Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts verleend worden indien de gronden zoals vermeld in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bestaan. Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of in dit geval de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.

8. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de gronden voor een uithuisplaatsing van de minderjarigen aanwezig zijn. Naar het oordeel van het hof heeft de raad ook beoordeeld naar de situatie waarin de kinderrechter had te oordelen, onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om aannemelijk te maken dat de uithuisplaatsing van de minderjarigen noodzakelijk is. Het hof overweegt daartoe als volgt. Niet is vast komen te staan dat de met de ondertoezichtstelling beoogde doelen niet bereikt kunnen worden indien de minderjarigen bij de moeder wonen. Zo is ter terechtzitting gebleken dat de minderjarige [minderjarige 1] door de gezinsvoogd zal worden aangemeld voor een behandeling van haar trauma’s als gevolg van huiselijk geweld in de thuissituatie. Daarvoor wordt – zo heeft de gezinsvoogd verklaard - geen residentiële plaatsing geadviseerd. Het hof concludeert dan ook dat deze behandeling plaats kan vinden vanuit de thuissituatie. Ten aanzien van het eventueel bestaan van problematiek op het gebied van hygiëne, alsmede ten aanzien van de problemen omtrent het contact tussen de moeder en de school van de minderjarigen, geldt naar het oordeel van het hof dat geenszins is gebleken dat niet kan worden volstaan met de stimulans die uitgaat van een ondertoezichtstelling. Het hof verwerpt de stelling van de raad dat de ondertoezichtstelling niet toereikend was omdat de ouders niet openstonden voor verbetering, nu de ondertoezichtstelling er juist toe strekt ouders die niet openstaan voor hulp in vrijwillig kader onder dwang worden bijgestaan door een gezinsvoogdij-instelling. Op geen enkele wijze heeft de raad met feiten en omstandigheden onderbouwd dat het arsenaal waarover in het kader van een ondertoezichtstelling kan worden beschikt in het geval van de minderjarigen zo evident ontoereikend was dat reeds op voorhand duidelijk was dat met een ondertoezichtstelling niet zou kunnen worden volstaan. Dat sprake is van angst voor de nieuwe vriend van de minderjarigen aan de zijde van de minderjarigen is, gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder, niet vast komen te staan. Evenmin is het hof gebleken dat de minderjarigen worden overprikkeld met niet leeftijdsadequate zaken. Zo heeft de raad er kennelijk van afgezien om, ook nadat hem bleek dat dit aanvankelijk over het hoofd was gezien, alsnog te onderzoeken of de minderjarigen daadwerkelijk getuigen zijn geweest van seksuele handelingen tussen de moeder en haar nieuwe partner.

9. In het licht van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de belangen van de minderjarigen voldoende worden beschermd met de thans lopende ondertoezichtstelling en dat het niet noodzakelijk is geweest hen in het belang van hun verzorging en opvoeding uit huis te plaatsen.

10. Uit het voorgaande volgt dat het beroep slaagt. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor crisisopvang voor de duur van de ondertoezichtstelling, afwijzen.

Proceskosten

11. Het hof ziet geen aanleiding om de raad te veroordelen in de kosten van de procedure en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren. Het verzoek van moeder tot veroordeling van de raad in de proceskosten wordt daarom afgewezen.

12. Het hof zal dan ook als volgt beslissen.





BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij ten aanzien van de minderjarigen [de minderjarigen] voornoemd een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend;

wijst af het verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarigen] voornoemd in een voorziening voor crisisopvang voor de duur van de ondertoezichtstelling;

wijst af het meer of anders verzochte.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Bouritius en Hulsebosch, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2010 en geminuteerd op 12 mei 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl