Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN1447, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.062.600.01

Datum uitspraak: 09-06-2010
Inhoudsindicatie: Machtiging die niet wordt gebruikt, hoeft daardoor nog niet vervallen te zijn. Machtiging(en) worden beëindigd nu niet (langer) blijkt van een onveilige situatie bij grootouders.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector

Uitspraak : 9 juni 2010
Zaaknummer : 200.062.600.01
Rekestnrs. rechtbank : J2 RK 09-1811, J2 RK 10-317, J2 RK10-335, J2 RK10-366

[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. K.S. Kort te Rotterdam,

tegen

de Stichting Bureau Jeugdzorg, Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.

Als belanghebbende zijn aangemerkt:

1. mevrouw [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [belanghebbenden 2 en 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de grootouders.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.





PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 12 april 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 maart 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.

Jeugdzorg heeft op 12 mei 2010 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 3 mei 2010 aanvullende stukken ingekomen.

De raad heeft het hof bij brief van 26 april 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 6 mei 2010 heeft dit hof de toevoeging aan [minderjarige 2] gelast van mr. J.A. van Gemerden, advocaat te Capelle aan den IJssel.

Op 20 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, namens Jeugdzorg: de heer R. Visser en mevrouw W. van Driessche, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. R.A.F. Jansen, de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. G. Crawfurd en de advocaat van na te noemen [minderjarige 2], mr. J.A. van Gemerden. De grootvader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn in raadkamer gehoord.

Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vader – met instemming van alle partijen – het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 10 maart 2010 overgelegd.





HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de machtiging tot plaatsing van de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2], en
[minderjarige 3] geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 3],
hierna gezamenlijk: de minderjarigen, in een residentiële instelling verlengd tot 6 februari 2011.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam bij beschikking aan Jeugdzorg een machtiging tot plaatsing met ingang van 19 april 2010 van [minderjarige 2] in een voorziening voor gesloten jeugdzorg heeft verleend.





BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een residentiële inrichting.

2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en een machtiging te verlenen voor de plaatsing van de minderjarigen in het netwerkpleeggezin, bij hun grootouders.

3. De vader stelt in zijn beroepschrift in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verleende machtigingen spoeduithuisplaatsing terecht zijn afgegeven.
De directe uithuisplaatsing was niet dringend en onverwijld noodzakelijk, aldus de vader.
In zijn tweede grief betoogt de vader dat de grootouders in staat zijn om een veilige, stabiele en gestructureerde opvoedingssituatie te bieden. Daarnaast heeft hij betwist dat de uithuisplaatsing van de minderjarigen noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, danwel in verband met een onderzoek naar de geestelijke en/of lichamelijke gesteldheid van de minderjarigen.
Ter gezamenlijke toelichting van beide grieven betoogt de vader dat het goed ging met de minderjarigen toen zij bij de grootouders woonden. Zij voelden zich er veilig. De conclusie van de rechtbank dat de grootouders niet in staat zijn om een veilige, stabiele en gestructureerde opvoedsituatie te bieden, is dan ook onvoldoende onderbouwd. Verder stelt de vader dat het feit dat de grootouders justitiële documentatie hebben, nog niet maakt dat zij slechte opvoeders zijn. De melding bij de politie van 22 februari 2010 is reden voor enige zorg, aldus de vader, maar deze zorg wordt niet minder als de minderjarigen in een vreemde omgeving worden geplaatst.

4. Jeugdzorg heeft het beroep van de vader gemotiveerd bestreden en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen.

5. De moeder heeft ter terechtzitting bezwaar gemaakt tegen de uithuisplaatsing van de minderjarigen in een residentiële inrichting. Zij stelt – onder meer – dat door de plaatsing bij de grootouders de minderjarigen een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt die ten einde is gekomen door de huidige uithuisplaatsingen van de minderjarigen.

6. De grootmoeder heeft ter terechtzitting eveneens bezwaar gemaakt tegen de bestreden beslissing. Zij stelt – kort samengevat – dat het nu niet goed gaat met de minderjarigen en dat er geen sprake is van kennelijke ongeschiktheid bij de grootouders om als pleeggezin voor de minderjarigen te fungeren.

7. Het hof overweegt als volgt.





DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP

[minderjarige 2]

8. De vader komt voor wat betreft [minderjarige 2] in hoger beroep van de beschikking van 19 maart 2010, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een residentiële instelling tot 6 februari 2011 is verlengd. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat er inmiddels ten aanzien van [minderjarige 2] een machtiging is verleend tot plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg, die ook ten uitvoer wordt gelegd. De in de bestreden beschikking verlengde machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een residentiële instelling is daardoor inmiddels vervallen. De vader heeft daarom ten aanzien van [minderjarige 2] geen belang meer bij zijn hoger beroep tegen de bestreden beschikking. Hij zal te dien aanzien dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

[minderjarige 1]

9. De vader komt voor wat betreft [minderjarige 1] in hoger beroep van de beschikking van 19 maart 2010, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een residentiële instelling tot 6 februari 2011 is verlengd. Uit het verhandelde ter terechtzitting en uit het verhoor van [minderjarige 1], is gebleken dat [minderjarige 1] sinds week 20 weer bij de moeder verblijft.
Jeugdzorg heeft de bevoegdheid om een uithuisplaatsing waarvoor zij machtiging heeft, te allen tijde te beëindigen. Deze beëindiging betekent niet dat daardoor de machtiging vervalt. Voorwaarde hierbij is dat de geldigheidsduur van de machtiging nog niet is verstreken en sinds de beëindiging van de plaatsing nog geen drie maanden zijn verstreken. In casu is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een residentiële instelling verlengd met ingang van 19 maart 2010.
De geldigheidsduur van de machtiging en de drie maanden termijn zijn derhalve nog niet verstreken. Gelet op het voorgaande, en nu onweersproken ter terechtzitting door Jeugdzorg is gesteld dat [minderjarige 1] binnen nu en twee weken definitief zal worden geplaatst in een leefgroep van een residentiële instelling, alsmede is gesteld dat aan de moeder is medegedeeld dat de plaatsing van [minderjarige 1] bij haar van tijdelijke aard is, zal het hof de vader ontvangen in zijn beroepschrift ten aanzien van [minderjarige 1].

[minderjarige 3]

10. De vader kan ook worden ontvangen in zijn beroepschrift ten aanzien van [minderjarige 3].





DE VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

[minderjarige 1] en [minderjarige 3]

11. Het hof overweegt ten aanzien van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in een residentiële instelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] als volgt.
Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, bestaan. Het hof zal derhalve onderzoeken of de uithuisplaatsing
van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van hen of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

12. Jeugdzorg heeft ter onderbouwing van haar standpunt, dat voormelde gronden nog aanwezig zijn, gesteld dat zij heeft besloten om de minderjarigen bij de grootouders te laten wonen onder de voorwaarden dat de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarigen kon worden gegarandeerd, en tevens de afsluitrapportage van het Multi System Therapie (MST)-traject met betrekking tot de jongste zoon van grootouders uit zou wijzen in hoeverre de grootouders voldoende opvoedingscapaciteiten hebben, ook ten aanzien van de minderjarigen. Volgens Jeugdzorg is het MST-traject van de jongste zoon van de grootouders gestagneerd doordat hij in voorlopige hechtenis is genomen op verdenking van een gewelddadige overval. Verder waren [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betrokken bij openlijke geweldpleging. Jeugdzorg is op grond van het voorgaande tot de conclusie gekomen dat aan de gestelde voorwaarden niet is voldaan en dat derhalve de uithuisplaatsing van de minderjarigen dringend en onverwi! jld noodzakelijk was. Daarbij is door Jeugdzorg eveneens betrokken dat er nog geen persoonlijkheidsonderzoeken van de minderjarigen hebben plaatsgevonden, en er in het gezin van de ouders huiselijk geweld heeft plaatsgevonden in het verleden.

13. Ter terechtzitting is door de grootmoeder onweersproken verklaard dat haar jongste zoon door de politie is aangehouden omdat hij reed in een auto waarmee eerder een gewelddadige overval was gepleegd. Hij is dan ook ten onrechte verdacht van de door Jeugdzorg genoemde gewelddadige overval. Haar zoon is inmiddels weer thuis en ook het MST-traject is – in de eerste week van maart van dit jaar – weer hervat.

14. Bij het hof is het beeld ontstaan dat er in een kort tijdbestek gebeurtenissen hebben plaatsgevonden – de aanhouding van de jongste zoon van de grootouders en de openlijke geweldpleging door [minderjarige 2] en [minderjarige 1], waarbij [minderjarige 3] derhalve niet was betrokken – waarvan niet gesteld kan worden dat deze tot een onveilige situatie hebben geleid bij de grootouders. Gebleken is dat het MST-traject bij de grootouders is hervat. Dit lijkt eerder een bevestiging te zijn van het incidentele karakter van voornoemde gebeurtenissen dan dat daarop kan worden gebaseerd dat bij de grootouders structureel gebleken is van een onveilige opvoedingssituatie. Daarmee staat de noodzaak van de maatregel van de uithuisplaatsing van de minderjarigen in een residentiële instelling in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van hun lichamelijke of geestelijke gesteldheid voor het hof niet langer vast.
Het hof zal dan ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] in een residentiële instelling opheffen. De opheffing zal echter niet aanstonds geschieden, doch met ingang van 16 juni 2010, opdat Jeugdzorg de gelegenheid krijgt om zonodig een netwerkplaatsing bij de grootouders tot stand te brengen. De ouders hebben zich tegen de eventuele plaatsing van de minderjarigen bij de grootouders niet verzet.

15. Het hof beslist als volgt.





BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats];

vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de minderjarigen: [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats], en [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats], wat betreft de daarin vastgestelde termijn;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Bouritius en Bos, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
2011. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl