Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN0719, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.058.911/01

Datum uitspraak: 02-06-2010
Inhoudsindicatie: De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg van de minderjarige. Op goede gronden door de kinderrechter beslist. In appel bekrachtigd.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector

Uitspraak : 2 juni 2010
Zaaknummer : 200.058.911/01
Rekestnr. rechtbank : J2 RK 09-1858

[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. van den Ende te Rotterdam,

tegen

de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.

Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.

Als degenen, wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, zijn aangemerkt:
de pleegouders,
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.





PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 1 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 januari 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.

Jeugdzorg heeft op 9 april 2010 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de moeder is bij het hof op 6 mei 2010 een aanvullend stuk ingekomen.

De raad heeft het hof bij brief van 24 maart 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.

Op 6 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens Jeugdzorg: mevrouw [naam] en mevrouw [naam]. De vader en de pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.





HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 29 december 2009 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam en de bestreden beschikking.

Bij beschikking van 29 december 2009 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam is met ingang van 29 december 2009 machtiging verleend tot plaatsing van de nader te noemen minderjarige in een pleeggezin voor de duur van vier weken. Daarbij is bepaald dat de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijft indien het besluit, bedoeld in artikel 6, eerste lid van de Wet op de jeugdzorg, strekt tot uithuisplaatsing. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts is bepaald dat het verhoor van de raad en de belanghebbenden zal plaatsvinden op 6 januari 2010.

Bij de bestreden beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de duur van de machtiging tot plaatsing van de nader te noemen minderjarige in een pleeggezin met ingang van 26 januari 2010 verlengd tot 26 juli 2010. De verdere behandeling van de zaak is pro forma aangehouden.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.





BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg van de minderjarige:
[naam], geboren op [geboortedatum in] 2006 te [geboorteplaats], verder: [de minderjarige].
De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] belast.

2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
Gelet op het lichaam van het beroepschrift begrijpt het hof het petitum aldus, dat de moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te wijzen.

3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.

4. De moeder stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg van [de minderjarige] heeft verlengd. Daartoe voert zij het volgende aan. De moeder heeft zich vrijwillig aangemeld bij het therapeutisch centrum [naam te plaats]. Zij betwist dat zij verslaafd is en derhalve ook de stelling van Jeugdzorg dat zij zich steeds onttrekt aan de voor haar in dat kader noodzakelijke behandeling. Daarnaast gaat het goed met [de minderjarige]. Volgens de moeder heeft Jeugdzorg niet aannemelijk gemaakt dat voldaan wordt aan de gronden voor het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige]. Zij is enkel op grond van een melding van [het therapeutisch centrum] uit huis geplaatst. Ook de kinderrechter acht het van belang dat de situatie van de moeder nader wordt bekeken en omschreven. Bovendien zijn de stukken en daarmee de stellingen van Jeugdzorg gedateerd. Volge! ns de moeder is onvoldoende onderzocht of ambulante hulpverlening uitkomst kan bieden. Zij is bereid mee te werken aan ambulante hulpverlening en is van mening dat Family First of Multisysteemtherapie een goed alternatief is voor de uithuisplaatsing. Gelet op het voorgaande is de moeder van mening dat niet voldaan wordt aan de voorwaarden voor een machtiging tot uithuisplaatsing.
Ter terechtzitting is namens de moeder verklaard dat de omstandigheid dat Jeugdzorg inmiddels werkt aan een terugplaatsing bevestigt dat in december 2009 te snel tot een uithuisplaatsing van [de minderjarige] is overgegaan. Voorts heeft de moeder verklaard dat het goed gaat met haar. Zij doet vrijwilligerswerk bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, is niet meer verslaafd aan cannabis en is bezig met het afbouwen van haar medicatie.

5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter op juiste gronden heeft beslist zoals hij heeft gedaan en voert daartoe het volgende aan. De moeder heeft haar behandeling bij [het therapeutisch centrum] niet afgemaakt, is tegen het advies van [het therapeutisch centrum] in vertrokken en heeft hierover geen contact opgenomen met Jeugdzorg. Met betrekking tot [de minderjarige] waren er geen zorgen op het kinderdagverblijf, maar zodra [de minderjarige] bij de moeder thuis was, ontstonden er wel zorgen. Het ontbrak haar thuis aan structuur en veiligheid. Daarbij komt, dat de moeder steeds nieuwe relaties is aangegaan en nauwelijks op de hoogte is van de ontwikkelingsfasen van een kind met de daarbij behorende gedragingen. Ook het voeren van juridische procedures omtrent de erkenning en een omgangsregeling door de ex-partner van de moeder, de heer [naam], hebben hun weerslag op [de minderjarige]. Momenteel krijgt [de minderjarige] in het pleeggezin de structuur, sti! mulatie, duidelijkheid en veiligheid die zij nodig heeft om haar ontwikkelingsachterstanden in te halen. Voorts heeft de moeder voor de uithuisplaatsing voldoende hulp aangeboden gekregen in een vrijwillig kader, waarvan ze samen met [de minderjarige] had kunnen profiteren. Zij heeft daarvan echter slechts korte tijd gebruik gemaakt. Jeugdzorg is echter van mening dat, hoewel de moeder inmiddels op de goede weg lijkt te zijn nu zij vrijwilligerswerk doet en contacten met de hulpverleners onderhoudt, het in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] is om haar te laten verblijven in een pleeggezin totdat de situatie bij de moeder thuis meer in evenwicht is.
Ter terechtzitting is namens Jeugdzorg verklaard dat de moeder zich in de periode van januari 2010 tot en met april 2010 goed aan de door Jeugdzorg gestelde voorwaarden heeft gehouden. De onbegeleide bezoeken met [de minderjarige] worden steeds meer uitgebreid. Er bestaan bij Jeugdzorg nog wel zorgen omtrent het dag- en nachtritme van de moeder. Momenteel wordt er door Jeugdzorg gekeken onder welke voorwaarden en op welke termijn [de minderjarige] weer bij de moeder kan gaan wonen. Het streven is om in juli 2010 de machtiging tot uithuisplaatsing niet te laten verlengen.

6. Het hof overweegt als volgt. . Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, nog bestaan. Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

7. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting komt het hof tot het oordeel dat de kinderrechter op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals hij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking. Hoewel de situatie bij de moeder sterk is verbeterd en zij zich aan de door Jeugdzorg gestelde voorwaarden houdt, acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat een terugkeer naar huis geleidelijk en op een zorgvuldige wijze plaatsvindt. Terugplaatsing op korte termijn, zoals door de moeder verzocht, acht het hof dan ook niet verantwoord. Het heeft [de minderjarige] meerdere malen ontbroken aan een evenwichtige en veilige opvoedingssituatie bij de moeder. Zij heeft door wat zij in het verleden heeft meegemaakt veel structuur en regelmaat nodig. Op dit moment gaat het goed met [de minderjarige]. De moeder kan met het door Jeugdzorg beoogde proces van terugplaatsing op! timaal worden voorbereid op de terugkeer van [de minderjarige]. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof het beleid van Jeugdzorg begrijpelijk en noodzakelijk. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.

8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.





BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, De Haan-Boerdijk en Van der Burght, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
2011. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl